Enkele vrouwen

Lucas 8:1-8

1 Kort daarop begon Hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te verkondigen. De twaalf vergezelden Hem, 2 en ook enkele vrouwen die van kwade geesten en ziekten genezen waren: Maria van Magdala, bij wie zeven demonen waren uitgedreven, 3 Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna – en nog tal van andere vrouwen, die uit eigen middelen voor hen zorgden. 4 Toen zich een grote menigte verzameld had en uit alle steden mensen naar Hem toe gekomen waren, vertelde Hij deze gelijkenis: 5 ‘Een zaaier ging eropuit om te zaaien. Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en het werd vertrapt en door de vogels opgegeten. 6 Een ander deel viel op rotsachtige bodem, maar toen het opschoot, droogde het uit door gebrek aan water. 7 Weer een ander deel viel tussen de distels, en toen die opschoten verstikten ze het. 8 Maar er viel ook zaad in vruchtbare aarde, en toen het was opgeschoten droeg het honderdvoudig vrucht.’ Hij voegde er met luide stem aan toe: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren.’ (NBV21)

In tal van verhalen over Jezus van Nazareth wordt gedaan of hij rondtrok door het land Israel vergezeld door de twaalf mannen die hij had uitgekozen. Nog afgezien van het feit dat Jezus ook af en toe de grens over ging naar het buitenland vertelt het Evangelie van Lucas ons heel uitdrukkelijk dat niet alleen die 12 mannen meegingen maar ook een aantal zeer vooraanstaande bij name genoemde vrouwen. Maria, uit het vissersplaatsje Magdala, Johanna de vrouw van een vooraanstaande hoveling en Susanna en nog anderen die zorgden dat het hele gezelschap in leven bleef. Dat waren geen armen want er staat uitdrukkelijk bij dat ze van hun eigen geld zorgden voor het gezelschap van Jezus. Het verhaal staat er niet voor niets en niet voor niets op deze manier.

Het Evangelie van Lucas is geschreven na de brieven van Paulus, in een tijd dat de Tempel werd verwoest en overal gemeenten waren ontstaan. Nu had Paulus al geschreven dat er in Christus man noch vrouw was.In die nieuwe gemeenten moest worden voorkomen dat de mannen de eerste plaats voor zich zouden opeisen. Tevergeefs, zo weten we nu. De strijd om de macht en de pretentie van mannen dat zij de eerste plaats ook in de kerken, moeten innemen duurt tot op de dag van vandaag. Ja het lijkt er op dat die onbijbelse zogenaamd christelijke pretentie ook in de samenleving vrouwen verhindert hun plaats in te nemen. De gelijkenis van Jezus is ook in onze dagen actueel. De boodschap van bevrijding van de strijd tussen mensen, het aanbreken van de tijd van delen en liefde voor elkaar, is lang niet altijd vanzelfsprekend. Die boodschap lijkt soms in de lucht te verdwijnen als voer voor de vogels.

Zich christelijk noemende groepen ontzeggen vrouwen zelfs een plaats in het bestuur van de samenleving alsof er in het Evangelie in het geheel geen vrouwen genoemd worden. Soms lijkt het of vrouwen wel een plaats als gelijke mogen innemen maar als het gaat om de werkelijke verdeling van functies dan schieten de mannelijke ambities als distels op en verstikken ze de mogelijkheden van vrouwen. Maar heel langzaam schiet het gezegde van Paulus, dat er man noch vrouw in het Koninkrijk te onderscheiden valt, wortel. De samenleving wordt er wel gelijk een heel stuk beter van, creatiever, zorgzamer. Niet van die enkele vrouw die mannen zo goed weet te imiteren, maar van vrouwen die werkelijk op grond van hun beeltenis zijn van God een eigen inbreng weten te hebben. Kijk vandaag maar eens om je heen en vraag je af of je op de weg loopt, tussen de distels zwoegt, of op vruchtbare grond bezig bent.

Het land van Cham.

Psalm 105:23-45

23 Israël trok weg naar Egypte, Jakob verbleef als vreemde in het land van Cham. 24 God maakte zijn volk zeer vruchtbaar, machtiger dan wie het belaagden. 25 Hij veranderde hun hart: ze gingen zijn volk haten en spanden samen tegen zijn dienaren. 26 Hij stuurde Mozes, zijn dienaar, en Aäron, de man van zijn keuze. 27 Zij kondigden zijn wondertekenen aan, machtige daden in het land van Cham. 28 Hij stuurde duisternis en het werd duister – waren ze niet doof voor zijn woorden? 29 Hij veranderde hun waterstromen in bloed en liet al hun vissen sterven. 30 Hun land krioelde van kikkers, tot in de kamers van hun koningen. 31 Hij sprak en er kwam ongedierte en een muggenplaag in heel hun gebied. 32 In plaats van regen gaf Hij hagel, hevige branden ontstak Hij in hun land, 33 Hij trof hun wijnstok en vijgenboom en verwoestte de bomen in hun gebied. 34 Hij sprak en de sprinkhaan kwam met zijn larven, niet te tellen, 35 die vrat al het groen van de velden, die vrat het gewas van hun akkers. 36 Hij trof de eerstgeborenen in hun land, hun sterke oudste zonen.37 Hij liet zijn volk vertrekken met zilver en goud, niemand in hun stammen ging strompelend weg. 38 Egypte was vervuld van angst en zag hen met vreugde gaan. 39 Hij hing een wolk op als gordijn en ontstak vuur om de nacht te verlichten. 40 Op hun vraag liet Hij kwartels komen, met brood uit de hemel stilde Hij hun honger, 41 Hij sloeg de rots open en er vloeide water, een rivier stromend in uitgedroogd land. 42 Hij dacht aan zijn heilig woord, gegeven aan Abraham, zijn dienaar, 43 Hij liet zijn volk in vreugde vertrekken, zijn uitverkoren volk jubelend gaan. 44 Hij gaf hun het land van andere volken, het bezit van vreemde naties viel hun ten deel. 45 Zij moesten daar zijn geboden naleven en zich houden aan zijn wetten. Halleluja! (NBV21)

Men vraagt zich wel eens af waarom in Nederland niemand zich eigenlijk beter mag vinden dan een ander. Dat heeft een duidelijk Bijbelse achtergrond. Je kunt wel denken dat je iets voor elkaar gekregen hebt, maar niemand kan iets alleen, iedereen heeft anderen nodig om iets voor elkaar te krijgen. Uiteindelijk is het God die bepaald of het zal lukken of niet. Zo kan de farao van Egypte gedacht hebben dat hij besliste over de vrijlating van Jozef, omdat hij nu eenmaal de heerser over de volken was, maar de dichter van deze Psalm weet wel beter, het is God die het zo heeft gestuurd. Die farao zou door schade en schande er achter komen dat hij inderdaad nergens iets over te vertellen heeft. Het was diezelfde God die Mozes en Aäron er op uitstuurde om de vrijlating van zijn volk te krijgen. In deze Psalm keert Cham weer terug. Dat was een van de drie zonen van Noach, de man met wie God opnieuw de geschiedenis van de mensen is begonnen.

