Wij zegenen u

Psalm 129

1 Een pelgrimslied. Dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan, – Israël, blijf het herhalen – 2 dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan, maar gebroken hebben ze mij niet. 3 Ze trokken hun ploeg over mijn rug en maakten lange voren, 4 maar de HEER, die rechtvaardig is, sneed de riemen van de drijvers door. 5 Beschaamd deinzen terug allen die Sion haten, 6 ze zijn als gras op de daken dat verdort nog voor het opschiet: 7 de maaier vult er zijn hand niet mee noch de schovenbinder zijn armen, 8 en geen voorbijganger zegt: ‘Moge de HEER u zegenen.’ Wij zegenen u in de naam van de HEER. (NBV21)

Vandaag zingen we een pelgrimslied mee met het volk van Israël. Waarom is dit nu een Pelgrimslied en waarom is het goed juist dit lied te zingen in de tijd op weg naar Pinksteren. Het klinkt niet als een Pelgrimslied. Het gaat over iemand die gekweld wordt, van jongs af aan, maar die werd niet gebroken. God heeft de haters van de zangers verdreven, hij sneed de riemen van de drijvers door, als gras in de hete zomer zijn ze vergaan. Die haters krijgen zeker geen zegenwensen, laat staan een zegen in de Naam van de God van Israël. Toch is het een lied dat naadloos past in de dagen waarin we leven.

In de eerste plaats gaat het over een hem die gemarteld was alsof hij een akker was. Dat komt in de Bijbel vaak voor. Het kleine staat voor het grote, een deel staat voor het geheel. Het gaat hier niet over een meneer of mevrouw, niet over de dichter zelf, maar over het hele volk. Wie de boeken Richteren en Samuël heeft gelezen weet dat het volk elk jaar geplunderd werd door de buurvolken. Hadden ze met moeite een oogst opgekweekt dan werd vlak voor er geoogst werd die oogst gestolen door de vijanden van het volk, honger was het gevolg. Met de komst van David namen die plunderingen langzaam af. David versloeg de vijanden en plaatste garnizoenen van soldaten in de overwonnen steden. Die vijanden keken voortaan wel uit om te gaan plunderen.

Maar met welke pelgrimage werd dit lied dan ook eeuwen daarna nog gezongen? Dat kon drie keer per jaar. Dat moest eigenlijk drie keer per jaar. In het voorjaar wanneer de oogst van gerst begon werden de eerstelingen naar de Tempel gebracht, tegen de zomer ook de eerstelingen van de Tarweoogst en in het najaar de oogst van fruit en noten. Drie feestdagen voor de God die al die oogst had gegeven. De Israëlieten moesten een maaltijd houden met de familie, de priesters en levieten, de knechten en de slaven, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij hen waren. De drie feesten kennen wij als Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest, ofwel Pasen en Pinksteren en de dankdag voor gewas en arbeid in het najaar. We beginnen deze week dus de reis naar Pinksteren, de overwinning van de geest, we zullen leren elkaar de voeten te wassen, samen brood en wijn te delen en stil te worden bij het lijden van Christus. Vandaag dus een Pinksterlied voor onderweg.

 

Dat zal niet gebeuren

Jeremia 38:14-28

14 Op een dag liet koning Sedekia de profeet Jeremia opnieuw bij zich komen, in het derde poortgebouw van de tempel. Hij zei tegen hem: ‘Ik wil weten of de HEER gesproken heeft. Verzwijg niets voor me.’ 15 ‘Als ik het u vertel,’ antwoordde Jeremia, ‘zult u me laten doden; en als ik u raad geef, zult u toch niet naar me luisteren.’ 16 Maar koning Sedekia zwoer Jeremia in het geheim: ‘Zo waar de HEER, die ons dit leven heeft geschonken, leeft, ik zal u niet doden of uitleveren aan de mannen die u naar het leven staan.’ 17 Toen zei Jeremia: ‘Dit zegt de HEER, de God van de hemelse machten, de God van Israël: Als u zich overgeeft aan de bevelhebbers van de koning van Babylonië, zult u in leven blijven. Deze stad zal niet in vlammen opgaan en u en uw familie zullen worden gespaard. 18 Maar als u zich niet overgeeft aan de bevelhebbers van de koning van Babylonië, zal deze stad in handen van de Chaldeeën worden gegeven. Ze zullen haar in vlammen doen opgaan en u zult niet aan hen ontkomen.’ 19 Koning Sedekia zei: ‘Ik ben bang voor de Judeeërs die naar de Chaldeeën zijn overgelopen. Als ik aan hen word uitgeleverd, zullen ze me martelen.’ 20 ‘Dat zal niet gebeuren,’ antwoordde Jeremia. ‘Luister toch naar de HEER, in wiens naam ik tot u spreek, dan loopt het goed met u af en blijft u in leven. 21 Maar als u weigert u over te geven, zal gebeuren wat de HEER mij heeft laten zien: 22 Alle vrouwen die nog in uw paleis overgebleven zijn, zullen naar de bevelhebbers van de koning van Babylonië worden gevoerd, terwijl ze zeggen: “Vrienden hebben u opgestookt en laten u vallen: nu uw voeten in de modder blijven steken, zijn ze van u weggevlucht.” 23 Al uw vrouwen en uw kinderen worden aan de Chaldeeën uitgeleverd. Ook u zult niet aan hen ontkomen, maar gevangengenomen worden en aan de koning van Babylonië worden uitgeleverd. En deze stad zal in vlammen opgaan.’ 24 Sedekia zei tegen Jeremia: ‘Als uw leven u lief is, vertel dan niemand iets over ons gesprek. 25 Als mijn raadsheren te weten komen dat ik met u gesproken heb, zullen ze naar u toe komen en vragen wat u gezegd hebt en wat ik gezegd heb. Ze zullen dreigen u te doden als u het niet vertelt. 26 Zeg dan: “Ik heb de koning gesmeekt mij niet te laten teruggaan naar het huis van Jonatan, want daar zou ik sterven.”’ 27 En toen de raadsheren naar Jeremia kwamen en hem ondervroegen, zei hij hun precies wat de koning hem had opgedragen. Ze lieten hem verder met rust, want niemand had iets over de inhoud van het gesprek gehoord. 28 Jeremia bleef in het kwartier van de paleiswacht, tot de dag dat Jeruzalem werd ingenomen. (NBV21)

