Te midden van de Israëlieten

1 Koningen 6:1-18

1 In het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, in het vierde jaar van zijn regering over Israël, in de maand ziw, de tweede maand, begon koning Salomo met de bouw van de tempel. 2 De tempel die Salomo voor de HEER bouwde was zestig el lang, twintig el breed en dertig el hoog. 3 De voorhal voor de grote zaal was twintig el breed – hij besloeg dus de hele breedte van het gebouw – en tien el diep. 4 Salomo voorzag de tempel van vensters met kozijnen en traliewerk. 5 Rondom de tempel, dat wil zeggen langs de gevels van de grote zaal en de achterste zaal, liet hij een galerij met verdiepingen aanbrengen. 6 De onderste galerij was vijf el breed, de middelste zes el en de bovenste zeven el. Dat kwam doordat de muren van de tempel aan de buitenkant insprongen omdat hij er geen steunpunten in wilde uithakken. 7 (Bij de bouw van de tempel werden alleen stenen gebruikt die al in de groeve waren afgewerkt; in de tempel was tijdens de bouw geen enkel geluid van hamers, houwelen of andere ijzeren gereedschappen te horen.) 8 In de zuidvleugel van de tempel bevond zich de toegang tot de onderste galerij; via trappen kwam men op de middelste en de bovenste verdieping. 9 Toen de muren van de tempel voltooid waren, liet hij een dak aanbrengen van balken en panelen van cederhout. 10 De galerij, waarvan de verdiepingen vijf el hoog waren, was aan de tempel bevestigd met balken van cederhout. 11 Toen sprak de HEER tot Salomo: 12 ‘Jij bouwt nu dit huis. Welnu, als jij je aan mijn voorschriften houdt, mijn rechtsregels volgt en mijn geboden strikt naleeft, zal Ik nakomen wat Ik je vader David met betrekking tot jou heb beloofd. 13 Ik zal te midden van de Israëlieten komen wonen en mijn volk Israël niet in de steek laten.’ 14 Toen de bouw van de tempel voltooid was, 15 liet Salomo de binnenkant van de wanden betimmeren met cederhout; hij bracht houten beschot aan van de vloer tot aan het plafond. De vloer werd belegd met planken van cipressenhout. 16 Twintig el voor de achtermuur liet hij van cederhouten planken een wand optrekken vanaf de vloer tot aan het plafond. Zo ontstond de achterste zaal van de tempel: het allerheiligste. 17 De ruimte ervoor, de grote zaal, was dus veertig el diep. 18 Het cederhout waarmee de tempel vanbinnen was afgewerkt, was versierd met houtsnijwerk van kolokwinten en bloemenranken. Alles was van cederhout; van de stenen was niets meer te zien. (NBV21)

Nadat er 12 generaties van 40 jaren sinds de uittocht uit Egypte waren verlopen begon Koning Salomo van Israël in Jeruzalem een eigen huis voor de God van Israël te bouwen. Niet langer een draagbare Tent maar een vast huis in hart van de Koningsstad in het hart van het leven in het land. De vertaling spreekt van tempel. Maar eigenlijk staat er ook “huis voor de HEER”, waarbij dat HEER de menselijke weergave is van de naam van God. Dit huis moet zeer uitdrukkelijk een aanspraakplaats voor het volk worden. Een plaats waar het volk laat zien de regels voor de menselijke samenleving in acht te zullen nemen. Daar zal duidelijk worden dat aan elk mens recht gedaan wordt en met name de zwakken, de armen, de weduwen en de wees tot hun recht kunnen komen. Dan is zichtbaar dat daar de God van Israël thuis is. Daarop kan die God zijn volk aanspreken.

Mozes kreeg bij de oprichting van de Tent der Ontmoeting zeer nauwkeurige voorschriften over de inrichting van de Tent. Ook Ezechiël kreeg in zijn visioen over de Tempel heel uitdrukkelijk de maten en de inrichting te horen. Ook Salomo heeft een zeer genuanceerd bouw en inrichtingsplan voor de Tempel. Een visuele indruk van deze voorschriften kun je zien in het model van de tempel zoals die ten toon is gesteld in het Bijbels museum in Amsterdam. Een museum dat het bezoeken zeker waard is deze zomer. Kern van het bouwplan zijn de twee zalen die alleen te betreden zijn door daarvoor uitzonderlijk aangestelde personen, afstammelingen van de broer van Mozes, Aäron. Deze Aäron was de eerste Hogepriester en zijn zonen waren de eerste Priesters.

Er ontstonden twee zalen in de Tempel waarvan de muren bedekt waren met cederhout, gekapt uit de bomen van de Libanon, het mooiste en meest kostbare hout uit die tijd. Je zou denken dat iedereen zeer onder de indruk zou komen als je dat zou zien. Maar niemand dan Priesters mochten hier binnentreden en in het allerheiligste zelfs alleen de Hogepriester. Het ontmoeten van de God van Israël is niet zomaar een koffie uurtje. De verborgenheid van die God wordt niet opgeheven door het hebben van een eigen huis. De grootheid en de onvoorstelbaarheid van die God wordt door de bouw en de inrichting van zijn huis duidelijk gemaakt. Die God is hoog verheven, ver weg dus, maar wil gelijk zo dicht bij de mensen zijn. Wij ontmoeten onze God in het binnenste van onze binnenkamer. Ook die mogen we rein houden. Ook daar zullen de regels voor de menselijke samenleving in gebeiteld staan. Als we met God op de koffie denken te kunnen dat komen we pas echt op de koffie.