Cham zou de dienaar van de andere twee zonen worden. Hij wordt beschreven als de voorvader van vele volken, onder die volken ook het volk van Egypte. Een mooie manier om op een voor buitenstaanders onbegrijpelijke manier te laten weten dat je dat machtige Egypte eigenlijk beschouwd als een ondergeschikt volk. In onze westerse cultuur is Cham vaak geschilderd als voorvader van Afrikanen en die vermeende ondergeschiktheid werd dan gebruikt als rechtvaardiging van de slavernij. Een onjuist gebruik van de Bijbel dus. Cham wordt in deze Psalm gebruikt als beeld door vreemdelingen en slaven. In hun positie is de behoefte aan omkering van verhoudingen verklaarbaar. Niet de uitbuiters en de slavenmakers zijn de baas maar de God van Israël en daarmee het volk van vreemdelingen en slaafgemaakten, uiteindelijk zal dat volk uitmaken hoe het met de wereld zal aflopen. Als je de Psalm nauwkeurig leest zie je zelfs dat die God de harten van de Egyptenaren ging veranderen zodat ze zijn volk gingen haten. Die haat, die afkeer, die angst was nodig om de macht van die God te laten zien.

Wellicht dat zij die bang zijn voor de Islam ons willen laten zien hoe machtig de God van de Islam is maar gelovigen in de God van Israël en in Jezus van Nazareth weten dus dat er geen enkele reden is om bang te zijn voor de Islam of een overspoeling van de cultuur door Moslims, integendeel. De machtige daden waarop deze Psalm attent maakt zijn bedoeld om hoop te geven aan verdrukten. Die vreemdelingen en slaafgemaakten in Egypte was het land beloofd overvloeiende van melk en honing, dat land is hen uiteindelijk ook gegeven. Toen het volk veel later toch vreemde goden achterna liep en in ballingschap werd weggevoerd werd opnieuw dat land aan hen beloofd, de ballingen keerden dan ook weer en bouwden opnieuw de Tempel op. Toen als gevolg van een groot aantal opstanden uiteindelijk de Tempel verwoest werd zorgde het leven in liefde van Jezus van Nazareth en het volhouden van die liefde door de dood heen er voor dat het geloof in de God van Israël zich verspreidde over de hele aarde. En ons geloof en ons verder dragen van die liefde, onze bereidheid om te delen met de armsten kan er voor zorgen dat uiteindelijk die aarde er komt die ons beloofd is, een aarde waar geen tranen meer zullen zijn, waar niemand heerst over een ander. Daar mogen we vandaag weer voor aan het werk.

Tot in eeuwigheid

Psalm 105:1-22

1 Loof de HEER, roep luid zijn naam, maak zijn daden bekend onder de volken, 2 zing en speel voor Hem, spreek vol lof over zijn wonderen, 3 beroem u op zijn heilige naam. Wees blij van hart, u die de HEER zoekt. 4 Zie uit naar de HEER en zijn macht, zoek voortdurend zijn nabijheid. 5 Gedenk de wonderen die Hij heeft gedaan, de oordelen die Hij heeft uitgesproken, 6 nageslacht van Abraham, zijn dienaar, kinderen van Jakob, door Hem verkozen. 7 Hij is de HEER, onze God, zijn besluiten gelden over de hele aarde. 8 Tot in eeuwigheid zal Hij gedenken zijn belofte aan duizend geslachten, 9 het verbond dat Hij sloot met Abraham en voor Isaak bevestigde met een eed. 10 Voor Jakob verhief Hij het tot wet, voor Israël tot een eeuwig verbond, 11 toen Hij zei: ‘Ik zal jou Kanaän geven, dat land wordt je onvervreemdbaar bezit.’ 12 Toen zij daar nog maar korte tijd waren, een handjevol vreemdelingen, 13 zwierven zij van volk naar volk, van het ene koninkrijk naar het andere. 14 Hij stond niet toe dat iemand hen verdrukte, ter wille van hen strafte Hij koningen: 15 ‘Raak mijn gezalfden niet aan, doe mijn profeten geen kwaad.’ 16 Hij riep een hongersnood over het land af en vernietigde elke voorraad brood. 17 Hij stuurde een van hen vooruit: Jozef, die als slaaf werd verkocht. 18 Ze klonken zijn voeten in ketenen, sloten zijn hals in ringen van ijzer, 19 totdat zijn voorspelling uitkwam, het woord van de HEER hem vrijsprak. 20 De koning beval hem los te laten, de heerser der volken liet hem vrij. 21 Hij stelde hem aan als heer van zijn huis, als beheerder van heel zijn bezit, 22 om zijn prinsen aan banden te leggen en zijn oudsten wijsheid te leren. (NBV21)

Vandaag zingen we een lofpsalm. Of daar veel aanleiding toe is. We zitten met een oorlog bij de buren, ontwaken net uit een pandemie en hebben een groot tekort aan mensen die het werk willen doen waar we van moeten leven. En een baan heb je zeker niet vanzelf. Als er een paar mensen aan de top van banken en het bedrijfsleven besluiten te veel aan bonussen in hun zak te steken dan zijn honderdduizenden ineens hun vaste baan weer kwijt. De Psalm roept om toch even terug te kijken. Er wordt opgeroepen te denken aan de wonderen die de God van Israël heeft gedaan. En er wordt ook gezinspeeld op die wonderen zelf en wat ze voor ons te betekenen kunnen hebben. Want moet je je voorstellen, die Abraham was maar een zwerver, die trok naar Kanaän in de overtuiging dat zijn nakomelingen dat hele land zouden beërven. Zelf lukte het hem niet om meer dan een grafspelonk te kopen. Maar ook Izaäk zijn zoon had dezelfde overtuiging. En diens zoon Jakob moest zelf vluchten, terug op de weg die Abraham ooit was gegaan.