Soms hebben machthebbers het moeilijk. Hun verstand zegt het ene en de angst zegt het andere. Belangen spelen rond machthebbers altijd een grote rol. Iedereen wil in aanzien staan, zelf ook als machthebber worden beschouwd. Het is vaak een gevaarlijk spel. De machthebber zelf is bang afgezet te worden. Een staatsgreep of een koningsmoord is zo gebeurd. De kringen rond de machthebber zijn bang uit de gratie te vallen. Generaals en ministers ontslaan is niet zo moeilijk. In de dagen van Jeremia speelde dat sterk aan het hof van Jeremia. Hoe langer Koning Sedekia het beleg zou volhouden hoe sterker hij voor de buitenwereld werd en hoe meer aanzien zijn hofhouding verwierf. De hofhouding wilde niks weten van overgave.

Maar Koning Sedekia voelde dat hij klem zat. Een beleg door een grootmacht als de Chaldeën dat overleef je niet zomaar. Ze hadden zich eerst teruggetrokken omdat er een Egyptisch leger de belegerde stad te hulp dreigde te komen, maar dat zouden ze geen tweede keer gebeuren. In de gevangenis van de koning zat nog een profeet die de gevangenis op de koop toen nam maar weigerde de machthebbers naar de mond te praten. Hij pleitte voor overgave omdat die overgave aan de vijand de minste slachtoffers zou kosten. In een oorlog zijn vrouwen de zwakste partij vaak en Jeremia wees de koning er op dat de vrouwen van Jeruzalem als buit zouden worden beschouwd als de stad werd ingenomen.

Maar koning Sedekia was bang voor zijn hofhouding. Die hadden Jeremia in een put geworpen, die dreigden voortdurend hem te doden als hij zich voor een overgave zou uitspreken. Nu is angst een slechte raadgever. Koning Sedekia is banger voor zijn hofhouding dan voor zijn vijanden. Jeremia blijft dus gevangen en de stad wordt ingenomen. Ook bij ons speelt angst een grote rol. Wij grijpen niet militair in in Oekraïne omdat we bang zijn voor Russische kernwapens. Dat Russen net zo bang kunnen zijn voor onze kernwapens lijkt van geen belang. Ze schrikken voorlopig alleen onze regeerders af. Dat maakt wel ruimte voor andere benaderingen, “Gij zult niet doden” bijvoorbeeld. Want hoe verandert de situatie als Oekraïne morgen lid is van de Europese Unie. Het zijn vragen die de Bijbel bij ons oproept en waar we samen een antwoord op mogen geven.

Hun ondergang.

Jeremia 38:1-13

1 Sefatja, de zoon van Mattan, Gedalja, de zoon van Paschur, Juchal, de zoon van Selemja, en Paschur, de zoon van Malkia, hoorden dat Jeremia de mensen bleef toespreken: 2 ‘Dit zegt de HEER: Wie in deze stad blijven, zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest, maar wie zich overgeven aan de Chaldeeën zullen gespaard worden en het er levend afbrengen. 3 Dit zegt de HEER: Deze stad wordt in handen gegeven van de koning van Babylonië en zijn leger; hij zal haar innemen.’ 4 De raadsheren zeiden tegen de koning: ‘Die man moet ter dood gebracht worden. Door zulke dingen te zeggen ondermijnt hij immers het moreel van de inwoners en van de soldaten die hier nog overgebleven zijn. Hij heeft niet hun behoud voor ogen, maar hun ondergang.’ 5 Koning Sedekia antwoordde: ‘Doe met hem wat je wilt; ik kan jullie niet tegenhouden.’ 6 Ze brachten Jeremia naar de waterkelder van prins Malkia, in het kwartier van de paleiswacht, en lieten hem aan touwen zakken. In de put stond geen water meer; er was alleen modder, waarin Jeremia wegzakte. 7 Ebed-Melech, een hoveling afkomstig uit Nubië, hoorde daarvan. Hij bevond zich in het koninklijk paleis, terwijl de koning zitting hield in de Benjaminpoort. 8 Ebed-Melech verliet het paleis, ging naar hem toe en zei: 9 ‘Mijn heer en koning, het is misdadig dat deze mannen Jeremia in een waterkelder hebben gegooid. Waarom moet hij juist daar van honger omkomen? Elders in de stad is ook geen brood meer.’ 10 De koning beval Ebed-Melech: ‘Ga met dertig man naar die waterkelder en haal Jeremia naar boven, voordat hij sterft.’ 11 Ebed-Melech riep toen dertig man bij elkaar en ging naar de kelder van het magazijn van het koninklijk paleis, waar hij wat versleten kleren en oude lappen haalde. Hij liet deze aan touwen naar Jeremia in de put zakken 12 en zei tegen hem: ‘Stop die kleren en lappen onder uw oksels en haal de touwen eronderdoor.’ Jeremia deed wat hij zei, 13 en zo trokken ze hem uit de put omhoog. Vanaf dat moment verbleef hij weer in het kwartier van de paleiswacht.(NBV21)