God schonk Salomo

1 Koningen 5:1-14

1 Salomo had de heerschappij over alle koninkrijken tussen de Eufraat en het land van de Filistijnen, en tot aan de grens met Egypte. Zolang Salomo leefde, waren ze aan hem onderworpen en droegen ze hem schatting af. 2 Aan Salomo’s hof werd dagelijks de volgende hoeveelheid voedsel gebruikt: dertig kor tarwebloem en zestig kor meel, 3 tien gemeste runderen en twintig gewone runderen, honderd schapen en geiten, en dan nog herten, gazellen, reebokken en gemeste hoenders. 4 Salomo heerste over het hele gebied ten westen van de Eufraat, van Tifsach tot aan Gaza, over alle koninkrijken ten westen van de rivier, en hij leefde in vrede met alle omringende landen. 5 Zolang Salomo leefde, konden de inwoners van Juda en Israël, van Dan tot Berseba, onbezorgd onder hun wijnrank en hun vijgenboom zitten. 6 Voor zijn wagens beschikte Salomo over veertigduizend paarden in zijn stallen en twaalfduizend wagenmenners. 7 De stadhouders moesten niet alleen om beurten een maand in het levensonderhoud van koning Salomo en zijn hofhouding voorzien, waarbij ze het hun aan niets mochten laten ontbreken, 8 ieder van hen was bovendien verplicht gerst en stro voor de paarden en strijdrossen bijeen te brengen in die plaats waarvoor hij verantwoordelijk was. 9 God schonk Salomo zeer veel wijsheid en onderscheidingsvermogen en een veelomvattende kennis van zaken, zo overvloedig als het zand op het strand langs de zee. 10 In wijsheid overtrof Salomo alle oosterlingen en alle Egyptenaren. 11 Hij was wijzer dan alle andere mensen, wijzer dan de Ezrachiet Etan en wijzer dan Machols zonen Heman, Kalkol en Darda; zijn roem drong door tot alle omringende volken. 12 Hij dichtte drieduizend spreuken en duizend vijf liederen, 13 over allerlei soorten planten, van de ceder op de Libanon tot de majoraan die uit de muur groeit, en over de lopende dieren, de vogels, de kruipende dieren en de vissen. 14 Uit alle omringende landen kwamen mensen om naar Salomo’s wijsheid te luisteren, afgezanten van de koningen die over zijn wijsheid hadden gehoord. (NBV21)

Groot, groter grootst, zo valt er over Salomo te vertellen. Salomo had een groot rijk geërfd van zijn vader David, maar hij wist zijn rijk nog verder uit te breiden. Alle volken die rond het rijk van David woonden werden aan het rijk van Salomo toegevoegd. Ze keken wel uit zich militair tegen deze machtige staat te verzetten. Ze liepen immers het risico dat soldaten van Salomo invloed zouden krijgen op het beleid. Het was veel gemakkelijker, Salomo trouwde met een prinses en elk jaar ging er een delegatie naar Jeruzalem om een schatting te betalen. Daar af en toe een cadeautje bij doen en de vrede was verzekerd. Dat hof van Salomo had ook een geweldige uitstraling. Hier lezen we hoeveel dat hof dagelijks wel niet aan voedsel nodig had. De hoeveelheden zeggen ons niks maar Rabijnen hebben uitgerekend dat er voldoende voedsel genoemd wordt voor wel 60.000 mensen.

Uit het vorige gedeelte zouden we de indruk kunnen krijgen dat de Stadhouders, die elk één maand van het jaar voor de hofhouding moesten zorgen, het met hun taak wel moeilijk zouden krijgen. Gegeven de hoeveelheden voedsel die genoemd worden valt het wel mee. Het meeste zal gekomen zijn uit de schattingen die door bevriende staten werden gebracht. De stadhouders leerden gelijk hun staat Israël te zien in verhouding met de omringende volken. Orde en recht en het niet verwaarlozen van de veiligheid waren de basis waarop vruchtbare relaties met buurvolken konden worden opgebouwd. Salomo had een leger klaarstaan dat bij iedereen grote indruk zal hebben gemaakt. De keuzes die de Koning maakte bij het besturen van zijn land ook in internationaal perspectief getuigden van grote wijsheid.

Die wijsheid was wel een gedicht waard. De naam van Salomo werd overal genoemd. Niemand kon om hem heen. En daarnaast was hij ook nog een groot geleerde. Zelfs groter als de drie rechtstreekse afstammelingen van Juda, die elk ook op een andere plaats in de Bijbel genoemd worden. Dat ze hierin verband met de Wijsheid worden genoemd maakt sommige passages in de Bijbel over hen een stuk duidelijker. Salomo was niet alleen een natuurwetenschapper. Hij schreef ook spreuken, verhalen in de vorm van spreekwoorden en dichtte een heleboel liederen. Geleerden zijn het er over eens dat de meeste van die werken van Salomo verloren zijn gegaan. De boeken Spreuken en Hooglied zijn misschien geïnspireerd door hem maar dat hij ze zelf heeft geschreven is zeer onwaarschijnlijk. Wij mogen ons wel eens afvragen hoe wij tegen wetenschap en geleerdheid aankijken. Het verhoogde de roem van Salomo, aan ons om er ook het nodige respect voor op te brengen. Dat maakt ook ons rijk welvarend en goed bestuurd.

Zijn raadsheren

1 Koningen 4:1-20

1 Salomo regeerde over heel Israël. 2 Dit waren zijn raadsheren: Azarja, de zoon van Sadok, was priester; 3 Elichoref en Achia, de zonen van Sisa, waren hofschrijver; Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier; 4 Benaja, de zoon van Jojada, was opperbevelhebber van het leger; Sadok en Abjatar waren priester; 5 Azarja, de zoon van Natan, stond aan het hoofd van de stadhouders; de priester Zabud, de zoon van Natan, was de vertrouweling van de koning; 6 Achisar was hofmeester; Adoniram, de zoon van Abda, was opzichter van de herendienst. 7 Salomo had in Israël twaalf stadhouders aangesteld. Zij moesten om beurten één maand per jaar in het levensonderhoud van de koning en zijn hofhouding voorzien. 8 Dit zijn hun namen: Ben-Chur was stadhouder in het bergland van Efraïm. 9 Ben-Deker was stadhouder in Makas, Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan. 10 Ben-Chesed was stadhouder in Arubbot; ook Socho en het gebied rond Chefer vielen onder zijn gezag. 11 Ben-Abinadab was stadhouder in het kustgebied van Dor; hij was getrouwd met Salomo’s dochter Tafat. 12 Baäna, de zoon van Achilud, was stadhouder in Taänach en Megiddo en het hele gebied van Bet-San; dat gebied grenst aan Saretan, het ligt ten zuiden van Jizreël en loopt door tot Abel-Mechola en tot voorbij Jokmeam. 13 Ben-Geber was stadhouder in Ramot in Gilead; onder zijn gezag vielen ook de dorpen van Jaïr, een nakomeling van Manasse, eveneens in Gilead, en het gebied van Argob in Basan; in deze streek lagen zestig grote, ommuurde steden met poorten met bronzen grendels. 14 Achinadab, de zoon van Iddo, was stadhouder in Machanaïm. 15 Achimaäs was stadhouder in Naftali; hij trouwde met Salomo’s dochter Basemat. 16 Baäna, de zoon van Chusai, was stadhouder in Aser en Alot; 17 Josafat, de zoon van Paruach, in Issachar; 18 Simi, de zoon van Ela, in Benjamin, 19 en Geber, de zoon van Uri, was stadhouder in Gilead, het land dat aan koning Sichon van de Amorieten en koning Og van Basan had toebehoord; hij was daar de enige stadhouder. (NBV21)