Die Jakob trouwde wel met verschillende vrouwen en werd een rijk man met grote kudden en veel personeel en twaalf zonen maar ook die Jakob bleef de nodige ellende niet bespaard. Toen hij eindelijk in dat beloofde land gevestigd was raakte hij een zoon kwijt, werd een dochter van hem verkracht door een aantal stedelingen en ging zijn lievelingsvrouw al in het kraambed dood. Toen er uiteindelijk een hongersnood uitbrak moest die Jakob met al zijn zonen en zijn hele hebben en houwen toevlucht nemen tot een vreemd land, Egypte, daar bleek zijn verloren zoon gezorgd te hebben voor het nodige voedsel en een stuk land waar ze als veetelers konden verder leven. Zo rijpte het idee dat die nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob een bijzondere bescherming genoten, dat men dit volk niet te na moest komen. Zeker niet hen die het woord van de vreemde God doorgaven. Die God die maar bleef beloven dat het volk een groot volk zou worden en dat ze een land zouden krijgen overvloeiende van melk en honing.

Maar als wij deze Psalm meezingen dan mogen wij weten dat die belofte uiteindelijk zou uitkomen. Dat die belofte zelfs ging gelden voor de hele bewoonde wereld, dat er uiteindelijk een wereld zal komen waar alle tranen gedroogd zullen zijn en waar die God zelf zal komen wonen. Dat heeft het volk door de donkerste perioden van hun geschiedenis heen geholpen, te beginnen met de slavernij in Egypte uitlopend op een ballingschap in Babel en inlijving in het wereldrijk van Rome. Dan moet onze werkloosheid ook wel overkomelijk zijn. Dan moet een mindere oogst ons niet afschrikken. In onze samenleving is er altijd iets te betekenen voor mensen die het nog minder hebben. Wat wij ook wij hebben wij kunnen het altijd delen met hen die het echt nodig hebben. Want we weten dat dan ook die nieuwe wereld zal aanbreken, dat dan alle ellende voorbij zal zijn. Daar mogen we vandaag om bidden, daar mogen we ons vandaag op bezinnen maar het mooiste is dat we er vandaag ook weer aan mogen werken.

Veel liefde

Lucas 7:36-50

36 Een van de farizeeën nodigde Hem uit om te komen eten, en toen Hij het huis van de farizeeër was binnengegaan, ging Hij aanliggen voor de maaltijd. 37 Een vrouw die in de stad bekendstond als zondares had gehoord dat Hij bij de farizeeër thuis zou eten, en ze ging naar het huis met een albasten flesje met geurige olie. 38 Ze ging achter Jezus staan, aan zijn voeteneinde; ze huilde en zijn voeten werden nat door haar tranen. Ze droogde ze met haar haar, kuste ze en zalfde ze met de olie. 39 Toen de farizeeër die Hem had uitgenodigd dit zag, zei hij bij zichzelf: Als Hij een profeet was, zou Hij weten wie de vrouw is die Hem aanraakt, dat ze een zondares is. 40 Maar Jezus zei tegen hem: ‘Simon, Ik heb je iets te zeggen.’ ‘Meester, spreek!’ zei hij. 41 ‘Er was eens een geldschieter die twee schuldenaars had: de een was hem vijfhonderd denarie schuldig, de ander vijftig. 42 Omdat ze het geld niet konden terugbetalen, schold hij beiden hun schuld kwijt. Wie van de twee zal hem de meeste liefde betonen?’ 43 Simon antwoordde: ‘Ik veronderstel degene aan wie hij het grootste bedrag heeft kwijtgescholden.’ Hij zei tegen hem: ‘Dat is juist geoordeeld.’ 44 Toen draaide Hij zich om naar de vrouw en vroeg aan Simon: ‘Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis te gast, en je hebt Me geen water voor mijn voeten gegeven; maar zij heeft met haar tranen mijn voeten natgemaakt en ze met haar haar afgedroogd. 45 Jij hebt Me niet begroet met een kus; maar zij heeft, sinds Ik hier binnenkwam, onophoudelijk mijn voeten gekust. 46 Jij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd; maar zij heeft met geurige olie mijn voeten gezalfd. 47 Daarom zeg Ik je: haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want ze heeft veel liefde betoond; maar wie weinig wordt vergeven, betoont ook weinig liefde.’ 48 Toen zei Hij tegen haar: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ 49 De andere gasten dachten bij zichzelf: Wie is Hij, dat Hij zelfs zonden vergeeft? 50 Hij zei tegen de vrouw: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede.’ (NBV21)

Er wordt van Jezus van Nazareth wel verteld dat hij omging met hoeren en tollenaars maar in het verhaal van vandaag lezen we hoe het hem vergaat als hij bij keurige mensen op visite gaat. Hij gaat bij een Farizeeër op bezoek. Nou klinkt de titel Farizeeër bij ons inmiddels een beetje hetzelfde als huichelaar, iemand die zich keurig voordoet maar het niet is. Dat is bij de Bijbelse Farizeeërs niet terecht. Op heel veel punten kwamen de opvattingen van Jezus van Nazareth en de Farizeeën overeen. De beweging van de Farizeeën had ook de synagoge uitgevonden. In elke plaats, in elk dorp en elke stad, stond een gebouw waar de rollen met de boeken uit de Bijbel werden gelezen en bewaard en waar men samenkwam om te leren over het verhaal van Israel en wat daarvan in het leven van alle dag toe te passen.

De Tempel in Jeruzalem was vanouds ver weg en wekelijks, of soms dagelijks, bij elkaar komen rond het oude verhaal in plaats van een paar keer per jaar leverde meer op. Jezus van Nazareth sprak vaak in de synagogen en later ging ook Paulus van Tarzus naar de synagogen die hij tegen kwam. Het grote verschil was dat bij de Farizeeën alleen de keurige burgers mee mochten doen terwijl Jezus van Nazareth er de nadruk op legde dat iedereen de weg van Liefde voor de naaste, het leven van delen, moest volgen en daarmee een plaats kreeg in de samenleving. Ook in het verhaal van vandaag wordt dat duidelijk. Een vrouw die kennelijk uitgestoten is uit de samenleving herkent in Jezus van Nazareth de mogelijkheid om weer een gerespecteerd en gewaardeerd lid van de samenleving te worden. Voor iemand die altijd met de nek wordt aangekeken en naar de rand van de samenleving wordt gedwongen een geweldige ervaring.

