Je kunt gaan.

1 Koningen 1:41-53

41 Adonia en al zijn gasten waren juist aan het einde van de maaltijd gekomen toen dit rumoer tot hen doordrong. Toen Joab het geluid van de ramshoorn herkende, vroeg hij: ‘Waarom komt er zo’n lawaai uit de stad?’ 42 Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Jonatan aan, de zoon van de priester Abjatar. Adonia zei: ‘Kom eens hier, op jou kan ik vertrouwen, dus je zult wel goed nieuws brengen.’ 43 Maar Jonatan antwoordde: ‘Integendeel! Onze heer, koning David, heeft Salomo tot koning uitgeroepen. 44 Hij heeft de priester Sadok en de profeet Natan met hem meegestuurd, en ook Benaja met de Keretieten en Peletieten. Ze hebben hem op het muildier van de koning laten rijden, 45 en bij de Gichonbron hebben Sadok en Natan hem tot koning gezalfd. Daarna gingen ze onder gejuich weer terug naar het paleis, en nu gonst heel de stad van vreugde; dat is het lawaai dat u hoort. 46 Bovendien heeft Salomo plaatsgenomen op de koningstroon. 47 Hovelingen kwamen onze heer, koning David, gelukwensen met de woorden: “Moge uw God de naam van Salomo nog groter maken dan uw naam en zijn troon nog machtiger dan de uwe.” Hierop boog de koning diep voorover op zijn bed. 48 Ook zei hij: “Geprezen zij de HEER, de God van Israël, dat ik zelf nog heb mogen meemaken dat Hij mij een troonopvolger heeft gegeven.”’ 49 De schrik sloeg de gasten van Adonia om het hart. Allen stonden op en gingen snel naar huis. 50 Ook Adonia was bang voor Salomo. Hij ging naar het heiligdom en greep de hoorns van het altaar vast. 51 Men vertelde Salomo dat Adonia zich uit angst voor de koning aan de hoorns van het altaar had vastgeklampt met de woorden: ‘Laat koning Salomo mij eerst zweren dat hij mij niet ter dood zal laten brengen.’ 52 En Salomo zei: ‘Als hij zich behoorlijk gedraagt, zal hem geen haar worden gekrenkt, maar zodra hij een misstap begaat, zal hij sterven.’ 53 Koning Salomo liet hem van het altaar af halen. Adonia verscheen voor koning Salomo en knielde voor hem neer, en Salomo zei hem: ‘Je kunt gaan.’ (NBV21)

In de laatste jaren van Koning David bleef het kennelijk vrede in Israël. David had zijn lijfwachten, de Keretieten en Peletieten. Als er echt een leger op de been zou moeten worden gebracht dan moest de sjofar, de ramshoorn, geblazen worden om het leger van Israël te verzamelen. Die ramshoorn had nu ook geklonken en de bevolking van Jeruzalem had zich verzameld. Ze hadden zich niet verzameld om ten strijde te trekken maar om hun nieuwe koning te verwelkomen. Een koning die op een muilezel kwam, die zich liet zalven bij de dorpspomp, die koning werd terwijl alle deftige personen uit de stad elders zaten te dineren. Het was dus kennelijk een koning voor de gewone mens, een koning zoals David koning was geweest, hij had ook het goedkeuringsstempel van David gekregen. Zo wil je wel blij zijn met een Koning, een Koning van de vrede die het volk tot haar recht wil laten komen.

Maar hoe moet dat dan met de kroonprins Adonia die zich door de deftigheid van de stad tot Koning had laten uitroepen? Die deftigheid daar had hij niet veel aan. Toen ze door hadden wat er gebeurd was sloeg de schrik hen op het hart. Ze stonden op van hun feestmaaltijd en gingen met spoed naar huis. Zou hun steun voor Adonia worden uitgelegd als een opstand tegen David, de wettige koning? Zouden ze gestraft worden voor hun steun aan Adonia? Salomo was nu al een geliefde koning, een koning ook die kon steunen op een gediciplineerd en ervaren legertje, de lijfwacht van zijn vader. Alle reden dus om in de onzekere tijd de goede kant te kiezen. Ook Adonia ziet in dat het geen zin heeft tegen Salomo een burgeroorlog te beginnen. Hij zocht te veiligheid. Volgens de Bijbel moet er in elke samenleving ergens een plaats zijn waar een bloedig conflict onbloedig opgelost kan worden. In Israël en Judea waren daarvoor de horens van het altaar in de Tent der Ontmoeting, later in de Tempel, aangewezen.

Als je die hoorns weet te grijpen dan mag men je niet zonder meer gevangen nemen en eventueel zelfs ter dood brengen. Een asielplek voor misdadigers. Heel lang heeft in onze geschiedenis elk kerkgebouw en elk klooster een dergelijke functie gehad. Nu nog staat in onze wet dat de overheid een godsdienstoefening niet mag verstoren zolang die godsdienstoefening bezig is. Er staat echter geen sanctie op maar dat kerkasiel wordt ondanks dat nog wel eens verleend aan vreemdelingen die vermalen worden in onze administratie en de weigering van het land van herkomst hen te erkennen. Zolang als dat kerkasiel duurt vindt er een godsdienstoefening plaats. Adonia redt zich het leven door het asiel. Salomo is niet van plan het conflict op de spits te drijven en laat hem gaan. Het zou goed zijn als onze overheid daar een voorbeeld aan zou nemen. Wij kunnen daarbij helpen door de kerkasielacties te steunen als ze weer plaats vinden. Zorgen voor vreemdelingen en vrede stichten met hen kan elke dag, ook vandaag weer.