Koning David was de vredevorst. In de Bijbel staat beschreven hoe hij in de steden die hij had veroverd een contingent soldaten achterliet die moesten voorkomen dat de veroverde stad na verloop van tijd weer een legertje zou vormen die op haar beurt weer naar Israël trok om daar het graan te veroveren. David moest voor het stichten van vrede geweld gebruiken. Omdat hij dat geweld ook misbruikte voor eigen genot kon hij niet te Tempel van God bouwen. Zijn zoon Salomo volgde hem op en werd de Koning van het Reccht, de koning die mensen tot hun recht liet komen. In het gedeelte dat we vandaag lezen zien we de organisatie die de koning daarvoor in het leven riep. Zoals wij Rijk-provincie-gemeenten had zo richtte ook Salomo eigenlijk zijn bestuur had. Allereerst zien we de vorming van een regering. Bij David begon dat verhaal bij generaal Joab, bij Salomo met de Priester Azarja, uit het geslacht van Sadok. De wetten en besluiten van de regering werden vastgelegd door de zonen van Sisa, zij waren hofschrijver, Josafat was de minister van Binnenlandse Zaken, als kanselier had hij de taak het bestuur te organiseren. Benaja was de minister voor Defentie, voor het gemak ook de opperbevelhebber van het leger. Achisar zorgde voor de inwendige mens en Adoniram was opzichter over de herendienst.

Daarnaast waren er twaalf stadhouders. Die kregen elk voor één van de twaalf landsdelen van Israël het opzicht. Je zult dan denken aan de twaalf stammen maar dat was maar gedeeltelijk zo blijkt uit de opsomming. Twaalf komt eerder uit bij het aantal maanden. Want elke stadhouder moest één maand in het jaar de hofhouding en de Koning van al het nodige voorzien. Als dat goed loopt weet de Koning dat het betreffende landsdeel goed bestuurd werd. Als het niet goed ging bleek snel het tegendeel. Landsdelen en het Hof van de Koning hadden op deze manier ook zich op elkaars problemen, Een rechtvaardig bestuur. Maar die herendiensten dan? Ook in het rijk van Salomo moest er belasting betaald worden. Je kon die belasting ook in natura betalen door een aantal uren voor het bestuur te werken, te helpen bij het bouwen van Paleizen bijvoorbeeld. Er was een minister die er op toezag dat er geen misbruik van gemaakt werd door arbeiders in herendienst te gebruiken als slaven.
Zo waren de belangrijkste mannetjes verdeelt over de bestuursposten die het land nodig had om alle burgers tot hun recht te laten komen. In een dergelijke stabiele bestuursvorm kan het recht optimaal functioneren.

Maar alleen voor mannen? Hier legt Salomo de kiem voor de latere splitsing van het Rijk in twee Koninkrijken, Juda en Israël. Vrouwen speelden bij Salomo een belangrijke rol. Telkens als hij vrede sloot met een ander land trouwde hij met een Prinses. Zo kwam hij uiteindelijk aan duizend vrouwen. De fout die hij volgens de Bijbel maakte was dat hij ze toestemming gaf met het aanbidden van de goden van hun vaderland door te gaan. Salomo introduceerde daarmee de afgoderij in Israël. Als hij de ervaringen van de prinsessen had gebruikt voor versterking van zijn bestuur, onder leiding van de God van Israël, was het vanzelf anders gelopen. Ook wij hebben in Kerk en Staat behoefte aan een ordentelijk bestuur. Maar als we vrouwen daarvan uitsluiten handelen we tegen de wil van de Vader in. Man en vrouw zijn voor de Bijbel gelijk. Een bestuur zonder vrouwen bestuurt de verkeerde kant op, ook vandaag nog.

Hij verraadt geen onschuldigen

Psalm 15

1 Een psalm van David. HEER, wie mag gast zijn in uw tent, wie mag wonen op uw heilige berg? 2 Wie de volmaakte weg gaat en doet wat goed is, wie oprecht de waarheid spreekt. 3 Hij doet aan lasterpraat niet mee, hij benadeelt een ander niet en drijft niet de spot met zijn naaste. 4 Hij veracht wie geen achting waard is, maar eert wie ontzag heeft voor de HEER. Zijn eed breekt hij niet, al brengt het hem nadeel, 5 voor een lening vraagt hij geen rente, hij verraadt geen onschuldigen voor geld. Wie zo doet, komt nooit ten val. (NBV21)

Op deze zonnige zondag zingen we mee met Psalm 15. Een korte psalm over de vraag wie nu eigenlijk hoort bij het verhaal van Israel, wie de richtlijnen voor de menswaardige samenleving die het volk in de woestijn ontving realiseert. We zingen dit vandaag omdat je ook midden in de zomer herinnert mag worden aan waar het in het leven eigenlijk om draait. Niks moet en alles mag, zo worden soms ook vakanties gevierd. Maar psalm 15 roept je terug naar de werkelijkheid en zet je weer met beide voeten op de grond. Dat is overigens niks ernstigs, het is ook niet zwaar. De Psalm spreekt jou aan en herinnert je aan wat de Joden “de vreugde van de wet” noemen. Het gaat immers om de richtlijnen voor de menselijke samenleving. Je hoeft een ander niet te veroordelen om wat die doet maar je mag de waarheid over je eigen gevoel vertellen. Wanneer voel jij de pijn als een ander iemand leed toevoegd, je mag de naaste van die ander zijn.

Christenen doen aan lasterpraat niet mee. Dat gaat verder dan de mond houden. Voor Christenen telt elk mens mee en de ene mens doet meer goed dan de andere maar het gaat er om elk mens op te roepen het goede te doen. Het goede doen voor mensen is van een ander houden als van jezelf. In de Bijbel wordt dan het huwelijk als voorbeeld gebruikt voor een liefde tussen twee mensen die net zo groot en weldadig kan zijn als de liefde tussen God en de mensen. Christenen worden daarom in deze Psalm opgeroepen niet te oordelen over de wijze waarop mensen van elkaar kunnen houden maar een voorbeeld te nemen aan de liefde en trouw die ook niet heteroseksueel georiënteerden mensen kunnen laten zien. En ook daar gaat het net zo vaak mis als onder mannen en vrouwen die met elkaar trouwen en waarvan het grootste deel uiteindelijk weer gaat scheiden.