Deze vrouw brengt dat tot uitdrukking door Jezus van Nazareth zijn voeten te wassen en vervolgens te zalven. Daarmee wordt die Jezus van Nazareth de Christus, de gezalfde. Overigens niet als een koning die op het hoofd gezalfd wordt maar als een geliefde die de voeten wordt gezalfd. Die zalfjes van Christenen, zoals de volgelingen van Jezus later genoemd zullen worden, stellen zich dus kennelijk niet als koningen op, maar als mensen van de Liefde. Het geloof dat dat voor je mogelijk is, wat je ook hebt gedaan je kunt altijd anders, maakt dat het goed kan komen. Ondanks de wrede bezetting, ondanks het geweld in de samenleving mag je in dat geloof in het goede in vrede je weg vervolgen. Dat geeft mensen hoop, hoe zwaar de oorlog in Oekraïne is er komt vrede. Hoe wreed de onderdrukking in Myanmar ook is er komt bevrijding. Zo mogen we van dag tot dag leven. Ook vandaag.

Het goede nieuws

Lucas 7:18-35

18 Johannes kreeg van zijn leerlingen bericht over al deze gebeurtenissen. Hij riep twee van zijn leerlingen bij zich 19 en stuurde hen naar de Heer, aan wie ze moesten vragen: ‘Bent U degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’ 20 Toen de mannen bij Hem gekomen waren, zeiden ze: ‘Johannes de Doper stuurt ons om U te vragen: “Bent U degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?”’ 21 Hij genas toen juist veel mensen van ziekten en allerlei aandoeningen en van kwade geesten, en Hij gaf tal van blinden het gezichtsvermogen terug. 22 Hij antwoordde: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie gezien en gehoord hebben: blinden zien en verlamden lopen, mensen die onrein zijn door een huidziekte worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. 23 Gelukkig is degene die aan Mij geen aanstoot neemt.’ 24 Toen de afgezanten van Johannes vertrokken waren, begon Hij met de menigte over Johannes te spreken: ‘Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar het wuiven van het riet in de wind? 25 Wat zijn jullie dan gaan zien? Een mens die zich in fraaie gewaden hulde? Welnee, want wie voorname kleding draagt en in weelde leeft, woont in een paleis. 26 Maar wat zijn jullie dan wel gaan zien? Een profeet? Jazeker, zeg Ik jullie, en zelfs meer dan een profeet. 27 Hij is degene over wie geschreven staat: “Let op, Ik zend mijn bode voor Je uit, hij zal een weg voor Je banen.” 28 Ik zeg jullie: van allen die geboren zijn uit een vrouw is niemand groter dan Johannes, maar in het koninkrijk van God is de kleinste nog groter dan hij. 29 Alle mensen die naar hem geluisterd hebben, ook de tollenaars, hebben Gods rechtvaardigheid erkend, want zij hebben zich door Johannes laten dopen. 30 Maar de farizeeën en wetgeleerden hebben het plan van God verworpen: zij hebben zich immers niet door hem laten dopen. 31 Waarmee zal Ik dan de mensen van deze generatie vergelijken, waarop lijken ze? 32 Ze lijken op kinderen die op het marktplein zitten en elkaar toeroepen: “Toen we voor jullie op de fluit speelden, wilden jullie niet dansen, toen we een klaaglied zongen, wilden jullie niet treuren.” 33 Want Johannes de Doper is gekomen, hij eet geen brood en drinkt geen wijn, en jullie zeggen: “Hij is door een demon bezeten.” 34 De Mensenzoon is gekomen, Hij eet en drinkt wel, en jullie zeggen: “Kijk toch eens, wat een veelvraat, wat een dronkaard, die vriend van tollenaars en zondaars.” 35 En toch is de Wijsheid door al haar kinderen in het gelijk gesteld.’ (NBV21)

Het publieke optreden van Jezus van Nazareth was begonnen toen hij zich liet dopen door Johannes in het water van de Jordaan. Een volkomen ander leven zou beginnen. Een leven zoals het bedoeld was volgens het verhaal van de uittocht uit Egypte, de tocht door de woestijn en de ontdekking van de leer van Mozes midden in die woestijn. Daarom sprak Johannes aan de rand bij de rivier die liep tussen de woestijn en het beloofde land. Maar was die Jezus van Nazareth, die Jezus van de Bergrede nu de bevrijder die opnieuw de mensen naar een land overvloeiende van melk en honing zou brengen? Ooit had een profeet in het boek van de profeet Jesaja geschreven wat je dan te zien zou krijgen. En daar staat precies hetzelfde als in het verhaal dat Lucas vandaag vertelt. Met die boodschap mogen de leerlingen van Johannes terug. Vertel hem wat je ziet. Als ze hem dat vertellen zal hij denken dat je uit het boek van de profeet Jesaja voorleest. daardoor zal hij weten dat de bevrijder gekomen is, dat je inderdaad mensen kunt oproepen een volkomen ander leven te gaan lijden.

Een leven dat vol staat van liefde, dat alle mensen weer mee laat doen en een plek in de samenleving geeft. Dan zorg je dat blinden kunnen zien, verlamden weer kunnen lopen, dat melaatsen niet langer worden gemeden maar worden genezen, dat de doven weer kunnen horen, dat de armen hun plek aan tafel krijgen en geen honger meer hoeven lijden, dat mensen die voor dood zijn achtergelaten weer opstaan en mee mogen gaan in het leven. Waarom staan die tollenaars er eigenlijk ook bij? Ze staan er om ons duidelijk te maken waarover dit Bijbelgedeelte gaat. Die tollenaars zijn een soort douaniers. Ze stonden niet alleen aan de grenzen van het land maar overal waar goederen in en uitgevoerd werden. Langs alle wegen en bij de toegangen van steden en dorpen. Ze werkten niet zoals de douniers van vandaag volgens de regels van de staat maar hadden het heffen van tol gepacht. En dan is de regel dat hoe meer je heft hoe meer je verdient. De armsten worden daarvan het eerst slachtoffer. Die tollenaars uit het verhaal van vandaag hadden zich laten dopen door Johannes. Zij hadden hun leven veranderd en waren weer gaan leven vanuit de regel dat je je naaste moet liefhebben als jezelf.