Naar de Gichonbron

1 Koningen 1:22-40

22 Terwijl Batseba met de koning sprak, kwam de profeet Natan zijn opwachting maken. 23 Men kondigde de koning aan: ‘Natan de profeet!’ Natan liep op de koning toe, boog diep voorover 24 en vroeg: ‘Mijn heer en koning, hebt u bevolen: “Adonia zal koning zijn na mij, en hij zal op mijn troon zitten”? 25 Adonia is vandaag namelijk naar de Rogelbron gegaan om een offerfeest te houden. Hij heeft een stier en een groot aantal vetgemeste schapen en geiten geslacht. Alle koningszonen heeft hij uitgenodigd, en ook de bevelhebbers en de priester Abjatar. Nu zijn zij allen met hem aan het eten en drinken, en ze roepen: “Leve koning Adonia!” 26 Maar mij, uw dienaar, heeft hij niet uitgenodigd, evenmin als de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw dienaar Salomo. 27 Als dit van u is uitgegaan, mijn heer en koning, waarom hebt u mij dan niet laten weten wie er na u op uw troon zou zitten?’ 28 Koning David nam het woord en beval: ‘Laat Batseba hier komen.’ Batseba liep op de koning toe en ging voor hem staan, 29 en de koning zwoer: ‘Zo waar de HEER leeft, die mij steeds uit de nood heeft gered, 30 vandaag zal ik doen wat ik je bij de HEER, de God van Israël, gezworen heb: je zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal in mijn plaats op mijn troon zitten.’ 31 Batseba knielde neer, boog diep voorover en zei: ‘Moge mijn heer, koning David, leven tot in eeuwigheid.’ 32 Toen beval koning David: ‘Laat de priester Sadok, de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada, hier komen.’ Zij kwamen naar de koning toe 33 en deze zei: ‘Roep mijn hovelingen bijeen, laat mijn zoon Salomo op mijn eigen muildier rijden en begeleid hem naar de Gichonbron. 34 Daar moeten de priester Sadok en de profeet Natan hem zalven tot koning van Israël. Blaas vervolgens op de ramshoorn en roep: “Leve koning Salomo!” 35 Trek dan in zijn gevolg de stad weer binnen. Als hij hier aangekomen is, zal hij plaatsnemen op mijn troon en in mijn plaats koning zijn. Hem wijs ik aan als vorst over Israël en Juda.’ 36 Benaja antwoordde de koning: ‘Zo zij het! Moge de HEER, de God van mijn heer en koning, uw woorden bekrachtigen. 37 Moge de HEER Salomo terzijde staan zoals Hij mijn heer en koning terzijde heeft gestaan, en moge Hij zijn troon nog machtiger maken dan de troon van mijn heer, koning David.’ 38 De priester Sadok, de profeet Natan en Benaja met de Keretieten en Peletieten begeleidden Salomo, die op het muildier van koning David reed, naar de Gichonbron. 39 De priester Sadok nam de hoorn met olie, die hij uit het heiligdom had meegenomen, en zalfde Salomo. Toen werd er op de ramshoorn geblazen en iedereen riep: ‘Leve koning Salomo!’ 40 De hele menigte volgde hem terug naar het paleis. Ze bliezen op schalmeien en juichten zo luid, dat de aarde ervan dreunde.(NBV21)

Pracht en praal tekenen in onze wereld de Koning. We hebben het nog een aantal jaren geleden kunnen meemaken. Herauten, militairen in galauniformen, prinsen en prinsessen overal vandaan, tekenden de verheffing van de kroonprins tot Koning. Zo had ook Adonia het georganiseerd. Eerst had hij een escorte gevormd van ruiters en paarden, van soldaten voor hem uit en achter hem aan en toen had hij alle belangrijke mensen uitgenodigd voor een offermaaltijd. Vooral die mensen die zich in de steek gelaten hadden gevoeld door David, de oude koning die rillend op zijn bed lag verwarmt door Abisag de schone. Maar zelfverheffing maakt iemand nog geen koning. Een koning wordt je pas bij de dood van de vorige Koning of wanneer de vorige Koning afstand doet ten gunste van jou. Dat was al zo in de dagen van Adonia. Daarom smeedden de Davidgetrouwe hovelingen een plan. Zij hadden er soms ook persoonlijk belang bij.

Batseba was al eens een echtgenoot en een kind kwijtgeraakt en was door de begeerte van David aan het hof gekomen, ze had een zoon gekregen die van de profeet de naam Jedidja had gekregen, geliefde zoon van God. Van zijn vader David kreeg hij de naam Vredevorst, Salomo. Het kon toch niet anders dan deze zoon was vanaf zijn geboorte bestemd om de opvolger van David te worden? Batseba en een aantal hovelingen brachten daarom een bezoek aan David en terwijl zij daar waren werd de profeet Natan aangediend. Die herinnerde David aan zijn belofte en ook Batseba bevestigde nog eens wat David van plan was geweest. En zo kon ook Salomo tot Koning gezalfd worden. Niet bij het Heiligdom, de Tent der ontmoeting, niet in het Paleis van David, maar bij de Gichonbron, een bron in de stad. Wij zouden bijna zeggen de Koning werd gezalfd bij de dorpspomp.

Daar waar mensen elke dag bij elkaar kwamen om water te halen, zonder water immers geen leven. Niks niet met een overmacht aan vertoon van soldaten, niks niet met een maaltijd alleen voor belangrijke personen, maar temidden van de burgers van het Rijk werd Salomo gezalfd. En toen de muziek klonk, de ramshoorn het verzamelen blies, riep iedereen “Leve Koning Salomo” en de trompetten klonken en iedereen juichte zo luid dat de aarde er van dreunde. Ook voor ons dient de Koning dus niet bij alle pracht en praal te vinden te zijn maar bij de dorpspomp, bij de gewone mensen met hun dagelijkse problemen, met hun zwoegen en slaven voor het dagelijks brood. Ooit werd tegen Jezus van Nazareth., zoon van David, gezegd dat hij de geliefde zoon van God was, hij leerde ons altijd, dag in dag uit, aandacht te schenken aan de minsten, zodat we een volk van Koningen en Priesters zouden worden. Het kan nog steeds, elke dag weer, ook vandaag.

 

Hebt u het gehoord?