Een op het eerste gezicht spannend verhaal. De held uit ons verhaal, Jeremia, zit in de gevangenis van het Koninklijk Paleis en roept de mensen op zich over te geven aan de vijand. De adviseurs van de Koning vinden dat maar niks en vragen de koning hen Jeremia de mond te laten snoeren. Dat mag. Ze gooien hem daarom in een lege waterput. Het brood in Jeruzalem was door het beleg van de Chaldeën opgeraakt, honger stond voor de deur. Maar Jeremia zal niet sterven van de honger in de put want er is een hoveling die de Koning vraagt hem te mogen redden, dat mag ook. En zo wordt Jeremia weer uit de put gehesen en teruggebracht naar de gevangenis in het Paleis. Mooi verhaal, fraai beschreven, maar wat hebben we er aan. Er worden in dit verhaal een aantal conflicten geschetst waar wij ook wat aan kunnen hebben.

Het eerste conflict gaat over het belang dat sommige meningen kunnen hebben. De adviseurs van de Koning zijn van mening dat ze kunnen winnen van de Chaldeën. Als het volk hongert dan neemt de steun voor die mening snel af. Jeremia ziet geen enkel heil in een voortgaande strijd met de Chaldeën. Dat zal aan beiden zijden een heleboel mensenlevens kosten. Mensen die in leven zouden blijven als men zich overgeeft aan de Chaldeën. Zijn oproep ondermijnt dus de steun aan de edelen in het hof van de koning. Het is een discussie die wij ook kennen. Het bombardement in 1940 op Rotterdam leidde tot overgave aan de vijand. De verwoesting van steden in Oekraïne lijkt het verzet alleen maar te sterken. Een eenvoudig antwoord is er niet.

Het tweede conflict is dat van de redding. De edelen die de koning hadden overgehaald Jeremia het zwijgen op te leggen worden uitvoerig met naam en familie genoemd. Dat waren Judeeërs van naam, aanvoerders van het volk. De redder van Jeremia heeft een naam en een afkomst. Hij komt uit Nubië en is dus geen Judeeër. Uit Nubië betekent in de Bijbel dat hij een zwarte huidskleur heeft. Geleerden nemen aan dat hij in het paleis de functie van Eunuch heeft, bewaker van de vrouwen van de koning. Een belangrijke functie maar hij is zijn mannelijkheid kwijt en dus geen gevaar voor de vrouwen. Moreel stond een Eunuch zeer laag op de maatschappelijke ladder. Jeremia kreeg daardoor zijn positie als gevangene in het paleis weer terug. Maar als wij mensen om hun huidskleur of positie minderwaardig gaan vinden, hun cultuur ook afwijzen, dan lopen we zeker het gevaar niet Gods kant te kiezen maar de kant van de goddelozen. Let op dus.

 

Waar zijn die nu?

Jeremia 37:11-21

11 Toen de farao met zijn leger in aantocht was en de Chaldese troepen van Jeruzalem wegtrokken, 12 probeerde Jeremia de stad ongemerkt, tussen de mensen, te verlaten om naar het gebied van Benjamin te gaan. 13 Maar in de Benjaminpoort werd hij gearresteerd door de officier van de wacht, Jiria, de zoon van Selemja, de zoon van Chananja. ‘U wilt naar de Chaldeeën overlopen,’ zei hij. 14 ‘Dat is niet waar,’ antwoordde Jeremia, ‘ik wil niet overlopen.’ Maar Jiria geloofde hem niet, greep hem vast en bracht hem naar de raadsheren. 15 Die werden woedend op Jeremia, lieten hem stokslagen geven en zetten hem achter slot en grendel in het huis van de schrijver Jonatan, waarvan een gevangenis was gemaakt. 16 Zo kwam Jeremia in een overwelfde kerker terecht, waar hij lange tijd zou blijven. 17 Op een dag liet koning Sedekia hem in het geheim naar zijn paleis brengen. Hij vroeg: ‘Heeft de HEER gesproken?’ ‘Ja,’ antwoordde Jeremia, ‘u zult worden uitgeleverd aan de koning van Babylonië.’ 18 Vervolgens zei hij tegen koning Sedekia: ‘Wat heb ik u, uw hof en dit volk eigenlijk misdaan dat u mij in de gevangenis hebt gezet? 19 En uw profeten, die u verzekerd hebben dat de koning van Babylonië u en dit land met rust zou laten, waar zijn die nu? 20 Mijn heer en koning, luister toch naar mijn verzoek, stuur mij niet terug naar het huis van de schrijver Jonatan. Ik zou daar sterven.’ 21 Koning Sedekia beval toen Jeremia over te plaatsen naar het kwartier van de paleiswacht. Daar kreeg hij elke dag een brood uit de Bakkersstraat, totdat al het brood in de stad op was. Jeremia bleef in het kwartier van de paleiswacht. (NBV21)

Jeremia was er van overtuigd dat Jeruzalem een grote ramp te wachten stond. Hij als priester van de Tempel zou daar ook wel eens het slachtoffer van kunnen worden. Daarom op de vlucht. De Benjaminpoort was de poort die direct toegang gaf tot de weg naar Anatoth waar Jeremia vandaan kwam. Dat was een stad speciaal bestemd voor Priesters. Maar een Priester die niet wil volhouden en het volk wil bemoedigen in de strijd en dus vluchtte speelt de vijand in de kaart. Jeremia wordt dan ook tegengehouden en gevangen genomen met de beschuldiging dat hij wil overlopen naar de vijand. Stokslagen verdiende hij en een gevangenis in de kelder van wat eerst een woonhuis was.