Maar het is niet goed of het deugt niet. Jezus van Nazareth wordt er kennelijk wanhopig van. Als je beantwoordt aan de ouderwetse opvatting van Profeet, de man uit de woestijn, die roept aan de rand van de rivier dat alles anders moet en zich voedt met wat hij onderweg vindt, dan spoor je niet. Als je gewoon met iedereen om wil gaan en iedereen bij de samenleving wil betrekken, dan ben je een veelvraat en ga je met de verkeerde mensen om. Er is wat dat betreft nog niet veel veranderd. Als je probeert wat goeds voor de mensen te bereiken dan zijn er snel allerlei redenen waarom dat niet deugt. Of je maakt mensen afhankelijk door ze een goede uitkering te geven, of je buit ze uit door ze voor een veel te laag loon alvast werkervaring op te laten doen zodat ze beter kunnen doorstromen zonder in een armoedeval te hoeven trappen. Volgens Jezus van Nazareth was de Wijsheid in het gelijk gesteld. Een op het oog merkwaardig zinnetje na zijn verzuchtingen. Maar het begin van de Wijsheid is het ontzag voor God, is het je laten leiden door de Liefde. En dat gebeurt op de manier van Johannes de Doper en ook op de manier van Jezus van Nazareth. Hoe je het doet maakt dus kennelijk niet veel uit als je het maar doet. Elke dag mag je er opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Hoe goed is het te zingen

Psalm 147

1 Halleluja! Hoe goed is het te zingen voor onze God, hoe heerlijk Hem onze lof te brengen. 2 De bouwer van Jeruzalem, dat is de HEER, Hij brengt de ballingen van Israël bijeen. 3 Hij geneest wie gebroken zijn en verzorgt hun diepe wonden. 4 Hij bepaalt het getal van de sterren, Hij roept ze alle bij hun naam. 5 Groot is onze Heer en oppermachtig, zijn inzicht is niet te meten. 6 De HEER richt de vernederden op en drukt de goddelozen neer. 7 Hef voor de HEER een hymne aan, zing voor onze God een lied bij de lier, 8 voor Hem die de hemel met wolken bedekt, die de aarde met regen doordrenkt, die het gras op de bergen laat groeien, 9 die voedsel geeft aan de dieren, aan de roepende jongen van de raaf. 10 Niet de kracht van paarden verheugt Hem, niet de sterkte van soldaten geeft Hem vreugde, 11 vreugde vindt de HEER in wie Hem eren en in wie hopen op zijn liefde en trouw. 12 Prijs, Jeruzalem, prijs de HEER, loof, Sion, loof je God. 13 Hij heeft de grendels van je poorten versterkt, het volk binnen je muren gezegend. 14 Hij geeft je vrede en veilige grenzen, met vette tarwe stilt Hij je honger. 15 Hij zendt zijn bevelen naar de aarde, vlug als een renbode gaat zijn woord. 16 Hij laat het sneeuwen als wol, rijp strooit Hij uit als stof, 17 hagel werpt Hij in brokken neer, wie is tegen zijn koude bestand? 18 Hij zendt zijn woord en alles smelt, Hij stuurt zijn adem, de wateren stromen. 19 Hij maakt zijn woorden aan Jakob bekend, zijn wetten en voorschriften aan Israël. 20 Met geen ander volk heeft Hij zich zo verbonden, met zijn wetten zijn zij niet vertrouwd. Halleluja! (NBV21)

Met Pinksteren wordt er wat gezongen binnen maar ook buiten de Kerken. Wij zingen een Psalm. Je zou misschien bij deze Psalm de gedachte kunnen krijgen dat de God waarover deze Psalm zingt een natuurgod is. De God die de hemel met wolken bedekt, die de aarde met regen doordrenkt, die het gras op de bergen laat groeien, die voedsel geeft aan de dieren, aan de roepende jongen van de raaf. Maar als je nauwkeuriger de Psalm leest dan zie je dat het anders in elkaar zit. Die zinnen over de natuur gaan over vruchtbaarheid en waar je van leeft. Daar zorgt die God voor en in de oogsttijd is er alle reden om daarover te zingen. Wellicht dat deze Psalm dan ook een lied is dat in de oogsttijd gezongen werd. Voor ons, als we tenminste stedelingen zijn, is de regen in de zomer nu niet het meest welkome geschenk van God, maar als je in een woestijnklimaat afhankelijk bent van een geregeld regenseizoen met overvloedige regen die het land bevloeid en vruchtbaar maakt is die regen een werkelijk Godsgeschenk. De Psalm vertelt ons echter nog meer. Dat het goed is om te zingen voor God, dat zal wel, dat het heerlijk is om die God te prijzen zal ook wel.

Maar dat die God ook Heer is, de enige politieke kracht die echt telt, de ballingen van Israël bijeen brengt en bouwer van Jeruzalem is dat zegt ons niet zoveel. De zangers van de Psalm des te meer. Het volk Israel was immers weggevoerd naar een ver en vreemd land met een heel andere godsdienst. Na vele jaren waren ze teruggekomen naar dat land en hadden ze hun Tempel en hun stad weer opgebouwd. Daar zou een nieuwe samenleving moeten komen. Een samenleving waar wie gebroken is genezen zou worden, waar diepe wonden zouden worden verzorgd. Waar niet meer de maan en de sterren aanbeden zouden worden maar de God die maan en sterren te boven gaat. De toekomst laat zich dan ook niet uit de sterren voorspellen en wie je bent hangt niet van de stand van de sterren af. In die nieuwe samenleving van die God van Jeruzalem worden de vernederden weer opgericht, daar worden de goddelozen verdrukt, als je de oogst binnenhaalt mag je daarvoor nog wel een keer extra zingen.