1 Koningen 1:1-21

1 Koning David was op hoge leeftijd gekomen. Hoewel men hem met dekens toedekte, kon hij het niet meer warm krijgen. 2 Zijn hovelingen zeiden tegen hem: ‘Laat ons een jong meisje voor u zoeken, mijn heer en koning, dat u gezelschap kan houden en verzorgen. Laat haar in uw schoot slapen, dan zult u weer warm worden.’ 3 Ze gingen overal in Israël op zoek naar een mooi meisje, en de keus viel op Abisag uit de stad Sunem. Haar brachten ze bij de koning. 4 Ze was werkelijk bijzonder mooi. Ze verzorgde de koning en bediende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar. 5 Intussen liet Adonia, een zoon van David en Chaggit, zich erop voorstaan dat hij koning zou worden. Hij schafte zich wagens en paarden aan en nam een escorte van vijftig man in dienst. 6 Zijn vader viel hem toch nooit lastig met vragen over zijn doen en laten. Hij volgde in leeftijd op zijn halfbroer Absalom en was net als hij heel knap om te zien. 7 Hij verzekerde zich van de steun van Joab, de zoon van Seruja, en de priester Abjatar, 8 maar de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, en de profeet Natan steunden Adonia niet, evenmin als Simi, Reï en Davids helden. 9 Adonia hield een offerfeest in de buurt van de Slangensteen, bij de Rogelbron, waar hij vetgemeste schapen, geiten en runderen slachtte. Daarbij had hij al zijn broers, de koningszonen, en alle Judeeërs in dienst van de koning uitgenodigd. 10 Maar de profeet Natan, Benaja en Davids helden had hij niet uitgenodigd, en zijn broer Salomo ook niet. 11 Natan zei tegen Batseba, de moeder van Salomo: ‘Hebt u het gehoord? Adonia, de zoon van Chaggit, is buiten medeweten van onze heer David tot koning uitgeroepen. 12 Laat mij u raad geven: stel uw leven en dat van uw zoon Salomo in veiligheid! 13 Ga naar koning David en zeg hem: “Hebt u, mijn heer en koning, mij niet zelf gezworen dat mijn zoon Salomo na u koning zou zijn, en dat hij op uw troon zou zitten? Waarom is Adonia dan koning geworden?” 14 Terwijl u met de koning spreekt, zal ik binnenkomen en uw woorden aanvullen.’ 15 Batseba ging het vertrek binnen waar de oude koning werd verzorgd door Abisag uit Sunem. 16 Ze knielde voor de koning neer en boog diep voorover, en hij vroeg haar wat ze wenste. 17 ‘Mijn heer,’ antwoordde ze, ‘u hebt me bij de HEER, uw God gezworen: “Jouw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten.” 18 Maar nu is buiten uw medeweten Adonia tot koning uitgeroepen. 19 Hij heeft een offerfeest gehouden en een stier en een groot aantal vetgemeste schapen en geiten geslacht. Alle koningszonen heeft hij uitgenodigd, en ook de priester Abjatar en opperbevelhebber Joab, maar uw dienaar Salomo niet. 20 Nu, mijn heer en koning, zijn de ogen van heel Israël op u gericht. Van u wil men horen wie er na u op uw troon zal zitten. 21 Anders zullen mijn zoon Salomo en ik na uw dood van hoogverraad beschuldigd worden.’ (NBV21)

Vandaag beginnen we te lezen in het eerste boek Koningen. Oorspronkelijk hoorde het eerste en tweede boek Koningen bij elkaar. Samen met het eerste en tweede boek Samuël vormden ze een geheel. De vier boeken zijn zelfs wel eens samen verschenen. Maar doordat de rollen waarop de boeken werden overgeschreven een vastgestelde lengte hadden ontstonden de verschillende delen. Ze horen echter wel degelijk bij elkaar. Net zo min als het eerste en tweede boek Samuël zijn het eerste en tweede boek Koningen echte geschiedenis boeken. Zelfs de geschiedenis van de verschillende koningen is kennelijk niet zo belangrijk. Soms wordt aan Koningen die lang hebben geregeerd maar heel weinig aandacht besteed terwijl over Koningen met wie het snel afgelopen was uitgebreid wordt verteld. Het gaat ook hier om de boodschap die in het verhaal ligt opgesloten. En die boodschap is het antwoord op de vraag hoe het zal aflopen met Koninkrijken die het niet nauw nemen met de godsdienst voor de God van Israël.

We beginnen vandaag met het verhaal dat het slot zou hebben kunnen vormen van het tweede boek Samuël. Het einde van Koning David. Die werd oud en koud, van deze Koning ging geen warmte meer uit en dat vormde een probleem. Een probleem dat niet eenvoudig was op te lossen. Alle vertalers in de geschiedenis kiezen dan voor de vertaling waarin voor de Koning een meisje werd gezocht dat hij als kruik kon gebruiken, veel meer gebeurde er niet met Abisag. Maar de laatste jaren heeft met zich gerealiseerd dat in de verhalen over Kanaän ook jonge meisjes voorkomen die een speciale hoffunctie als wijze vervulden. En aangezien het Hebreeuws geen klinkers kent zou een vertaling in die richting ook mogelijk zijn. Dan regeert de oude Koning misschien niet helemaal meer zelf, maar is er een wijsheid in de buurt die de Koning de beste besluiten influistert.

En de Koning heeft die wijze besluiten nodig. Hij had aan Batseba beloofd dat haar zoon Salomo koning zou worden. Niet de oudste zoon, niet de prins die met kop en schouders boven iedereen uitstak maar de jongste zoon, de prins met de meest dubieuze afkomst moest de nieuwe Koning worden. De eerste is in de Bijbel maar heel zelden de beste. Het was Adonia die nog een keer zou laten zien hoe het bedoeld was. Hij was de vierde zoon van David die in Hebron was geboren, zijn broers waren gestorven en nu was hij aan de beurt, vond hij zelf. Net als Absalom voor hem probeerde ook hij het volk en haar leiders voor zich te winnen. Maar Batseba en de profeet Natan en de belangrijkste priesters steunden Adonia niet. Adonia had hen, evenmin als Salomo, uitgenodigd voor zijn Koningsmaal. Batseba melde het bij David. Weer waarschuwt de Bijbel ook ons geen genoegen te nemen met de eerste de beste, met de mooiste prater, de organisator van de mooiste feesten. Let op de minsten, let op de gevolgen voor de achtergestelden en de onderliggenden in de samenleving als het gaat om het kiezen van het bestuur. Dat kunnen we dag in dag uit doen door het bestuur er op aan te spreken. Dat kan elke dag, ook vandaag weer.