Deze psalm maakt het ons niet gemakkelijk. We bestrijden dus lasterpraat. We bestrijden dus ook bespotting van hen die anders doen als wijzelf. De cartoons tegen de Islam worden dus net zo veracht als de tekenaars zelf de anderen verachten. Cartoons die ons onze gewoonten als een spiegel voorhouden worden daarentegen wel weer gewaardeerd. De psalm maakt het ons ook op een ander gebied niet gemakkelijk. Wie goed doet vraagt geen rente. In de Islam heet dat Halal lenen. Het Christendom heeft deze richtlijn voor de menselijke samenleving niet overgenomen. Wij kunnen mensen eindeloos verleiden om leningen af te sluiten om mee te kunnen blijven doen met de samenleving van het nieuwste de beste. Leningen met hoge renten die mensen diep in de problemen kunnen brengen. We zijn samen verantwoordelijk voor de regels die dit mogelijk maken. De bankiers belasteren en beschuldigen van hebberigheid is er volgens deze Psalm niet bij, we zouden voorbij zien aan onze eigen hebberigheid. Geen wonder dat de Psalmdichter begint met de vraag wat je moet doen om bij dat volk van God te horen. Aan het antwoord moeten we elke dag werken, ook vandaag weer.

Breng mij een zwaard

1 Koningen 3:16-28

16 Kort daarna vroegen twee hoeren bij de koning gehoor. 17 De eerste vrouw vertelde: ‘Staat u mij toe, heer, deze vrouw en ik wonen in hetzelfde huis. In dat huis heb ik in haar bijzijn een zoon ter wereld gebracht. 18 Drie dagen later kreeg ook zij een zoon. Wij waren daar samen; er was niemand anders in huis, alleen wij tweeën. 19 Maar haar kind is ’s nachts doodgegaan, want zij was erop gaan liggen. 20 Toen is ze midden in de nacht opgestaan en heeft ze mijn kind bij me weggenomen, terwijl ik sliep. Ze nam mijn kind in haar armen en legde mij haar dode kind in de armen. 21 Toen ik de volgende ochtend mijn kind wilde voeden, merkte ik dat het dood was. Maar toen ik het nog eens goed bekeek, zag ik dat het niet het kind was dat ik gebaard had.’ 22 ‘Dat is niet waar!’ zei de andere vrouw. ‘Het levende kind is van mij en het dode van jou.’ ‘Niet waar!’ zei de eerste. ‘Het dode is van jou en het levende van mij.’ Zo bepleitten ze ieder hun zaak bij de koning. 23 De koning nam het woord en zei: ‘De een zegt: “Mijn kind leeft en het jouwe is dood,” en de ander zegt: “Nee! Het dode kind is van jou en het levende van mij.”’ 24 En hij beval: ‘Breng mij een zwaard.’ Er werd hem een zwaard gebracht, 25 en toen zei hij: ‘Hak het levende kind in tweeën en geef hun ieder de helft.’ 26 De echte moeder van het levende kind kon de gedachte dat haar kind iets zou overkomen niet verdragen en riep uit: ‘Nee, heer, ik smeek u, geef het kind aan haar, maar dood het alstublieft niet!’ De ander zei: ‘Als ik het niet krijg, krijg jij het ook niet. Hak het maar doormidden!’ 27 Maar de koning deed de volgende uitspraak: ‘Het zal niet gedood worden. Geef het levende kind aan háár, want zij is de moeder.’ 28 Toen de Israëlieten hoorden welk vonnis de koning had geveld, kregen ze groot ontzag voor hem, want ze begrepen dat hij het recht handhaafde met goddelijke wijsheid.(NBV21)

Hoe spreek je nu recht zonder iemand te veroordelen. Daarvan geeft dit overbekende verhaal over Salomo en de baby een voorbeeld. De meeste vertalingen beginnen het verhaal met op te merken dat er twee vrouwen waren die gehoor vroegen. Maar in de Hebreeuwse Bijbel staat dat het twee hoeren waren. Sinds Jezus weten we zeker dat God er vooral is voor de hoeren en de tollenaars, voor de mensen dus die buiten de samenleving staan. Maar dit verhaal begint al met die gewoonte. Volgens de leer van Mozes is een vrouw die zwanger wordt zonder dat ze getrouwd is een hoer en die verdient de doodstraf. Salomo trekt zich hiervan niks aan. Hier zijn twee moeders die een beroep doen op wijsheid en gerechtigheid.

Wat een beetje ondersneeuwt is het geweldige leed dat ontstaat als een moeder haar pasgeboren kind dood aantreft. Maar in heel enkele gevallen zijn ouders voorbereid op het overlijden van een pasgeborene. Als bij de geboorte al blijkt dat het kind zo gehandicapt is geraakt dat van overleven geen sprake kan zijn. Ook dan is er sprake van een geweldig leed, maar dan kunnen ouders nog afscheid nemen. Anders is het bij de zogenaamde wiegendood. Op een ochtend wil de moeder haar kind uit de wieg halen om het te voeden en dan blijkt de baby overleden. De schrik, het leed, het verdriet is onbeschrijfelijk. Het wordt nog erger als mensen gaan onderzoeken of de moeder misschien zelf de hand had in het overlijden. Soms is het leed zo groot dat de moeder een baby meeneemt van een ander zodat ze kan doen of het niet is gebeurd. Voor een moeder wier baby plotseling overleden is moeten we zeer veel extra zorg en steun over hebben.

Hier krijgen de moeders ruzie. Van wie is nu het overgebleven levende kind. DNA onderzoek zou pas vele, vele eeuwen later mogelijk worden. Goede raad is duur. Salomo gaat af op de weg van de liefde. Een moeder kan het niet verdragen dat haar kind sterft. Dus geeft hij de moeders een keus, of de helft, of niks. De moeder die haar kind echt verloren had gaat daarmee akkoord. Ze kan immers voortaan altijd volhouden dat het de Koning was die het verlies van haar kind had veroorzaakt. De echte moeder kiest voor het leven van haar kind, beter bij een ander opgevoed dan door het zwaard gestorven. De Nederlandse vertaling poetst de ontzetting die de dreiging van de koning veroorzaakt keurig weg. “Ze kon het niet verdragen” staat er. Maar in het Hebreeuws staat er iets als “haar ingewand ontstak” ofwel ze werd kotsmisselijk van het idee. Voor ons is de les niet over de personen oordelen maar proberen in te leven. En natuurlijk moet het kwaad worden bestraft. Onze rechters hebben gelukkig de opdracht bij het toedelen van de straf de persoon van de dader mee te wegen. Salomo is daarbij het voorbeeld.