Maar toen de dreiging bleef waarvoor Jeremia gewaarschuwd had werd de koning zenuwachtig. Stel dat die profeet nu eens gelijk had en zijn regering met de stad en de Tempel ten onder zou gaan aan de macht van de Chaldeën? Koning Sedekia liet daarom Jeremia in het geheim naar het paleis van de Koning brengen. In het geheim want machthebbers laten niet graag weten ook tegenstanders serieus te nemen en aan te horen. Hij kreeg echter van Jeremia te horen dat hij inderdaad aan de vijand zou worden uitgeleverd. Er valt niet aan te ontkomen. De profeten die hadden verklaard dat de Chaldeën Juda en Jeruzalem wel met rust zouden laten waren in geen velden of wegen te bekennen. Jeremia bleef bij zijn mening ondanks zijn gevangenschap.

Maar heeft Jeremia met zijn tegenspraak nu het volk in gevaar gebracht? De Chaldeën noch de Egyptenaren handelden op aanwijzing van Jeremia. Die was ook geen toekomstvoorspeller die de toekomst naar zijn hand kon zetten. Hij keek naar wat er gebeurde en trok daar zijn conclusies uit. Dat waren conclusies die de machthebbers niet welgevallig waren maar daar veranderden ze niet door. Als je er dan voor gevangen gehouden moet worden dan maar gevangen door de echte machthebber, de koning. En zo gebeurde het. Het verhaal van de Bijbel leert ons altijd open te staan voor de tegenstem. Beslis niet op grond van wat je graag wil maar op grond van de feiten die zich aandienen. Als er armen zijn dan moeten zij voorop staan en niet de belangen van de machtigen. Dat is een les die we ook nu nog kunnen gebruiken.

 

De woorden van de HEER

Jeremia 37:1-10

1 Koning Nebukadnessar van Babylonië liet Jechonja, de zoon van Jojakim, als koning van Juda opvolgen door Sedekia, de zoon van Josia. 2 Noch Sedekia, noch zijn hof, noch het volk luisterde naar de woorden van de HEER, die Hij bij monde van de profeet Jeremia sprak. 3 Op een dag stuurde koning Sedekia Juchal, de zoon van Selemja, en de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, naar de profeet Jeremia met het verzoek: ‘Wilt u voor ons tot de HEER, onze God, bidden?’ 4 Jeremia was toen nog op vrije voeten, ze hadden hem nog niet gevangengezet. 5 En de Chaldeeën hadden kort daarvoor het beleg van Jeruzalem opgebroken, nadat ze hadden gehoord dat het leger van de farao vanuit Egypte naderde. 6 Toen richtte de HEER zich tot de profeet Jeremia: 7 ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Zeg tegen de koning van Juda, die jullie heeft gestuurd om Mij te raadplegen, dat het leger van de farao, dat jullie te hulp komt, naar Egypte zal terugkeren. 8 De Chaldeeën zullen terugkomen, de stad aanvallen, haar innemen en in vlammen doen opgaan. 9 Dit zegt de HEER: Misleid jezelf niet door te denken dat de Chaldeeën voorgoed weggaan, want zo is het niet. 10 En ook al zouden jullie de Chaldeese troepen, die jullie zullen aanvallen, verslaan, dan zouden zelfs de gewonden die overblijven uit hun tenten komen en deze stad in vlammen doen opgaan.’(NBV21)

Hoop doet leven. Die koningen van Juda hadden het zo mooi voor elkaar. Ze hadden gebroken met Babel en betaalden niet langer de belasting aan de koning van Babel zoals ze beloofd hadden. Jesaja had als profeet van de God van Israël gewaarschuwd voor een conflict met Babel en die waarschuwing was niet vergeefs. Babel had het leger van Chaldeën gestuurd die het beleg voor Jeruzalem had opgeslagen. Jeremia steeg daardoor weer een beetje in aanzien. Hij kon weer vrij door de stad lopen en zelfs de Koning had zich zijn waarschuwingen herinnert. De Koning stuurde een gezantschap naar Jeremia met de vraag of Jeremia niet voor de stad wilde bidden. Kennelijk had dat geholpen want de Chaldeën trokken weg.

Ze waren namelijk bang voor het leger van Egypte dat onderweg was naar Jeruzalem. Egypte was de nieuwe bondgenoot van Juda en had zogenaamde veiligheidsgaranties afgegeven. Wat nu? Worden we weer afhankelijk van Egypte? Jeremia realiseerde zich dat de God van Israël de enige bondgenoot van Israël wilden zijn. Dat verbond was in de Woestijn gesloten en zou als resultaat hebben dat Juda en Israël onder bescherming van God zouden blijven zolang ze geen andere goden na zouden lopen. Maar ja, wiens brood men eet dienst brood men spreekt en de Koning had besloten ruim baan te geven aan de aanbidding van de Goden van de bondgenoten.