Mijn ondergang

Psalm 140

1 Voor de koorleider. Een psalm van David. 2 Bevrijd mij, HEER, van wie mij kwaad doen, behoed mij voor hun bruut geweld. 3 In hun hart bedenken zij boze plannen, heel de dag zoeken ze strijd. 4 Hun tong is scherp als die van een slang, achter hun lippen schuilt het gif van een adder. sela 5 Houd mij, HEER, uit de handen van schurken, behoed mij voor hun bruut geweld. Ze zijn op mijn ondergang uit, 6 in hun hoogmoed leggen ze strikken, ze spannen met touwen een net en zetten een val op mijn weg. sela 7 Ik roep tot de HEER: ‘U bent mijn God, luister, HEER, naar mijn smeekgebed. 8 HEER, mijn God, machtige redder, U beschermt mij op de dag van de strijd. 9 HEER, geef de schurken niet wat zij begeren, doorkruis hun plannen als zij opstaan tegen mij. sela 10 Dat het hoofd van mijn belagers wordt getroffen door de vloek van hun lippen. 11 Dat gloeiende kolen op hen neerstorten, dat ze vallen in een kuil waaruit ze nooit meer opstaan. 12 Dat er in het land voor lasteraars geen plaats is, dat het kwaad onderdrukkers tot de dood achtervolgt.’ 13 Dit weet ik: de HEER beschermt de zwakken, Hij doet recht aan de armen. 14 De rechtvaardigen zullen uw naam prijzen, de oprechten wonen in uw nabijheid. (NBV21)

Een Psalm die je met de lijdenden mee kunt zingen. Met de mensen in Syrië die nog eens laten zien hoe gewelddadig het regiem is waaronder ze nu al zoveel jaren gebukt gaan. Al is elke onderdrukking nu eenmaal uiteindelijk gewelddadig zoals de inwoners van Wit Rusland je zullen toevoegen en waarschijnlijk ook de Palestijnen zullen roepen. De schurken hebben in deze Psalm de overhand. Wel drie maal worden ze bijna bij name genoemd en dan lijkt het wel of ze zelf zo machtig als God geworden zijn. Oekraïners zullen het herkennen uit de Russische retoriek. Maar de Psalmdichter weet dat de weg van God niet tevergeefs wordt ingeslagen. Juist de liefde voor mensen zal uiteindelijk bevrijding brengen. Onophoudelijk wordt het regiem in Birma aangesproken op hun plicht de democratie terug te brengen. De Olympische Spelen en de gewelddadige onderdrukking van de Tibetaanse demonstraties dwongen de westerse mogendheden het regiem in China aan te spreken op hun plicht de mensenrechten te eerbiedigen. Mensenrechten waar ook de vrijheid van meningsuiting voor sporters behoort.

Maar als we die regiems aanspreken vanwege hun fouten dan moeten we niet blind worden voor de fouten in ons eigen land. De Psalm bidt dat er geen plaats zou moeten zijn in het land voor lasteraars. Kwaadspreken over anderen, aanzetten tot haat, onwaarheden verspreiden over bevolkingsgroepen behoren tot het kwaad waar de psalmdichter onder lijdt en waarvan hij verlost wil worden. Die lasteraars kennen we ook in onze dagen en in ons land. Gemakkelijk kunnen we zeggen dat de beschuldiging van de Chinese autoriteiten aan de Tibetaanse demonstranten van plundering en geweld propaganda is en een rechtvaardiging voor het doodschieten van ongewapende mensen. Maar wie arresteert de haatzaaiers in ons land? De lasteraars die alle moslims er van beschuldigen met geweld de Nederlandse samenleving te willen overnemen? Die onterecht roepen dat we een enge regering hebben?

De leugenaars die van hardwerkende mensen en hun in zware arbeid versleten ouders er van beschuldigen op onze uitkeringen, waarvoor ze zelf de verzekeringspenningen hebben betaald, te teren? Velen, advocaten en direct betrokkenen, hebben zorgvuldig onderbouwd aanklachten ingediend bij het Openbaar Ministerie. Kritische studenten aan rechtenfaculteiten hebben wel eens geopperd dat de hoge aantallen allochtonen in de gevangenissen ook veroorzaakt worden door racistische tendensen in het justitie apparaat. Echte bewijzen daarvoor zijn er tot nu toe niet. Maar het uitblijven van elke maatregel tegen de haatzaaiers en lasteraars in ons eigen land, het negeren van al die aanklachten maken dat de verdenkingen van die studenten ook de verdenkingen worden van allen die op een Stille Zaterdag naar de Dam in Amsterdam gingen protesteren tegen haat zaaien en van allen die zich zorgen maken over de verharding in onze eigen samenleving.

 

Al het werk

Lucas 10:38-42

38 Toen ze verder trokken ging Hij een dorp in, waar Hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette. 39 Haar zus, Maria, ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. 40 Maar Marta werd helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Ze ging naar Jezus toe en zei: ‘Heer, kan het U niet schelen dat mijn zus mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen.’ 41 De Heer zei tegen haar: ‘Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je druk over zoveel dingen. 42 Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het juiste gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.’(NBV21)

Als je het Bijbelgedeelte van vandaag leest dan is het toch wel heel erg verbazend dat de rol van vrouwen in de Kerk zo lang de rol van Martha was en in sommige kerkgenootschappen de Maria’s nog steeds niet de erkenning krijgen die Jezus van Nazareth in zijn dagen aan Maria gaf. Dat zorgen van die Martha is natuurlijk niet geheel verkeerd, maar er waren ongetwijfeld ook mannen in de buurt die hadden kunnen helpen. Het belangrijkste op dat moment was het leren dat Maria deed. Horen hoe je je naaste lief kunt hebben als jezelf, weten wie je naaste is. Martha moet ook leren dat bedienen toch heel iets anders is dan dienen. Dat houden van je naaste als van jezelf ook kan betekenen dat je kiest voor jezelf ook al is dat voor de ander vervelend. Maria kiest voor zichzelf en geeft daarmee Martha de kans dat ook te doen.