Vraag wat je wilt

1 Koningen 3:1-15

1 Door de dochter van de farao tot vrouw te nemen, werd Salomo de schoonzoon van de koning van Egypte. Hij liet haar in de Davidsburcht wonen, totdat hij gereed was met de bouw van zijn paleis, de tempel van de HEER en de muur rondom Jeruzalem. 2 Omdat er in die tijd nog geen tempel was gebouwd voor de naam van de HEER, bleef het volk zijn offers brengen op de offerplaatsen. 3 Salomo zelf toonde zijn liefde voor de HEER door te handelen naar wat zijn vader David hem had voorgehouden, maar ook hij bracht zijn offers en brandde wierook op de offerplaatsen. 4 Zo ging de koning op een keer naar Gibeon, de belangrijkste offerhoogte van het land, om er te offeren. Wel duizend dieren droeg hij daar op het altaar als brandoffer op. 5 Die nacht verscheen de HEER hem daar in een droom. ‘Vraag wat je wilt,’ zei God, ‘Ik zal het je geven.’ 6 Salomo antwoordde: ‘U bent uw dienaar, mijn vader David, altijd goedgezind geweest, omdat hij U trouw toegewijd was en steeds eerlijk en oprecht was tegenover U. U hebt hem een grote gunst bewezen door hem een zoon te geven die nu op zijn troon zit. 7 U, HEER, mijn God, hebt mij als opvolger van mijn vader David als koning aangesteld. Maar ik ben nog zo jong en ik heb geen ervaring. 8 Ik sta nu voor de taak uw uitverkoren volk te leiden, een volk zo talrijk dat het niet te tellen is. 9 Schenk uw dienaar een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Want hoe zou ik anders recht kunnen spreken over dit immense volk van U?’ 10 Het beviel de Heer dat Salomo juist hierom vroeg, 11 en Hij zei tegen hem: ‘Omdat je hierom vraagt – niet om een lang leven of grote rijkdom of de dood van je vijanden, maar om het vermogen om te luisteren en te onderscheiden tussen recht en onrecht – 12 zal Ik je wens vervullen. Ik zal je zo veel wijsheid en onderscheidingsvermogen schenken dat je iedereen vóór jou en na jou overtreft. 13 Ook waar je niet om gevraagd hebt zal Ik je geven: zo veel rijkdom en roem dat geen enkele andere koning je tijdens je leven zal evenaren. 14 En als je Mij gehoorzaamt en je houdt aan mijn bepalingen en geboden, zoals je vader David dat deed, zal Ik je een lang leven schenken.’ 15 Toen Salomo wakker werd, besefte hij dat hij een droom had gehad. Bij zijn terugkomst in Jeruzalem ging hij naar de ark van het verbond met de Heer, waar hij brandoffers en vredeoffers bracht. Hij nodigde al zijn hovelingen voor het feestmaal uit. (NBV21)

De regering van Salomo kan nu echt beginnen. De mogelijke tegenstanders zijn opgeruimd en niets staat de Koning in de weg om de vredevorst te worden die Israël nodig heeft en die haar God heeft beloofd. De eerste daad van Salomo die in de Bijbel wordt vermeld is een huwelijk. Een huwelijk met een prinses uit het land van dood, Egypte. En uit Egypte was het volk bevrijd van de slavernij. De leer van Mozes zegt dan ook uitdrukkelijk dat je niet moet terugkeren naar Egypte. Maar Salomo wil vrede en vrede krijg je als je vrienden wordt met de grootmachten in de wereld. De prinses mag in het huis van Salomo wonen. Het was de eerste dus het kon nog. Het paleis van Salomo moest nog worden gebouwd en daarna de Tempel ook. In die volgorde.

Godsdienstig bleef Salomo voorlopig bij de vertrouwde gewoonten van het volk. Iedere stam, iedere stad, iedere streek had haar eigen plaatsen voor gebed. In het boek Rechters staan een paar aardige voorbeelden daarvan. Gideon had een dergelijke plaats van aanbidding bij zich thuis, David had de oude tent der ontmoeting, die nog uit de woestijn stamde naar Jereuzalem laten overbrengen. Maar een Koning die centralistisch en dus absolutistisch wordt heeft meestal meer problemen dan succes. Ook bij ons zie je vaak spanningen tussen gemeenten, provincies en het het rijksbestuur. Die zijn niet altijd gemakkelijk oplosbaar. Die decentrale aanpak van Salomo sprak God kennelijk wel aan. Journalisten uit die tijd tekenden een visioen op waar Salomo aan God mocht vragen wat hij wilde en omdat hij koos voor wijsheid kreeg hij ook rijkdom en een lang leven.

De keuze voor wijsheid klinkt wel mooi maar is ook gevaarlijk. Salomo wil de kennis van goed en kwaad om goed recht te kunnen spreken. Maar God had de mens juist die kennis verboden omdat, zoals de slang had gezegd, de mens geen god moet worden. Zou Salomo wegen vinden om mensen tot hun recht te laten komen zonder over de persoon te moeten oordelen?
Wij zien daar graag van af. Wij stoppen graag mensen in hokjes, plakken etiketten op, zodat we weten of we met goede of slechte mensen te maken hebben. Maar zijn er slechte mensen? Of zijn er mensen die door wat dan ook zo beschadigd zijn dat ze een gevaar zijn gaan worden voor zichzelf en de medemensen. Soms vinden we kwade dingen wel leuk. Kinderen die iets stelen uit een winkel worden vaak niet bestraft omdat het wel leuk is. Als we slechte handelingen, zoals in jeugdzorg, ook werkelijk bestrijden dan verminderen we misschien het aantal blijvend beschadigde mensen. Wij oordelen niet, we houden van, zei Jezus later.