Het antwoord van Jeremia liet zich dus raden. Dat leger uit Egypte zou hen niet redden. De Chaldeën waren weg en dus zou dat leger terugkeren naar Egypte. Dan komen de Chaldeën weer terug en die zouden nu echt wel Jeruzalem innemen. Zelfs als de Koning zou hebben gedacht dat hij gewonnen had dan zouden de gewonde Chaldeën nog in staat zijn Jeruzalem in te nemen. In onze dagen denkt niemand meer na over bondgenootschappen. Ons militaire bondgenootschap moet worden uitgebreid. Dan moeten mensen die we opnamen omdat hun volk word onderdrukt maar tot zwijgen worden gebracht. Dat uitbreiding ook betekent dat de kans op een oorlog met atoombommen groter wordt wordt verzwegen. De God van Israël wijst een andere weg, de Weg van vrede, vrede verkregen door liefde, zelfs liefde voor de vijand. Dat is een moeilijke weg, maar misschien moeten we wat beter naar de prediking van die weg luisteren.

Vast staat de wereld

Psalm 93

1 De HEER is koning, met hoogheid is Hij bekleed, de HEER is met macht bekleed en omgord. Vast staat de wereld, zij wankelt niet, 2 en vast staat van oudsher uw troon, U bent van alle eeuwigheden. 3 De stromen verheffen, HEER, de stromen verheffen hun stem, luid verheffen de stromen hun stem. 4 Maar boven het geraas van de wijde wateren, van de machtige baren der zee, is hoog in de hemel de machtige HEER. 5 Uw uitspraken zijn betrouwbaar. Heiligheid is van uw huis het sieraad, HEER, tot in lengte van dagen. (NBV21)

We leven in een wereld vol verwarring. Wat is nu de goede en wat is nu de slechte kant. Het lijkt we of we steeds moeten kiezen, in Syrië, in Egypte, in Libanon, maar ook in Palestina en Israël. Kiezen we voor Israel of voor de Palestijnen? Palestijnen vuren raketten af op Israel en Israël neemt wraak. Maar hoewel de Verenigde Naties in 1948 kozen voor twee gebieden, Één voor de Joden en één voor de Palestijnen, lijkt Israel niet bereid om vrede te sluiten met een onafhankelijke Palestijnse staat en daardoor steeds opnieuw geweld over zich uit te roepen. Verwarring dus want welke kant zullen we kiezen? En zelfs de oorlog in Oekraïne zorgt soms voor verwarring, moeten we wel wapens leveren waarmee mensen gedood worden, maar verzet tegen de Russische misdaden is ook geboden. Zo gaat het ook met het milieu. We beseffen maar al te goed dat de voorraden olie en gas op de wereld eindig zijn en dat we niet oneindig door kunnen gaan met verspilling. Daarom lijken biobrandstoffen een belangrijke oplossing. Ze groeien onder invloed van de zon uit de aarde en kunnen steeds weer opnieuw geteeld worden.

Maar nu ze eindelijk een beetje opgang maken blijken ze kostbare bossen te kosten die opgeofferd worden om grondstoffen voor biobrandstoffen te telen en bovendien kosten ze voedsel dat voor de armen bestemd was en dat nu door hen niet meer betaald kan worden. Verwarring alom dus. Wat moeten we kiezen, brandstoffen die onze kleinkinderen beroven van kostbare grondstoffen en de lucht vergiftigen of voedsel voor de armen en bossen om de vervuilde lucht te reinigen? Zo zijn er talloze verwarrende keuzes vandaag de dag. Psalm 93 probeert ons te hulp te komen. Het is een feestlied.  Boven al die verwarring is de Heer van de wereld zegt de Psalm. Al dat lawaai van de wereld kan de Heer van de wereld niet treffen. Het zijn de uitspraken van de Heer waar we op moeten letten en die ons een uitweg uit de verwarring kunnen bieden. En dan komen we weer op het hart van de goddelijke richtlijnen zoals die gegeven zijn: “Heb Uw naaste lief als Uzelf”, of zoals Jezus van Nazareth het veel later zou verwoorden: “Wat gij aan de minste hebt gedaan hebt gij mij gedaan”.

Daar liggen de keuzes. Dat betekent voor ons dat we echt moeten werken aan vrede tussen Joden en Palestijnen, alleen vrede kan beide volken recht doen. Erkenning van Palestina als onafhankelijke natie zonder de verbondenheid met Israel op te geven zou kunnen helpen. En misschien moeten we Oekraïne nog meer uitgesproken als een deel van de Europeese familie beschouwen. Op dezelfde manier kunnen we kijken naar de voedselcrisis. Dat ieder mens recht heeft op dagelijks voedsel staat voorop. Dat hebben we in de wereld nog niet weten te organiseren, daar is delen voor nodig. Dat we moeten ophouden met verspilling van kostbare grondstoffen ligt ook voor de hand. Beide liggen in het bereik van rijke landen. Als we twijfelen tussen geloof in de God van Israël, de hoop op een nieuwe aarde en een nieuwe hemel, en de liefde voor de mensen die nu de liefde meer dan ooit nodig hebben dan is de meeste van die drie de liefde. Delen met de minste kan elke dag, elke dag opnieuw eer je daar mee de God van Israël. Het kan en mag en moet dus ook vandaag weer.

Ze hebben niet willen luisteren.