Waren ze allebei aan het bedienen van al die mannen geslagen dan had zich de vraag naar de eerlijke taakverdeling nooit voorgedaan en hadden we er ook vandaag nog steeds niks van kunnen leren. Dat is nu anders. We weten dat de Maria uit dit verhaal niet anders werd behandeld dan de apostelen en de leerlingen van Jezus van Nazareth. Zonder er veel woorden aan vuil te maken maakt het Evangelie van Lucas duidelijk dat er geen onderscheid is op het moment dat je met het Evangelie van Jezus van Nazareth bezig bent. Vrouwen die theologie hebben gestudeerd, vrouwen die ouderling of diaken willen worden, vrouwen die willen preken en de eucharistie bedienen hebben daar dus net zo veel recht op als mannen.

Sterker nog, als vrouwen zich aandienen dan is dat anders dan in de wereld. In de wereld verdienen vrouwen in dezelfde functie minder dan mannen. In de wereld mogen de vrouwen de koffie schenken terwijl de mannen vergaderen, in de wereld mogen de vrouwen de toiletten schoonmaken voor de managers met topinkomens en extra bonussen, in een echte christelijke kerk wordt er geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Door het verhaal van Jezus van Nazareth met Maria en Martha worden vrouwen bevrijd van hun bedienende rol die hen in de wereld maar al te vaak, en tot schade van die samenleving, wordt opgedrongen. Er is maar één ding noodzakelijk en dat is dat je jezelf leert waarderen zodat je je naaste nog meer kunt liefhebben. Dat is pas dienen en daar houdt het bedienen helemaal op om nooit meer terug te keren.

 

Doet u dan voortaan net zo

Lucas 10:25-37

25 Er kwam een wetgeleerde die Hem op de proef wilde stellen. Hij vroeg: ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ 26 Jezus antwoordde: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Wat leest u daar?’ 27 De wetgeleerde antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’ 28 ‘U hebt juist geantwoord,’ zei Jezus tegen hem. ‘Doe dat en u zult leven.’ 29 Maar de wetgeleerde wilde zijn gelijk halen en vroeg aan Jezus: ‘Wie is mijn naaste?’ 30 Toen vertelde Jezus hem het volgende: ‘Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten. 31 Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. 32 Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen. 33 Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag. 34 Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde. 35 De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.” 36 Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ 37 De wetgeleerde zei: ‘De man die hem barmhartigheid heeft betoond.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Doet u dan voortaan net zo.’ (NBV21)

Vandaag lezen we met de kerk het overbekende verhaal over de Barmhartige Samaritaan mee. De man met zijn ezel en zijn denariën maakten zoveel indruk dat je je afvraagt wat daar nu meer aan toe te voegen is dan weer een hartstochtelijk verhaal met oproep om je naaste lief te hebben als jezelf. Toch kan de Nieuwe Vertaling een aanleiding zijn om het verhaal ook weer eens als nieuw te lezen. Want wat gebeurd er. Natuurlijk er is een geleerde die de wet goed kent. En er is Jezus van Nazareth die zegt dat je je niet alleen aan de wet moet houden maar in dit geval deze bijzondere richtlijn ook gewoon elke dag in de praktijk moet brengen. Maar wie is dan die naaste die je lief moet hebben als jezelf? De Samaritaan zijn we gewend te zeggen, die stopt, neemt het slachtoffer op zijn ezel en betaalt de verzorging in het hotel.

Maar Jezus vraagt wie de naaste is van het slachtoffer. Is dat een wedervraag op de vraag wie mijn naaste is? Is die geleerde dan soms het slachtoffer? Moeten we ons leren te verplaatsen in de positie van slachtoffers om te begrijpen wat het is om je naaste lief te hebben als jezelf? De bekende antiapartheidsstrijder Ds. Alan Boesak heeft in de jaren 70 in Kampen theologie gestudeerd. Toen hij met zijn gezin terugkeerde naar Zuid-Afrika hield iedereen z’n hart vast, zou dat goed gaan?. Hij heeft inderdaad zijn portie ellende gehad. Maar in Nederland was hij al met de strijd tegen apartheid begonnen. Nederlanders die Zuid-Afrikaanse sinasappels kochten hield hij voor dat zij Zuid-Afrikanen uitpersten. Niet in droge artikelen, nee Boesak kon onverwacht op een markt opduiken en dan rechtstreeks de kopers van de sinasappels aanspreken en hen confronteren met wat ze deden. Hun koopgedrag hield de blanke rijken rijk en daardoor de armen arm.

De boycot die ontstond hielp uiteindelijk mee het apartheidsregiem af te schaffen. Maar vragen wij ons vandaag nog af wie heeft geleden voor de goedkope producten die wij kopen? Welke kinderen onze sportschoenen hebben gemaakt en welke vingers tot bloedens toe werden geprikt om onze T-shirts te maken? Of zijn wij als de leviet en de priester op weg om onze taak goed te vervullen zonder op of omkijken naar de slachtoffers langs de weg? Zolang we onze stem niet verheffen tegen de onrechtvaardige handelsverhoudingen zijn we nog niet in de positie van het slachtoffer en kunnen we ons nog steeds afvragen wie onze naaste is. Pas als we weet hebben van de slachtoffers weten we ook van onze naaste. We zullen moeten gaan doen als de man die medelijden toonde met de naaste, want die zouden we zelf ook willen ontmoeten als het nodig is. Elke dag opnieuw mogen we dat doen, want elke dag zouden we hem zelf nodig kunnen hebben, ook vandaag.