Het is goed

1 Koningen 2:36-46

36 Vervolgens ontbood de koning Simi en zei tegen hem: ‘U kunt in Jeruzalem voor uzelf een huis bouwen en er gaan wonen, maar u mag de stad niet verlaten om ergens anders heen te gaan. 37 Zodra u de stad verlaat en de Kidron oversteekt, bent u ten dode opgeschreven, wees daarvan verzekerd. U hebt uw dood dan aan uzelf te wijten.’ 38 Simi antwoordde: ‘Het is goed, mijn heer en koning, ik zal doen wat u zegt,’ en hij bleef in Jeruzalem wonen. 39 Maar na verloop van drie jaar liepen twee van zijn slaven weg naar Achis, de zoon van Maächa, de koning van Gat. Toen Simi vernam waar zijn slaven waren, 40 zadelde hij zijn ezel en vertrok hij naar Gat, om ze bij Achis op te halen en terug te brengen naar Jeruzalem. 41 Toen koning Salomo vernam dat Simi van Jeruzalem naar Gat was gegaan en weer was teruggekomen, 42 ontbood hij hem en zei: ‘Heb ik u niet bij de HEER gezworen en gewaarschuwd dat u ten dode opgeschreven zou zijn wanneer u de stad zou verlaten om ergens anders heen te gaan? En hebt u toen niet geantwoord: “Ik heb het gehoord, het is goed”? 43 Waarom hebt u zich niet gehouden aan de eed die ik de HEER gezworen heb, en mijn bevel niet opgevolgd?’ 44 En de koning vervolgde: ‘U weet maar al te goed wat u mijn vader David hebt aangedaan. De HEER zal u uw wandaad vergelden; 45 maar ik, koning Salomo, ben gezegend, en Davids troon zal nooit wankelen voor de HEER.’ 46 De koning gaf Benaja opdracht om Simi ter dood te brengen. Zo kreeg Salomo de macht stevig in handen.(NBV21)

Zo pak je de oppositie aan. Dictators hebben het nog steeds niet afgeleerd. In dit verhaal over het begin van de regering van Salomo zou je gerust ergens de naam Navalny in kunnen vullen of een van de namen van de andere leiders van de oppositie in Rusland. Abjatar de hogepriester was zijn titel en functie ontnomen en verbannen naar de priesterstad Anatot. Joab de briljante generaal van koning David was ter dood gebracht. Nu bleef nog over Simi, de laatst overgebleven verwant van Saul en als het koningschap erfelijk zou zijn geweest dan had deze Simi het meest recht op de opvolging. Simi had ooit koning David bespot en met stenen bekogeld.

David was op de vlucht geslagen toen zijn oudste zoon door een burgeroorlog de macht dacht te grijpen en zelf koning te worden. David had alles gedaan om Absalom, de oudste zoon, in leven te houden maar in de achtervolging op David raakte Absalom met zijn haar verstrikt in de bomen en werd gedood. David had het bevel gegeven om ook Simi met rust te laten maar deze bleef onrust stoken. Zo’n opposant moet je in de gaten houden. Simi kreeg dus huisarrest in Jeruzalem en mocht de stad niet verlaten. Toen hij een paar jaar later achter een paar ontvluchte slaafgemaakten aan ging ging het mis. Toen Simi terug was had Salomo hem aan zijn huisarrest herinnert en liet hem ombrengen zoals bij het opleggen van de straf was bepaald. Die Salomo was dus eigenlijk een op macht beluste schurk. Hij was de jongste zoon van David en had daarom minder recht op de troon dan Adonia.

Alle mogelijke tegenstanders van Salomo werden wreed uitgeschakeld. Zo kijken wij tegenwoordig naar machthebbers. Met de ogen van hun slachtoffers. Wat we soms iets te gemakkelijk vergeten is dat die slachtoffers geen heiligen zijn die altijd zonder fouten hebben gehandeld. Maar wat we met Salomo doen is onze eigen normen en waarden projecteren in de Bijbeltekst. Want was Salomo ook niet consequent? God had hem aangewezen als Koning, David had hem de zegen gegeven. En is het niet terecht dat Salomo de waarschuwingen ter harte nam en korte metten maakte met oppositie die alleen tot burgeroorlogen konden leiden? We moeten dus uitkijken met oordelen. Onrecht is onrecht en dat moeten we veroordelen. Navalny moet vrij. Maar ook een dictator verdient een eerlijk onpartijdig proces. Ook die dictator is een kind van God en een broeder of zuster van ons allen.

Hier zal ik sterven

1 Koningen 2:26-35

26 Tegen de priester Abjatar zei de koning: ‘Ga terug naar Anatot, naar uw landerijen. Eigenlijk verdient u de doodstraf, maar voor deze keer zal ik u niet terechtstellen, omdat u de ark van God, de HEER, voor mijn vader David uit hebt gedragen en alle ellende met hem hebt gedeeld.’ 27 Salomo ontzette Abjatar uit het priesterambt en liet zo in vervulling gaan wat de HEER in Silo over Eli en zijn familie had verkondigd. 28 Toen Joab hiervan hoorde, vluchtte hij naar het heiligdom van de HEER en greep de hoorns van het altaar vast. Hij had immers de zijde van Adonia gekozen, hoewel hij Absalom niet had gesteund. 29 Men vertelde Salomo dat Joab zijn toevlucht had gezocht in het heiligdom van de HEER en zich daar aan het altaar had vastgeklampt. Salomo gaf Benaja opdracht om hem ter dood te brengen. 30 Benaja ging naar het heiligdom van de HEER en zei tegen Joab: ‘De koning zegt: “Kom naar buiten!”’ ‘Nee!’ antwoordde Joab. ‘Hier zal ik sterven.’ Benaja bracht deze weigering aan de koning over: ‘Joab zegt: “Hier zal ik sterven.”’ 31 Toen zei de koning: ‘Doe zoals hij zegt: dood hem en zorg dat hij begraven wordt. Door hem te doden zuivert u mij en mijn koningshuis van het onschuldig bloed dat hij vergoten heeft. 32 De HEER zal het hem met de dood laten bekopen dat hij twee mannen heeft vermoord die allebei beter en rechtvaardiger waren dan hij. Buiten medeweten van mijn vader David heeft hij hen gedood: Abner, de zoon van Ner, de opperbevelhebber van het leger van Israël, en Amasa, de zoon van Jeter, de opperbevelhebber van het leger van Juda. 33 Moge hun bloed gewroken worden aan Joab en al zijn nakomelingen; de HEER geve dat de nakomelingen en het koningshuis van David in vrede voortbestaan.’ 34 Benaja ging terug naar Joab en bracht hem ter dood. Hij werd bijgezet in zijn familiegraf in de woestijn. 35 In Joabs plaats werd Benaja, de zoon van Jojada, door de koning benoemd tot opperbevelhebber van het leger; de priester Sadok was benoemd in de functie van Abjatar. (NBV21)

Als de macht wisselt volgt er opruiming. Dienaren van de vorige macht worden ontslagen en nieuwe dienaren benoemd. In ons land gaat dat net andersom. De hoge ambtenaren op de ministeries blijven zitten als machthebbers in hun Koninkrijk en ministers en staatssecretarissen komen langs en zijn altijd tijdelijk. In het verhaal dat we vandaag gelezen hebben lijkt het ook om zo’n opruiming te gaan maar dat is toch niet helemaal het geval. Bijna alle zoons van David hadden geprobeerd koning te worden. Maar zij konden niet wachten tot David de macht wilde overdragen en daarom waren hun pogingen mislukt. De laatste die het had geprobeerd was Adonia. En deze had hoge steun gehad. De Hogepriester van het heiligdom in Jeruzalem en de opperbevelhebber van het leger van David. De eerste die terzijde wordt gezet is de Hogepriester.