Jeremia 36:27-32

27 Nadat de koning de rol met alles wat Jeremia aan Baruch had gedicteerd, verbrand had, richtte de HEER zich tot Jeremia: 28 ‘Neem een nieuwe rol en schrijf daarin alles wat in de eerste rol stond, die koning Jojakim van Juda heeft verbrand. 29 Zeg tegen hem: Dit zegt de HEER: Je hebt de rol verbrand en Jeremia verweten daarin te hebben geschreven dat de koning van Babylonië dit land zal binnenvallen, dat hij het zal verwoesten en de mensen en dieren zal uitroeien. 30 Daarom – dit zegt de HEER over koning Jojakim van Juda: Er zal geen nakomeling van hem op de troon van David zitten. Zijn lijk zal naar buiten worden gegooid, en overdag zijn blootgesteld aan de hitte en ’s nachts aan de kou. 31 Ik zal hem, zijn kinderen en zijn hovelingen voor hun wandaden straffen. Ik zal over hen, de bevolking van Jeruzalem en die van Juda al het onheil brengen dat Ik hun heb aangekondigd. Want ze hebben niet willen luisteren.’ 32 Hierop nam Jeremia een nieuwe rol en gaf die aan de schrijver Baruch, de zoon van Neria. Deze schreef er alles in wat Jeremia hem dicteerde, alles uit de boekrol die koning Jojakim van Juda had verbrand. Bovendien werden er veel woorden van gelijke strekking aan toegevoegd.

Wij zijn gewend om in de Bijbel woorden van liefde te vinden, woorden van vergeving, woorden over de mantel der liefde waarmee de fouten van mensen worden bedekt. Nu, in de Bijbel worden armen getroost met zulke woorden. Maar voor machtigen zijn er zulke woorden niet, voor hen is er onheil, met het zwaard worden ze bedreigd, hun lijk wordt uit het raam gegooid. Niks lieve woordjes voor onderdrukkers. Integendeel, onderdrukkers en uitbuiters worden hard aangepakt, bloedig als het even kan. Liefde voor onderdrukkers en uitbuiters is nergens te vinden. Moeten wij die dan wel hebben? Moeten wij vriendelijk blijven als de inkomens van de rijken worden beschermd en van de armen nog wordt afgenomen wat hen restte in hun armoede?

Moeten wij zwijgen als de rijken heengezonden worden met wachtgelden waar in hun jeugd gehandicapt geraakten alleen van kunnen dromen terwijl diezelfde gehandicapten bedreigd worden met minder dan het minimum inkomen? De rijken doen tegenwoordig verbaasd over de armoede die zelfs de verdere ontwikkeling van ons land in gevaar brengt. We moeten volgens hen de armen leren beter met het geld dat ze niet hebben om te gaan. We moeten de kruimels van de tafels van de rijken maar herverdelen in Voedselbanken. Volgens de rijken maken de armen duidelijk dat we zeker geen vreemdelingen moeten toelaten, rijke vreemdelingen wel maar arme vreemdelingen niet.

Moeten wij de machtigen niet aan de kaak stellen en bij name noemen als ze onze broeders en zusters soms voor jaren opsluiten in gevangenissen zonder tussenkomst van een rechter. Moeten wij die machtigen vragen om onze broeders en zusters uit te nodigen naar onze kerken te komen als iedereen voorzichtig moet zijn wat te zeggen omdat zelfs vreemde mogendheden ons telefoon en internetverkeer in het geheim kunnen nalopen op ongewenste uitspraken? Het zijn vragen die we ons dag in dag uit moeten stellen. Onze Heer en Heiland, Jezus van Nazareth stelde immers dat wie niet voor hem was tegen hem was. Hij beriep zich ook op een profeet als Jeremia en zijn verhaal lezen we niet voor niets.

Vertel niemand waar u bent.

Jeremia 36:14-26

14 Hierop stuurden de raadsheren Jehudi, de zoon van Netanja, de zoon van Selemja, de zoon van Kusi, naar Baruch, de zoon van Neria, om hem te zeggen dat hij met de rol die hij voorgelezen had, bij de raadsheren moest komen. Baruch kwam met de rol naar hen toe. 15 ‘Neemt u plaats,’ zeiden ze, ‘en lees ons de rol voor.’ Baruch deed wat ze vroegen. 16 Toen ze alles gehoord hadden, keken ze elkaar verbijsterd aan. ‘Dit moeten we de koning melden,’ zeiden ze tegen Baruch. 17 ‘Hoe hebt u al die woorden van Jeremia kunnen opschrijven?’ 18 Baruch antwoordde: ‘Jeremia heeft alles gedicteerd en ik heb het met inkt in de boekrol geschreven.’ 19 De raadsheren zeiden: ‘U en Jeremia kunnen zich maar beter schuilhouden; vertel niemand waar u bent.’ 20 Ze borgen de rol op in het vertrek van de hofschrijver Elisama, gingen naar de voorhof en lieten zich aandienen bij de koning. Ze vertelden hem alles. 21 Hierop liet de koning Jehudi de rol uit het vertrek van de hofschrijver Elisama halen. Jehudi las de tekst voor aan de koning en de raadsheren, die rond de koning stonden. 22 Het was in de negende maand. De koning zat bij het vuur van het kolenbekken in zijn winterpaleis. 23 Telkens als Jehudi drie of vier kolommen gelezen had, sneed de koning die met een schrijversmes af en gooide hij die in het vuur van het kolenbekken, totdat de hele rol verbrand was. 24 Niemand schrok van wat hij hoorde, niemand scheurde zijn kleren, de koning niet en zijn dienaren evenmin. 25 Hoewel Elnatan, Delaja en Gemarja er nog bij de koning op aandrongen de rol niet te verbranden, luisterde hij niet. 26 Hij beval Jerachmeël, een lid van de koninklijke familie, Seraja, de zoon van Azriël, en Selemja, de zoon van Abdiël, om de schrijver Baruch en de profeet Jeremia gevangen te nemen. Maar de HEER gaf hun een schuilplaats.