 

Eenvoudige mensen

Lucas 10:17-24

17 De tweeënzeventig keerden vol vreugde terug en zeiden: ‘Heer, zelfs de demonen onderwerpen zich aan ons bij het horen van uw naam.’ 18 Hij zei tegen hen: ‘Ik heb Satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen! 19 Bedenk wel: Ik heb jullie de macht gegeven om slangen en schorpioenen te vertrappen en om de kracht van de vijand te breken, zodat niets jullie kan schaden. 20 Verheug je er echter niet over dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je omdat jullie naam in de hemel opgetekend is.’ 21 Op dat moment begon Hij vervuld van de heilige Geest te juichen en zei: ‘Ik loof U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat U deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvoudige mensen hebt onthuld. Ja, Vader, zo heeft het U behaagd. 22 Alles is Mij toevertrouwd door mijn Vader, en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is weet alleen de Zoon en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.’ 23 Jezus richtte zich apart tot de leerlingen en zei tegen hen: ‘Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien! 24 Want Ik zeg jullie dat vele profeten en koningen hebben willen zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en hebben willen horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen.’ (NBV21)

Een geweldige ervaring moet het geweest zijn voor de zeventig volgelingen van Jezus van Nazareth die de armen de boodschap van bevrijding gingen brengen. Zelfs het meest enge kwaad onderwierp zich aan hen. Natuurlijk kennen we die vreugde. Mensen die als vrijwilliger werken in een Wereldwinkel of een Fair Trade winkel staan vol trots de kassa op te maken aan het eind van een drukke zaterdag. Een dag die ze misschien zelf zouden hebben doorgebracht al winkelend in een binnenstad, maar omdat ze nu eenmaal gegrepen waren door de ellende van de armen, door het onrecht hen aangedaan, en door de wil er iets aan te veranderen, offeren ze hun vrije tijd om in een winkel te staan. Eer of beloning hoeven ze er zelf niet voor te hebben maar de vreugde die een volle kassa aan het eind van de dag geeft is hen genoeg.

Want daardoor weten ze dat veel mensen zich hebben bekommerd om de armen en hun aankopen in het teken van de bevrijding hebben gesteld en ze weten dat tenminste een aantal armen die dag iets minder arm geworden zijn. En wat ze ook weten is dat hoe meer mensen bewust kopen en ook met hun eigen koopgedrag anderen willen helpen hoe meer druk er is op de regeringen om de onrechtvaardige tolmuren af te schaffen en de armen in de wereld met hun producten een eerlijke toegang tot onze markten te geven. Niet omgekeerd zoals in Europa is voorgesteld. Daar riep iemand dat het openstellen van markten door arme landen, voor onze producten, ze in de gelegenheid zou stellen goedkope producten in Europa te kopen en daarmee zouden ze beter af zijn. Die goedkope producten zouden dan met name landbouwproducten zijn.

Vele tientallen jaren is de landbouw in Europa fors gesubsidieerd. Wat verdiend werd met handel en industrie is geïnvesteerd in de Landbouw. De extra heffingen op landbouwproducten uit arme landen verdwenen ook in de Europese landbouw. Daarom zijn die producten zo goedkoop, daarom ook betekent het openstellen van markten voor die producten het einde van de lokale landbouw in de arme landen. We zullen eerst de landbouw in arme landen net zo moeten ondersteunen als we al die jaren de landbouw in Europa hebben gedaan. Het bevrijdingsverhaal uit het Evangelie van Lucas laat zich dus gemakkelijk vertalen naar onze huidige samenleving. Het is alsof we zelf op pad worden gestuurd om de armen de boodschap van bevrijding te verkondigen. Laten we daarom ook vandaag op pad gaan, als vrijwilliger of als bewuste consument, die, zeker vandaag, ook nog om het klimaat denkt.

 

Geen sandalen

Lucas 10:1-16

1 Daarna stelde de Heer tweeënzeventig anderen aan, die Hij twee aan twee voor zich uit zond naar iedere stad en plaats waar Hij van plan was heen te gaan. 2 Hij zei tegen hen: ‘De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders; vraag dus de eigenaar van de oogst of Hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen. 3 Ga op weg, en bedenk wel: Ik zend jullie als lammeren onder de wolven. 4 Neem geen geldbuidel, geen reistas en geen sandalen mee, en groet onderweg niemand. 5 Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: “Vrede voor dit huis!” 6 Als er iemand woont die de vrede liefheeft, zal jullie vrede met hem zijn; zo niet, dan zal die vrede bij je terugkeren. 7 Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard. Ga niet van het ene huis naar het andere. 8 En als jullie een stad binnengaan en daar welkom zijn, eet dan wat je wordt voorgezet, 9 genees de zieken die er zijn en zeg tegen hen: “Het koninkrijk van God heeft jullie bereikt.” 10 Maar als jullie een stad binnengaan waar je niet welkom bent, trek dan door de straten en zeg: 11 “Zelfs het stof van uw stad dat aan onze voeten kleeft, schudden we van ons af en laten we bij u; maar bedenk wel: het koninkrijk van God is nabij!” 12 Ik zeg jullie: het lot van Sodom zal op die dag draaglijker zijn dan het lot van die stad. 13 Wee Chorazin, wee Betsaïda, want als in Tyrus en Sidon de wonderen waren gebeurd die bij jullie gebeurd zijn, dan waren de inwoners van die steden allang, gehuld in een boetekleed, in het stof gaan zitten en waren ze tot inkeer gekomen. 14 Wanneer het oordeel komt, zal het lot van Tyrus en Sidon draaglijker zijn dan dat van jullie. 15 En jij, Kafarnaüm, dacht jij tot in de hemel verheven te worden? In het dodenrijk zul je afdalen! 16 Wie naar jullie luistert, luistert naar Mij, en wie jullie afwijst, wijst Mij af. En wie Mij afwijst, wijst Hem af die Mij gezonden heeft.’ (NBV21)

In het Evangelie van Lucas wordt herhaaldelijk geciteerd uit de Hebreeuwse Bijbel, in de Christenheid bekend als het Oude Testament. Nu kent ook de schrijver van dit Evangelie kennelijk niet de oorspronkelijk tekst, of hij maakt het de lezers gemakkelijk om zijn bedoeling te herkennen, want hij citeert voortdurend uit een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, de zogenaamde Septuagint. Volgens de overlevering was deze vertaling gemaakt door 72 geleerden in 72 dagen. Dat getal vinden we in dit verhaal terug. De 72 volgelingen van Jezus van Nazareth gingen er niet met het Nieuwe Testament op uit. Dat moest nog geschreven worden en het eind van de vier Evangeliën, de opstanding van Jezus uit de doden, had nog niet plaats gevonden. Voor Jezus van Nazareth zelf ging zijn Evangelie over de bevrijding van de armen, de genezing van de zieken, het voeden van de hongerigen, het kleden van de naakten en het bevrijden van gevangenen.