Deze Abjatar had van het begin van het optreden van David nauwe banden met hem gehad, was ook door Saul vervolgd geweest en daarom doodde Salomo hem niet. Maar hem werd wel het priesterschap ontnomen en hij werd verbannen naar de Priesterstad Anatot. Voor buitenstaanders even vreemd want de priesters en de Hogepriester waren toch afstammelingen van Aäron en die afstammelingen waren bijna automatische priester. Salomo grijpt daarom terug naar een vonnis dat eerder werd uitgesproken over de Hogepriester Eli en diens zonen. Die hadden een karikatuur van de godsdienst van Israël gemaakt en Samuël had hen namens God verteld dat hun geslacht niet langer priester kon zijn, God koos een ander. Nu Salomo zegt dat Abjatar door zijn keuze voor Adonia niet anders had gehandeld. De tweede die zijn verkeerde keus met de dood moet bekopen is Joab. Sinds David een legertje verzameld had was Joab zijn generaal geweest.

Maar als je zo lang in een machtspositie bent lijkt het er op dat je onaantastbaar wordt. En zo ging Joab regelmatig tegen de bevelen van David in wat mensen onnodig het leven kostte. Nu vluchtte Joab naar het altaar in de Tabernakel, de tempel komt veel later. De regel was dat wie de horens van het altaar vastgreep niet vervolgd kon worden. Daar was een uitzondering op. Als iemand met voorbedachte rade een moord had gepleegd dan hield een vlucht naar het altaar niet. Salomo wijst er op dat Joab dat meerdere malen had gedaan vanuit zijn machtspositie en onaantastbaarheid. Het lijken gruwelijke verhalen van de ene heerser na de andere. Nu moeten we niet denken dat we beter zijn. De vraag of de koningen van de ministeries moeten blijven zitten is een reële vraag. En er is een kamerlid dat zeer ten onrechte roept dat een verschil van mening met de regering geweld rechtvaardigt. We moeten net als Salomo bedacht blijven op wat ons bestuur bedreigd. Wij hebben een democratie waarmee we de macht zelf kiezen en toedelen. Geweldloos, laat dat zo blijven/\.

Vandaag nog sterven!

1 Koningen 2:13-25

13 Op zekere dag wendde Adonia, de zoon van Chaggit, zich tot Batseba, de moeder van Salomo. ‘Kan ik u met een gerust hart ontvangen?’ vroeg ze. ‘Wees gerust,’ antwoordde hij, 14 ‘ik wil u alleen maar iets vragen.’ ‘Ga uw gang,’ zei Batseba. 15 Toen zei Adonia: ‘U weet dat het koningschap mij toekwam; heel Israël verwachtte dat ik koning zou worden. Maar de HEER besliste anders en het koningschap ging over op mijn broer. 16 Nu heb ik een verzoek aan u, alstublieft, weiger het me niet.’ ‘Ga verder,’ zei Batseba. 17 ‘Wilt u aan Salomo, de koning, vragen of hij me de hand schenkt van Abisag uit Sunem? U zal hij het immers niet weigeren.’ 18 ‘Goed,’ zei Batseba, ‘ik zal bij de koning voor u pleiten.’ 19 Batseba ging naar de koning om met hem over Adonia te spreken. De koning stond op, kwam haar tegemoet en knielde voor haar. Toen ging hij weer zitten en liet voor de koningin-moeder een tweede troon aandragen. Ze nam plaats aan zijn rechterhand 20 en zei: ‘Ik heb een klein verzoekje aan u, alstublieft, weiger het me niet.’ De koning antwoordde: ‘Vraagt u maar, moeder, ik zal het u niet weigeren.’ 21 Batseba vroeg: ‘Kan uw broer Adonia de hand krijgen van Abisag uit Sunem?’ 22 Koning Salomo antwoordde zijn moeder: ‘Waarom vraagt u voor Adonia de hand van Abisag? Dan kunt u net zo goed het koningschap voor hem opeisen! Hij is immers ouder dan ik. Als u voor hem pleit, pleit u ook voor Abjatar en Joab!’ 23 Toen zwoer de koning bij de HEER: ‘God mag met mij doen wat Hij wil als Adonia dit verzoek niet met zijn leven zal bekopen! 24 Zo waar de HEER leeft, die mij heeft aangesteld en me op de troon van mijn vader David heeft geplaatst en die mijn koningshuis gevestigd heeft zoals Hij had beloofd: Adonia zal vandaag nog sterven!’ 25 Benaja, de zoon van Jojada, werd door koning Salomo belast met de opdracht Adonia ter dood te brengen. (NBV21)

Er zijn mensen die niet kunnen ophouden met het zagen van poten onder de zetels van machthebbers. Dat komt voor in het klein, in kantoren en fabrieken en het komt voor in het groot, als binnen of tussen politieke partijen machtsstrijd ontstaat. Het regelt dan van intriges. Kleine voorvallen worden opgeblazen, belangrijke stappen gebagatelliseerd. Ook in de Bijbel komt dat voor. Vandaag lezen we van een dergelijke intrige en hoe de Koning daar kort en metten mee maakt. Het gaat over Adonia, een halfbroer van Salomo. Deze Adonia had zich laten uitroepen tot Koning nog voor David overleden was. Hij had daarvoor een kroningsfeest georganiseerd in Hebron waar traditioneel de Koningen van Israël tot koning werden uitgeroepen.

Maar de moeder van Salomo Bathseba had er van te horen gekregen en David overgehaald haar zoon tot koning te laten zalven. Bij de stadsbron was dat ook gebeurd. Salomo had op dat moment al laten weten Adonia niet direct ter dood te laten brengen. Bij die beslissing om Salomo to wettig koning uit te roepen speelde ook ene Abigaïl een rol. Zij was bij David gekomen als jonge vrouw om zijn botten te warmen. Vaak wordt deze Abigaïl afgeschilderd als een knap meisje die nog enige viriliteit bij de Koning kon opwekken. Maar historisch onderzoek heeft ontdekt dat ook Koningen in de buurt van Israël een dergelijke voorziening wel troffen. Die jonge vrouwen werden daar zeer wijs genoemd. Als de koning alles niet meer helder zag dan gaven zij de vermoedelijke mening van de Koning weer en dat werd als mening van de koning aangenomen.