Een hele rol vol had Jeremia gedicteerd en laten voorlezen. Hoe de Koning het hele volk in gevaar bracht door onder de schatplicht aan Babel uit  proberen te komen, hoe het volk zichzelf in gevaar bracht door vreemde goden achterna te lopen en de dienst aan de God van Israël te verwaarlozen. Hij had de rol door zijn secretaris Baruch in de Tempel laten voorlezen. Zelf had Jeremia niet meer in de Tempel in Jeruzalem mogen komen. Machtige ambtenaren hadden de actie van Baruch meegemaakt en waren geschrokken van de overtuiging die uit de woorden van Jeremia had geklonken. Ze hadden hun collega’s er bij geroepen en nog een keer zich het boek van Jeremia laten voorlezen. De conclusie was dat die niet zo verder kon. De koning moest het weten en Baruch en Jeremia moesten zwijgen, ook uit eigen lijfsbehoud. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn altijd de eerste slachtoffers van de dictatuur van de rijken en de machtigen.

Als de vrijheid van discussie in een samenleving wordt ingeperkt, als het gesprek niet meer gaat over politiek en beleid maar over persoon en functie dan loopt de vrijheid van de hele bevolking gevaar. De Koning trekt zich dan ook niks aan van het boek van Jeremia. Hij laat het zich voorlezen maar hoofdstuk na hoofdstuk snijdt hij van de boekrol af en werpt hij in het vuur. Vurige woorden die na de brand verdwenen zijn, nietswaardig en niet meer terug te lezen. Schrikken was dat voor de brave ambtenaren die de woorden toch als een serieuze bedreiging hadden gevoeld. Baruch en Jeremia moesten maar gevangen worden gezet vond de Koning. Baruch en Jeremia doken onder, maar gaven wel een commentaar op de werkwijze van de Koning.

Zelfs in de Bijbel kunnen we dus lezen hoe belangrijk de vrijheid van meningsuiting is. Als de top van de macht vindt dat er maar één gelijk is namelijk het gelijk van de top van de macht dan loopt de hele samenleving gevaar. Wij kennen de afloop van het conflict tussen Jeremia en de koning. Het absolute gelijk van de koning heeft uiteindelijk de ballingschap en de verwoesting van de Tempel tot gevolg. In onze dagen heeft dat geleid tot de oorlog in Oekraïne die vele duizenden levens heeft verwoest. Waar die verder op uitloopt mogen we vrezen. In Rusland is de oppositie gevangen gezet. Elke twijfel aan de rechtmatigheid van de oorlog wordt hard bestraft, duizenden zitten gevangen omdat ze zich tegen deze oorlog hebben uitgesproken. De zwart wit tekening van Rusland is eenvoudig. Maar overal in de wereld, ook in ons land, staat de vrijheid van meningsuiting ter discussie. Soms zelfs met de slagzin dat als jouw mening anders is dan de mijne jij het bent die mijn mening onderdrukt. Een uiterst gevaarlijke ontwikkeling. We zijn gewaarschuwd.

Zonden vergeven.

Jeremia 36:1-13

1 In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER zich tot Jeremia: 2 ‘Neem een boekrol en schrijf daarin alles wat Ik je gezegd heb over Israël, Juda en de andere volken sinds Ik in de tijd van koning Josia voor het eerst tot je sprak. 3 Misschien laten de Judeeërs tot zich doordringen met wat voor onheil Ik hen wil treffen en breken ze met hun kwalijke praktijken. Dan zal Ik hun wandaden en zonden vergeven.’ 4 Op verzoek van Jeremia schreef Baruch, de zoon van Neria, alle woorden van de HEER die Jeremia hem dicteerde in een boekrol. 5 Jeremia zei tegen hem: ‘Nu men mij belet om in de tempel van de HEER te komen, 6 moet jij ernaartoe gaan. Ga op een vastendag en lees in het openbaar de woorden van de HEER voor die ik je gedicteerd heb; aan iedereen, ook aan de Judeeërs die uit andere steden zijn gekomen. 7 Misschien zullen ze een smeekgebed tot de HEER richten en met hun kwalijke praktijken breken, want groot is het onheil waarmee de HEER dit volk in zijn grote woede heeft gedreigd.’ 8 Baruch, de zoon van Neria, deed wat de profeet Jeremia hem had opgedragen. In de tempel van de HEER las hij uit de boekrol voor wat de HEER had gezegd. 9 In de negende maand van het vijfde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, toen de inwoners van Jeruzalem en de Judeeërs die uit andere steden naar Jeruzalem waren gekomen, ten overstaan van de HEER een vasten hielden, 10 las Baruch in de tempel van de HEER de aanwezigen alles wat Jeremia had gezegd uit de boekrol voor. Hij deed dat in het vertrek van Gemarja, de zoon van de hofschrijver Safan, in de bovenste voorhof, vlak bij de nieuwe tempelpoort. 11 Toen Micha, de zoon van Gemarja, de zoon van Safan, hoorde voorlezen wat de HEER had gezegd, 12 ging hij naar het paleis van de koning. Hij betrad het vertrek van de hofschrijver, waar de raadsheren in vergadering bijeen waren: Elisama, de hofschrijver, Delaja, de zoon van Semaja, Elnatan, de zoon van Achbor, Gemarja, de zoon van Safan, Sedekia, de zoon van Chananja, en de andere raadsheren. 13 Micha vertelde hun wat hij Baruch in het openbaar uit de boekrol had horen voorlezen. (NBV21)