Want waar gaat het om. Je mag Jeruzalem prijzen, daar wordt die bijzondere goddelijke richtlijn voor de menselijke samenleving van Israel bewaard in het hart van de samenleving. De richtlijn van samen delen, van je naaste liefhebben als jezelf. In de poorten wordt op basis van die grondregel recht gesproken tussen mensen en als de grendels van de poorten zijn versterkt wordt er pas echt dag en nacht recht gedaan aan mensen, dat recht is als een sterke muur die de zwaksten beschermd. Dan is er voor niemand op de wereld meer honger want alle oogst wordt immers met iedereen gedeeld. Dat geldt dus voor de hele aarde. Die God is dus geen natuur god, het maakt niet uit of het hagelt of vriest, of heet is of wateren stromen of uitdrogen, als we allemaal met elkaar delen is de zwaarste tijd te doorstaan. Dat is de Leer uit de Woestijn, de woestijn die je samen kunt doorkomen als je onvoorwaardelijk op elkaar kunt vertrouwen, met die grondregel mogen ook wij ons verbonden weten, en dat is echt wel een lied waard, ook vandaag weer want Pinksteren is ook het feest van de Tarweoogst..

Doe dat niet

Jeremia 45:1-5

1 In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, toen Baruch, de zoon van Neria, in een boekrol schreef wat Jeremia hem dicteerde, sprak de profeet de volgende woorden tot hem: 2 ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël, tegen jou, Baruch: 3 Je hebt gezegd: “Wee mij, de HEER heeft mijn leed met leed vermeerderd, moe ben ik van zuchten, rust vond ik niet.” 4 Maar dit zegt de HEER tegen jou: Wat Ik gebouwd heb, breek Ik af, wat Ik geplant heb, ruk Ik uit, dat hele land. 5 Zou jij dan voor jezelf naar iets bijzonders streven? Doe dat niet, want Ik zal onheil brengen over al wat leeft – spreekt de HEER –, maar jou laat Ik je leven behouden, waar je ook naartoe gaat.’ (NBV21)

Baruch is in het boek Jeremia de man op de achtergrond. Sommige geleerde commentaren op het boek Jeremia beschrijven Baruch wel als belangrijker dan Jeremia. Dat komt omdat er ook een zogenaamde kladversie van het boek bestaat. En een kladversie kun je vergelijken met het uiteindelijke resultaat. En dan blijkt dat die Baruch bij het beschrijven van het verhaal en van de uitspraken van Jeremia een heleboel beslissingen moet nemen. Wie zegt wat, tot wie spreekt Jeremia en onder welke omstandigheden en wanneer plaats je dat in het totale verhaal. Iemand die zo een boek samenstelt is heel belangrijk voor het begrijpen van het verhaal. Door twee versies hebben we er ineens zicht op.

Nu heeft die Baruch op moeten schrijven dat God tot Jeremia heeft gezegd dat al die Judeeërs die hun toevlucht hadden gezocht tot Egypte door het zwaard of door de pest zouden vergaan. De rillingen lopen over je rug. Dat die Jeremia een uitzondering op die boodschap is wordt duidelijk. Jeremia was als gevangene meegenomen naar Egypte. Maar Baruch ook en die Baruch kent vrijwel niemand, dat is de man op de achtergrond en waarom zou die regel niet voor hem gelden? Jeremia stelt hem namens de God van Israël gerust. Je hoeft helemaal niet bang te zijn voor al het onheil dat de God van Israël heeft aangekondigd. Jij bent ook als gevangene meegenomen en jou zal dus niks overkomen waarheen je ook gaat.

In een paar verzen vertelt de Bijbel hoe belangrijk achtergrond mensen zijn. Ook wij vergeten ze. Toen Schiphol het goedkoopste vliegveld van Nederland zou moeten worden werd het geld dat het kostte opgebracht door de mensen die de bagage in en uit de vliegtuigen verzorgden. Dat kun je niet ongestraft doen. De lange wachtrijen de laatste weken laten zien hoeveel geld de bagage afhandelaars wel niet te kort komen. Zo vergeten we ook vaak het schoonmaakpersoneel. Ze hebben al eens actie gevoerd maar een kampvuur in Utrecht moest duidelijk maken hoe erg het gesteld is. Als schoonmaakpersoneel het werk niet goed doet wordt iedereen ziek en kan het bedrijf sluiten. Mensen als Baruch, mensen die niemand kent, zijn volgens de Bijbel minstens net zo belangrijk als de directie. Schoonmaakpersoneel zou betaald moeten worden als de CEO.

Wij komen onze geloften na

Jeremia 44:20-30

20 Jeremia zei tegen de Judeeërs, de mannen en vrouwen die hem dit antwoord gaven: 21 ‘Jullie hebben wierook gebrand in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem, net als jullie voorouders, jullie koningen, leiders en de rest van de bevolking – dachten jullie dat de HEER dat vergeten was? Dat het Hem onverschillig liet? 22 Nee, de HEER kon jullie kwalijke praktijken en gruwelijke daden niet langer verdragen, en daarom ligt jullie land nu in puin en is het een woestenij geworden waar niemand meer woont, en wordt de naam ervan als een vloek gebruikt. 23 Omdat jullie door wierook te branden tegen de HEER hebben gezondigd, Hem niet hebben gehoorzaamd en zijn voorschriften, wetten en bepalingen niet hebben nageleefd, daarom is dat onheil jullie overkomen.’ 24 En Jeremia vervolgde tegen de Judeeërs en hun vrouwen: ‘Luister naar de woorden van de HEER, Judeeërs in Egypte! 25 Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Jullie en je vrouwen hebben die geloften gedaan en zijn die ook nagekomen. Jullie zeggen: “Wij hebben de geloften afgelegd dat wij voor de koningin van de hemel wierook zouden branden en dat wij haar wijnoffers zouden brengen. Wij komen onze geloften na.” Dat moeten jullie vooral doen, kom je geloften maar na! 26 Maar, Judeeërs in Egypte, luister dan wel naar de woorden van de HEER. Ik zweer bij mijn grote naam, zegt de HEER, dat er nergens in Egypte nog Judeeërs zullen zijn die mijn naam uitspreken in de eed: “Zo waar God, de HEER, leeft.” 27 Ik ben op hun ondergang uit, niet op hun redding. Alle Judeeërs in Egypte zullen sterven door het zwaard en de honger, totdat Juda uitgestorven is. 28 Er zal maar een klein aantal aan het zwaard ontkomen en vanuit Egypte naar Juda terugkeren. Alles wat er nog van Juda is overgebleven en naar Egypte is uitgeweken, zal weten wiens woorden standhouden – die van Mij of die van hen. 29 Om jullie duidelijk te maken – spreekt de HEER – dat Ik jullie hier zal straffen, dat het onheil dat Ik jullie aankondig werkelijk komt, geef Ik jullie het volgende teken: 30 Dit zegt de HEER: Ik lever farao Chofra, de koning van Egypte, uit aan zijn vijanden, die hem naar het leven staan, zoals Ik koning Sedekia van Juda heb uitgeleverd aan koning Nebukadnessar van Babylonië, zijn vijand, die hem naar het leven stond.’ (NBV21)