Als Adonia vraagt om de hand van Abigaïl vraagt hij om een belangrijke plaats aan het hof. Zij immers had op het laatst de mening van koning David gegeven. Dat Salomo koning was geworden kwam mede door de manier waarop zij de mening van de koning had weergegeven. Als de wijze koning Salomo van zijn moeder hoort wat Adonia gevraagd had doorzag hij direct de manipulatie die hier plaats had. Abigaïl kon achteraf natuurlijk altijd zeggen dat ze zich had vergist. Aan de manipulaties van Adonia moest abrupt een einde komen. Verraders krijgen de doodstraf. Voor ons heeft dit verhaal een waarschuwing. Politici die demonstranten oproepen geweld te gebruiken, politiek geweld, zijn niet onschuldig en horen in de gevangenis. Ook wij moeten op onze hoede zijn voor dit soort intriges en die aan het licht brengen. Het Nieuwe Testament roept op om dat wat verborgen is altijd openbaar te maken. Dat uit liefde voor de zwaksten die gemakkelijk het eerste slachtoffer kunnen worden.

Drieëndertig jaar

1 Koningen 2:1-12

1 Toen David zijn einde voelde naderen, droeg hij zijn zoon Salomo op: 2 ‘Ik moet nu heengaan, net als iedereen. Wees sterk en laat zien dat je een man bent. 3 Houd je aan je verplichtingen tegenover de HEER, je God: gehoorzaam Hem en neem zijn bepalingen, geboden, rechtsregels en voorschriften in acht, zoals die zijn vastgelegd in de wetten van Mozes. Dan zul je slagen in alles wat je doet en onderneemt, 4 en dan zal de HEER zijn woord aan mij gestand doen: Als je zonen het rechte pad houden en Mij oprecht, met hart en ziel, toegewijd blijven, dan zal er altijd een van jouw nakomelingen op de troon van Israël zitten. 5 En er is nog iets: je weet wat Joab, de zoon van Seruja, mij heeft aangedaan – wat hij de twee opperbevelhebbers van het leger van Israël heeft aangedaan, Abner, de zoon van Ner, en Amasa, de zoon van Jeter. Die heeft hij vermoord. Hij heeft in vredestijd bloed vergoten alsof het oorlog was en zo zijn soldateneer met bloed bevlekt. 6 Laat je door je wijsheid leiden en gun hem geen vredige dood op zijn oude dag. 7 Maar de zonen van Barzillai uit Gilead moet je goed behandelen. Neem hen op aan je hof, want zij zijn mij te hulp gekomen toen ik op de vlucht was voor je broer Absalom. 8 Dan is er nog de Benjaminiet Simi, de zoon van Gera, uit Bachurim. Hij heeft me de vreselijkste verwensingen naar het hoofd geslingerd toen ik op weg was naar Machanaïm. Later is hij me bij de Jordaan tegemoetgekomen, en toen heb ik hem bij de HEER gezworen dat ik hem niet ter dood zou brengen. 9 Maar jij moet hem niet ongestraft laten. Je bent een verstandig man, dus je weet wat je te doen staat: laat hem op zijn oude dag een gewelddadige dood sterven.’10 David stierf en werd begraven in de Davidsburcht. 11 Veertig jaar lang was hij koning van Israël geweest: zeven jaar in Hebron en drieëndertig jaar in Jeruzalem. 12 Salomo besteeg de troon van zijn vader David en regeerde met vaste hand. (NBV21)

David was drie en dertig jaar Koning in Jeruzalem. Jezus van Nazareth was drie en dertig jaar toen hij aan het kruis stierf. Die getallen staan er niet zomaar, die staan er om de volheid van hun tijd aan te duiden. Het getal van de volheid is veertig en aangezien David ook zeven jaar in Hebron had geregeerd is zijn tijd echt vol. Bij Jezus was er kennelijk nog een zeven jaar bij God nodig. Die jaren zijn geen jaren uit onze geschiedenisboekjes, die jaren duiden aan dat de levens en de verhalen er over op de God van Israël betrokken zijn en dat ze gaan over de geschiedenis zoals de God van Israël onze geschiedenis heeft veranderd. Maar alle mensen gaan dood en ook David gaat dood. Hij gaat de weg van de aarde staat er letterlijk. En voor een belangrijk persoon sterft wordt er een testament gemaakt, Ook David maakt zijn testament voor zijn zoon.

Er zijn vier elementen in dat testament. Ten eerste wordt de belofte van de God van Israël herhaald dat het huis van David zal blijven zolang dat huis van David verbonden blijft met de God van Israël. Voor Salomo betekent dit dat hij de leer van Mozes zal moeten onderhouden. Hij krijgt dus uitdrukkelijk de opdracht de weduwe en de wees te beschermen, de arme recht te doen en de vreemdeling gastvrij te ontvangen. Maar hij krijgt ook waarschuwingen. Allereerst Joab. David verwacht dat Joab zijn eigen agenda ten uitvoer zal brengen zoals die dat indertijd met Abner en Amasa had gedaan, tegen het bevel van David in had hij ze gedood. Vreemdelingen moet hij gastvrij ontvangen en met name de nazaten van Barzilai die als buurman van Israël toch David ontving toen hij op de vlucht was voor Absalom. Zijn zonen hebben recht op de beloning die Barzilai weigerde. David waarschuwt ook voor Simi, die tijdens de vlucht voor Absalom David bekogelde met stenen en verwensingen. Ook hij zal proberen zijn eigen agenda te volgen.

Zo komt er dus een einde aan het bewind van David. Zo komt er schijnbaar ook een einde aan het verhaal over David. De Koning wordt begraven op de Davidsburcht in Jeruzalem. Hij verlaat het paleis dus niet. Het paleis in Jeruzalem blijft dus het huis van David en alle Koningen die daar wonen mogen zich Koningen weten van het huis van David. De opdracht zich te houden aan de leer van Mozes geldt dus niet alleen voor Salomo maar voor alle Koningen uit het huis van David. Daarmee is het verhaal van David dus niet uit. De Zoon van David die wij het beste kennen, Jezus van Nazareth, liet die leer van Mozes uit de Tempel de wereld in gaan zodat alle volken op aarde die wetten zouden kunnen volgen. Richtlijnen voor een menselijke samenleving die zich laten samenvatten in het heb uw naaste lief als uzelf. Ook wij horen dus de oproep van David. Ook wij kunnen Koningen en Priesters worden zoals David geschetst heeft, door te luisteren naar en te handelen volgens die leer. Dat mag elke dag opnieuw, ook vandaag.