Met die boodschap, die je op bijna elke bladzijde van dat Oude Testament tegen kunt komen, gingen de 72 de wereld in. En niet met een waarschuwing voor individuele mensen die zich zouden moeten bekeren, maar voor steden en dorpen. Kennelijk moesten hele samenlevingen ingericht worden volgens het Evangelie van Jezus van Nazareth. Nu sluit het getal dat in dit verhaal wordt genoemd nog bij een ander verhaal uit het Oude Testament aan. In het verhaal over de uittocht uit Egypte, in het elfde hoofdstuk van het boek Numeri, wordt ook gesproken over 70 oudsten. Mozes besluit om zijn leiderschap gedeeltelijk te delen met deze oudsten. Het klagende volk, met onverzadigbare vreemdelingen bovendien, zou op die manier beter in de hand te houden zijn. Jezus van Nazareth deelt op bijna dezelfde manier zijn gezag met de volgelingen die hij er op uitstuurt.

Ze krijgen dan ook de verzekering dat ze net zo mogen optreden als hij, en dat wie naar hen luistert eigenlijk naar hem luistert. Daarmee is ook onze opdracht om te verkondigen bepaald. Het gaat niet om hogere tovenarij maar om bevrijding van de armen. De boodschap is niet dat je op de knieën moet om Jezus binnen te laten, maar dat je de handen uit de mouwen moet steken om de armen te bevrijden. En wie het niet wil horen die moet het zelf maar uitzoeken, daar schudden we de stof van onze voeten, we oordelen er niet over, we worden niet boos, wellicht is er een ander op een andere tijd die ze wel binnen laten maar we laten ons leiden door hen die ons willen horen. Want ook onze samenleving zal ingericht moeten worden op bescherming van de armsten in de wereld. Laten we daarom de onrechtvaardige tolmuren afbreken en het Koninkrijk binnen laten. Elke dag kunnen we er mee op pad, ook vandaag weer.

De hand aan de ploeg

Lucas 9:51-62

51 Toen de tijd naderde dat Jezus in de hemel zou worden opgenomen, ging Hij vastberaden op weg naar Jeruzalem. 52 Hij stuurde boden voor zich uit. In een Samaritaans dorp, waar ze kwamen om zijn komst voor te bereiden, 53 wilden de dorpelingen Hem niet ontvangen, omdat Jeruzalem het doel van zijn reis was. 54 Toen de leerlingen Jakobus en Johannes merkten dat Jezus niet welkom was, vroegen ze: ‘Heer, wilt U dat wij vuur uit de hemel afroepen dat hen zal verteren?’ 55 Maar Hij draaide zich naar hen om en wees hen streng terecht. 56 Ze gingen verder naar een ander dorp. 57 Terwijl ze hun weg vervolgden, zei iemand tegen Hem: ‘Ik zal U volgen waarheen U ook gaat.’ 58 Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen.’ 59 Tegen een ander zei Hij: ‘Volg Mij!’ Maar deze zei: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’ 60 Jezus zei tegen hem: ‘Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen.’ 61 Weer een ander zei: ‘Ik zal U volgen, Heer, maar sta me toe dat ik eerst afscheid neem van mijn huisgenoten.’ 62 Jezus zei tegen hem: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’ (NBV21)

Jezus van Nazareth gaat zijn weg naar het einde en het Evangelie van Lucas vertelt ons dat dat einde ligt in Jeruzalem. Daar was het verhaal ook begonnen. Aan het begin van het Evangelie van Lucas staat Zacharias, de priester zonder hoop en verwachting die met stomheid geslagen wordt als hij ontdekt dat de verwachting die hij en zijn vrouw altijd gehad hadden toch nog uit zal komen. Maar ook het einde van het verhaal ligt in Jeruzalem. In Jeruzalem immers is de Tempel waar de leer van Mozes wordt bewaard. De leer van heb je naaste lief als jezelf. Daarom wijst Jezus zijn volgelingen streng terecht als zij vuur willen laten neerdalen op een dorp dat hen niet wil ontvangen. Samaria had ooit een eigen tempel voor de God van Israël en de wrijving daarover was altijd gebleven. De Samaritanen hadden hun eigen heiligdom op de berg Gerizim. En Lucas merkt eigenlijk ook op dat al dat lijden, sterven en opstaan zich niet kunnen meten met het opnemen in de hemel,

Denk ook niet dat het om een handjevol rondtrekkende mannen gaat, het is een hele menigte die Jezus volgt op zijn weg. Maar Jezus van Nazareth waarschuwt de volgelingen, geen hol, geen nest, geen huis of plaats om te rusten heeft hij, ze moeten maar afwachten of er iemand is die ze een plaats in de samenleving gunt. Daarmee gaat hij de weg van de lijdenden waarover vertelt wordt. De weg van de zieken, de weduwen, de armen, de vluchtelingen, de tollenaars en de hoeren. Juist de mens die anderen een plek in de samenleving geeft heeft die plek zelf niet. Zonder omkijken gaat het op die weg voort. De doden kunnen hun doden begraven, afscheid nemen van huisgenoten is er niet bij, wie geen huis heeft kent ook geen huisgenoten. Op de weg van Jezus van Nazareth wordt de armen het aangename jaar van God verkondigd, krijgen de hongerigen eten, worden naakten gekleed, gevangenen bevrijd. Dat is het programma van het Koninkrijk van God.