Een grote mond lijkt mooi maar kan lelijk uitpakken. Jeremia maakt het zijn toehoorders gelijk duidelijk. Ze hadden wel verteld dat ze in Juda en Jeruzalem wierook gebrand hadden voor andere goden en dat ze die gewoonte in Egypte zouden volhouden maar ze moeten dan niet denken dat dat de God van Israël koud zal laten. Omdat ze meer vertrouwden op die andere goden lag het land en lag de stad en zelfs de Tempel in puin. Als je niet op de God van Israël vertrouwt moet je ook niks van die God verwachten. Andere goden zijn niks en kunnen niks. Dat blijkt voortdurend en voortdurend blijven mensen er op bouwen. Bij ons ook. De goden van winst en profijt zouden de problemen wel oplossen. De Markt dat was het heiligdom waar de redding te verkrijgen was. Door schade en schande hebben we moeten merken dat de marktwerking een veel en veel slechtere uitwerking heeft dan solidariteit en liefde.

Maar ja, er zijn beloften afgelegd. De vrouwen en mannen uit Juda hadden beloofd ook onder mindere omstandigheden wierook te blijven branden voor de goden en godinnen uit Kanaän. En belofte maakt schuld. Dat wij de marktwerking hebben opgezet met particuliere bedrijven die winst beloofd is maakt dat samenwerking in de gezondheidszorg belemmerd wordt. Dat een goed verdelingsbeleid van patiënten over huisartsen niet mogelijk is. Dat de invoer van nieuwe medicijnen wel heel erg ingewikkeld is geworden. De bureaucratie en regeldruk heeft in de gezondheidszorg ziekelijke vormen aangenomen. Ook het onderwijs en de politie gaan die kant op. We zullen een weg moeten vinden om de aanbidding van de goden van winst en profijt, de marktwerking, weer ongedaan te maken.

Voor de vluchtelingen uit Juda is het te laat. Hun keuze voor Egypte staat vast en dus staat ook hun ondergang vast. In het conflict tussen Egypte en Babel kozen ze de kant van Egypte en met Egypte zullen ze dus ten onder gaan. Egypte heeft in de Bijbel een bijzondere betekenis. Het is het land van de dood. De dodencultus die ook vandaag in Egypte in Pyramides, graven en musea is te zien wordt in de Bijbel uitermate scherp veroordeeld. De God van Israël is geen God van de doden zoals de Egyptische goden, maar een God van levenden. Die God van Israël is ook niet een god die maar de baas is over een stukje van de wereld, een land of een stad, maar is de baas over de hele wereld. Die wereld heeft hij zelfs geschapen. Jeremia heeft het over voorschriften en wetten en bepalingen. Moeilijk, moeilijk lijkt het. Maar dat alles kan worden samengevat in het “heb je naaste lief als jezelf” Dat gebod, voorschrift, wet en bepaling kan ook voor ons de redding zijn. Ieder van ons kan er elke dag mee beginnen.

 

Het zwaard, de honger en de pest

Jeremia 44:11-19

11 Daarom – dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik ben vastbesloten onheil over jullie te brengen, Ik zal alle Judeeërs uitroeien. 12 De overlevenden van Juda, die vastbesloten waren om naar Egypte uit te wijken, zal Ik in Egypte laten sterven, van groot tot klein. Ze zullen vallen door het zwaard of door de honger ten onder gaan. Hun naam zal als een vloek worden gebruikt en ze zullen worden bespot en afschuw wekken. 13 Ik zal hen die in Egypte wonen straffen zoals Ik Jeruzalem heb gestraft, met het zwaard, de honger en de pest. 14 Er zal van de overlevenden van Juda, die naar Egypte zijn uitgeweken, geen vluchteling naar Juda terugkeren, hoezeer ze er ook naar verlangen om terug te keren en er opnieuw te wonen. Ze keren niet terug, op een enkele vluchteling na.’ 15 Maar de Judeeërs die in Egypte woonden, in Patros, de mannen, die wisten dat hun vrouwen wierook voor andere goden brandden, en de vrouwen zelf, die in groten getale opgekomen waren, antwoordden Jeremia: 16 ‘Wij schenken geen gehoor aan wat u in de naam van de HEER tegen ons gezegd hebt. 17 Wij doen onze geloften gestand, wij blijven voor de koningin van de hemel wierook branden en wij blijven haar wijnoffers brengen. Dat deden wij, onze voorouders, onze koningen en leiders ook in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem. Toen hadden we meer dan voldoende te eten; we waren gelukkig en bleven gevrijwaard van onheil. 18 Maar sinds we ermee opgehouden zijn, hebben we gebrek aan alles en komen we om door het zwaard en de honger.’ 19 En de vrouwen zeiden: ‘Wij hebben voor de koningin van de hemel wierook gebrand, wij hebben haar wijnoffers gebracht en koeken met haar beeltenis gebakken, maar dat gebeurde natuurlijk met medeweten van onze mannen.’ (NBV21)

Je zult maar twee verschillende gebeurtenissen aan elkaar koppelen en roepen dat het een het gevolg is van het andere zonder dat dat ergens uit blijkt. De God van Israël had het volk gevoerd naar een land dat overvloeide van melk en honing. Het volk had het goed daar, overvloedige oogsten, eten en drinken genoeg. Nu aanbaden de oorspronkelijke bewoners een echtpaar aan vruchtbaarheidsgoden, Baäl en Asjera. Die Asjera was vrouwelijk, de vrouw van Babel. Ze werd de Koningin van de Hemel genoemd, een bijgeloof dat later overgenomen is als aanbidden van Maria de moeder van Jezus. De rituelen voor de aanbidding van Asjeera werden door vrouwen uitgevoerd. Wierook, wijnoffers en wijkoeken hadden de hoofdrol.