Wie tot dat Koninkrijk wil behoren moet de weg gaan van de lijdenden, moet met andere woorden het kruis achter Jezus aan opnemen. Wie bij dat Koninkrijk wil horen keert zich af van de wereld waar het gaat om winst en profijt, om aanzien en pracht en praal. Dat Koninkrijk is voor de levenden, voor echte mensen zou Paulus later schrijven. De onechtheid, het klatergoud, de schijnvroomheid, verdwijnen in het licht van dat Koninkrijk. Evangelie betekent blijde boodschap en voor armen die worden bevrijdt van de armoede is het natuurlijk een blijde boodschap, maar ook voor al die mensen die de schijn moeten ophouden dat streven naar geluk ook streven naar materiële welvaart is. Streven naar geluk in het Koninkrijk van Jezus van Nazareth is het geluk in de ogen van de naaste die weer op weg geholpen is, die weer mee mag doen. Kijk vandaag maar eens goed in de ogen van je naaste.

Op de proef

2 Korintiërs 13:1-13

1 Ik kom nu voor de derde keer naar u toe. U weet: iedere zaak kan met een verklaring van twee of drie getuigen worden beslecht. 2 Welnu, ik heb het tegen degenen die maar bleven zondigen en ook tegen alle anderen al gezegd toen ik de tweede keer bij u was, en ik zeg het u op dit moment, nu ik nog niet bij u ben, opnieuw: wanneer ik weer kom zal ik u niet sparen. 3 Dan krijgt u het bewijs waar u om vraagt: dat mijn woorden die van Christus zijn – Christus, die tegenover u niet zwak is maar u juist zijn kracht toont. 4 Ook al werd Hij gekruisigd omdat Hij, als mens, zwak was, nu leeft Hij door Gods kracht; en ook al zijn wij zwak in eenheid met Hem, u zult merken dat wij net als Hij leven door Gods kracht. 5 Onderzoek bij uzélf of het geloof uw leven bepaalt, stel uzelf op de proef. U weet toch van uzelf dat Jezus Christus in u is? Als dat niet zo is, dan hebt u de proef niet doorstaan. 6 Ik hoop dat u zult inzien dat dit wel voor ons geldt. 7 Wij bidden God dat u het kwade nalaat, niet om te bewijzen dat wij geslaagd zijn, maar omdat u het goede moet doen, ook al zou het lijken alsof wij gefaald hebben. 8 Wij kunnen ons immers niet tegen de waarheid verzetten, we kunnen ons er slechts voor inzetten. 9 Het zou ons werkelijk verheugen wanneer wij zwak kunnen zijn omdat u sterk bent; we bidden ervoor dat u zich zult beteren. 10 Ik ben nu niet bij u, maar schrijf u dit alles om bij mijn bezoek niet streng te hoeven optreden, want het gezag dat de Heer mij heeft gegeven is bedoeld om op te bouwen, niet om af te breken. 11 Tot slot, broeders en zusters, wees verheugd. Beter uw leven, neem mijn vermaningen ter harte, wees eensgezind, leef in vrede met elkaar – dan zal de God van de liefde en de vrede met u zijn. 12 Groet elkaar met een heilige kus. Alle heiligen die hier zijn laten u groeten. 13 De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij met u allen. (NBV21)

Soms zijn het van die kleine zinnetjes die ons duidelijk maken wat er eigenlijk bedoeld wordt. In de Griekse denkwereld waar de gemeente van Korinthe middenin leefde was een van de belangrijkste spreuken het “Ken Uzelf”. Dat stond op de Tempel van het Orakel van Delphi. Als je jezelf goed kende dan kon je de juiste vragen stellen aan het Orakel en de orakelspreuken ook juist uitleggen. Volgens Paulus heb je dus helemaal zo’n orakel helemaal niet nodig. Je kunt bij jezelf nagaan of je leeft uit Jezus van Nazareth, de bevrijder, de Christus. Bij jezelf kun je nagaan of je voortdurend oog heb voor de minsten, de zwaksten in de wereld. Of je je naaste lief hebt als jezelf, of je een ander niet gebruikt als object om je eigen lusten te bevredigen. Als we dat doen gaat de wereld veranderen. Dat is de boodschap die Paulus kwam brengen.

Maar is die boodschap waar? Wie is die Paulus dan? Dat waren de twijfels die bij de gemeente in Korinthe gezaaid waren. Paulus grijpt terug op het Joodse recht. Als er twee getuigen hetzelfde zeggen moet je aannemen dat het waar is. Nu Paulus heeft er straks als hij opnieuw komt al drie keer van getuigd. En hij niet alleen want ook zijn medewerkers konden er van getuigen. Zoals hij het zegt is het dus waar, daar gaat de gemeente van Christus over. Nu zegt hij het niet voor zichzelf, zo vervolgt hij. Het goede doen, ja het kwade bestrijden door het goede te doen, dat propageer je om het kwade te bestrijden, daar wordt je zelf niet meer beter van dan dat je merkt dat er minder kwaad in de wereld is. Je wordt er niet rijker van, niet machtiger, niet gezonder, niet fitter, niet mooier.

Ook in onze dagen merken we voortdurend dat we samen toch te weinig oog hebben voor mensen die vereenzamen, die zich terugtrekken in zichzelf, die onvoldoende mogelijkheden hebben om echt contact te maken met anderen. Een vrolijk goede morgen en goede avond is het meeste dat ze kunnen opbrengen. Maar op het werk is er geen belangstelling voor hun passies, hun angsten, hun vreugde en hun verdriet. En dat gebrek aan belangstelling kan op allerlei manieren tot ellende lijden, voor henzelf, maar ook voor anderen. Pas als er mensen zijn die geen genoegen nemen met nietszeggende antwoorden kan de eenzaamheid en de contactarmoede worden doorbroken. Dan wordt het oppervlakkig goede avond tot de wens zoals Paulus die hier formuleert dat alles wat fout is gegaan vergeven mag worden door de genade die de liefde van Christus met zich draagt, dat die liefde van God je ook mag vergezellen dat de ander ook zelf de mensen om zich heen mag bezien in de geest van de God van Israël. Zo mogen ook wij elke dag weer leven en werken, ook vandaag weer.