Er waren dus twee soorten vluchtelingen in Egypte. De overgeblevenen, de allerarmsten die met Jochanan en vluchtelingen die al eerder naar Egypte waren gevlucht en daar de dienst aan Asjera hadden voortgezet. Jeremia zegt namens God dat die vluchtelingen zo nodig naar Egypte waren gevlucht en de aangeboden bescherming door de God van Israel hadden afgewezen het dan maar zelf moesten weten, ze zouden allemaal in Egypte sterven en van terugkeer zou geen sprake zijn. Het lot van de anderen spreekt vanzelf, als je vertrouwd op een niet bestaande godin dan moeten ze zich daar maar toe wenden. Het gevolg zal zijn dat van terugkeer geen sprake zijn en dat ze allemaal in Egypte zullen sterven.

We moeten leren dat wat de God van Israël ons ook geeft we dat zonder verder commentaar in dankbaarheid aanvaarden. Ronde de coronaepidemie was er wetenschap en hebben veel wetenschappers met hun personeel hard gewerkt om een bescherming tegen de ziekte te vinden. Liefde voor de mensen dus. Volgens Paulus is God altijd daar waar de liefde uitgeoefend wordt. Dat wat de wetenschap vindt is dus een geschenk van God. Ontkennen van de ziekte hielp niet. Allerlei zelf verzonnen middelen hielpen ook niet. Alleen het aanvaarden van het geschenk van God zoals dat door de wetenschap werd gepresenteerd maakt het weer mogelijk de lof van God te zingen. Kritiek op de wetenschap moeten we dus maar bestrijden.

Gruwelijke praktijken

Jeremia 44:1-10

1 De HEER richtte zich bij monde van Jeremia tot de Judeeërs die in Egypte waren gaan wonen, in Migdol, Dafne, Memfis en Patros: 2 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Jullie hebben het onheil gezien waarmee Ik Jeruzalem en de andere steden van Juda getroffen heb. Ze liggen nu in puin, er woont niemand meer. 3 Dat komt door het kwaad dat jullie hebben gedaan; jullie hebben Mij gekrenkt door wierook te branden ter ere van andere goden, die jullie en je voorouders nooit hebben gekend. 4 Ik zond telkens weer mijn dienaren, de profeten, naar jullie en liet hen zeggen: Staak deze gruwelijke praktijken, Ik verafschuw ze. 5 Maar jullie luisterden niet en weigerden Mij gehoor te geven. Jullie staakten die kwalijke praktijken niet en bleven wierook branden voor andere goden. 6 Toen stortte Ik mijn grote woede uit en liet die ontbranden over de steden van Juda en de straten van Jeruzalem. Ze vielen in puin en werden zo de woestenij die ze nu zijn. 7 Nu dan – dit zegt de HEER, de God van de hemelse machten, de God van Israël: Waarom roepen jullie zulk groot onheil over je af door alle mannen, vrouwen, kinderen en zuigelingen van Juda ten onder te laten gaan, zodat er niets van jullie overblijft? 8 Waarom tergen jullie Mij met wat je zelf gemaakt hebt door in Egypte, waarheen jullie uitgeweken zijn, wierook te branden voor andere goden, zodat jullie je eigen ondergang bewerkstelligen, jullie naam door alle volken op aarde als een vloek gebruikt zal worden en jullie bespot zullen worden? 9 Zijn jullie het kwaad vergeten dat je voorouders en de koningen van Juda en hun vrouwen hebben gedaan, en het kwaad dat jullie zelf en jullie eigen vrouwen in Juda en in de straten van Jeruzalem hebben gedaan? 10 Ze hebben tot op de dag van vandaag geen berouw getoond, ze hebben zich niet laten afschrikken en mijn voorschriften en wetten, die Ik jullie en je voorouders heb voorgehouden, niet nageleefd. (NBV21)

Hoe houd je in een vreemd land je eigen gewoonten en opvattingen in stand? Dat was het probleem waar Jeremia tegen aan liep. De Judeërs waren over het hele Egyptische Rijk verdeeld geraakt. Van één volk op één plaats was geen sprake geweest. Ze hadden wel één God met één godsdienst. Maar dat werd heel ingewikkeld. De ellende was begonnen toen het volk er voor gekozen had niet alleen die ene God te aanbidden maar ook eer te bewijzen aan de goden van de omringende volken. Daar waren beelden van, die hielden er gewoonten op na die leken op je eigen gewoonten. Zo was de vruchtbaarheidsgod Baäl getrouwd met de godin Asjeera. Die twee hoorden bij het land Kanaän en waren zichtbaar te vereren.

Ze leken ook op goden in Egypte. Ook die waren getrouwd en hadden soms zelfs kinderen die ook weer goden waren die je kon aanbidden. Voor de God van Israël waren in de traditie veel soorten offers gebracht. Brandoffers, vredeoffers, beweegoffers, maar ook reukoffers. En het branden van wierook was zo’n reukoffer. Zo’n offer werd ook voor Egyptische goden gebracht. Dus als je voor de ene god wierook brandde deed je dat ook voor de andere god. Alleen, het klopte niet. De God van Israël duldde geen andere goden naast zich. Al die goden en godjes waren aan de God van Israël onderworpen. En als je je afwendde van die God dan moesten die andere goden je maar helpen. Waren ze nu vergeten welke ellende dat had opgeleverd?

Wij weten onderhand dat het blijven vertrouwen door vreemdelingen van hun eigen god, hun eigen gebruiken, spanningen oproept met de bestaande samenleving. Waarom kunnen ze niet net doen als de mensen die hier al woonden? Dezelfde feesten houden, op dezelfde manier bij elkaar komen? Dezelfde liedjes zingen? En niet ineens met eigen aantrekkelijke feesten komen. Vasten was toch vanouds het afzien van vlees eten en je een beetje matigen. Waarom moet vasten ineens overdag niks eten en ’s nachts samen feestelijk eten zijn? Jeremia wijst er namens de God van Israël op dat je op je eigen God en godsdienst moet blijven vertrouwen. Zeker als je overal beelden van andere goden ziet en je eigen God in het dagelijks leven onzichtbaar blijft. Misschien is het voor Christenen bij uitstek een taak om vreemdelingen daarbij te helpen.