De Bijbel is al zo oud dat die geen enkel effect meer lijkt te hebben op onze huidige samenleving. Op zondag, of soms op zaterdagavond, komen gelovigen nog braaf samen in kleiner wordende kerken om daar te bidden en te zingen en vooral om daar naar de oude woorden uit de Bijbel te luisteren. Maar de woorden van de Bijbel zijn geen vrijblijvende woorden. Daar waar ze geen gevolgen hebben voor de samenleving kunnen ze misschien zelfs beter ongezegd blijven. Maar daar waar de samenleving direct wordt aangesproken moeten ze, voor de gelovigen is dat inderdaad dwingend, gezegd en uitgesproken worden zodat iedereen dat kan horen. Het verhaal dat we vandaag uit het boek Jeremia lezen is daarvan een voorbeeld. Dat boek blijkt niet zomaar tot stand gekomen. Dat boek blijkt er te zijn omdat de profeet Jeremia de mond was gesnoerd.

Jarenlang had hij zich verzet tegen vreemde bondgenootschappen. Jarenlang had hij gewaarschuwd tegen verzet tegen wereldmachten dat uiteindelijk alleen maar op meer onderdrukking en geweld zou kunnen uitlopen. Jarenlang had hij gewaarschuwd tegen het achterna lopen van vreemde goden en opgeroepen de dienst aan de God van Israël niet te verwaarlozen. Maar uiteindelijk had de Koning van Israël toch besloten in opstand te komen tegen de bezetter en te proberen onder de schatting uit te komen die hij als vazal jaarlijks moest opbrengen. Een profeet die het volk opriep om zich daartegen te verzetten kun je daarbij niet gebruiken dus werd de vrijheid van meningsuiting ingeperkt en de profeet verboden om in de Tempel te komen. Maar Jeremia had een secretaris, Baruch heette die, en die kon het woord van Jeremia, het woord van God, wel voorlezen en dat gebeurde dan ook. Dat is schrikken. Kijk één zo’n profeet is nog tot daar aan toe, maar als die volgelingen heeft die hetzelfde gaan zeggen en boeken uit gaat geven die door anderen gelezen en voorgelezen kunnen worden dan ontstaat een oppositiebeweging.

We kunnen van de Bijbel nog wel iets leren. Machtigen kunnen die bewegingen niet gebruiken, zeker als ze er ook niks tegen in weten te brengen. De machtigen uit de dagen van Jeremia worden bij name en functie genoemd, ambtenaren, officials uit het Rijk van Israël. Ze waarschuwen de profeet en zijn secretaris, die moeten maar onderduiken en zich verstoppen, daardoor worden ze nog meer tot zwijgen gebracht. Gelovigen in de God van Israël, in recht en gerechtigheid moeten dus het tegendeel doen. Kiezen ze voor Baruch en Jeremia of kiezen ze voor die machthebbers? Demonstreren, zoals elke tweede zondagmiddag van de maand bij het Detentiecentrum op Schiphol, protesteren, zoals tegen gedwongen prostitutie of het in slavernij brengen van mensen door de afschaffing van de vrije zondag, protesteren tegen de Russische oorlog in Oekraïne, het zijn de middelen waarop ook in onze dagen de boodschap van de God van Israël moet worden gebracht. We kunnen immers niet anders, we houden dag in dag uit van de minsten in onze samenleving als van onszelf en die laten ons geen andere keus, ook vandaag niet.

Nu kunnen jullie leren

Jeremia 35:12-19

12 De HEER richtte zich tot Jeremia: 13 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Zeg tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem: Nu kunnen jullie leren wat het betekent om naar mijn woorden te luisteren – spreekt de HEER. 14 Jonadab, de zoon van Rechab, heeft zijn nakomelingen verboden wijn te drinken. Zij hebben het gebod van hun voorvader nageleefd en tot op de dag van vandaag geen wijn gedronken. Maar tot jullie heb Ik telkens weer gesproken, en jullie hebben niet naar Mij geluisterd. 15 Ik zond telkens weer mijn dienaren, de profeten, naar jullie met de oproep: Breek met je kwalijke praktijken, beter je leven, loop niet achter andere goden aan en dien ze niet. Dan zullen jullie blijven wonen in het land dat Ik je voorouders en jullie gegeven heb. Maar jullie hebben Mij niet gehoorzaamd, jullie hebben niet naar Mij geluisterd. 16 De nakomelingen van Jonadab, de zoon van Rechab, hebben het gebod van hun voorvader nageleefd, maar dit volk heeft niet naar Mij geluisterd. 17 Daarom – dit zegt de HEER, de God van de hemelse machten, de God van Israël: Ik zal over Juda en de bevolking van Jeruzalem al het onheil brengen dat Ik hun heb aangekondigd. Want Ik heb tot hen gesproken, maar zij hebben niet geluisterd; Ik heb hen geroepen, maar zij hebben niet geantwoord.’ 18 Hierna zei Jeremia tegen de Rechabieten: ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Jullie hebben alle geboden van je voorvader Jonadab nageleefd, jullie zijn hem in alles gehoorzaam geweest. 19 Daarom – dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Er zullen altijd nakomelingen van Jonadab, de zoon van Rechab, zijn die Mij dienen.’ (NBV21)

Je kunt je natuurlijk afvragen of die Rechabieten echt wel de God van Israël aanbidden. De regels die zij onderhouden zijn toch wel heel erg verschillend van de regels die je terug kunt vinden in de eerste vijf boeken van de Bijbel, de zogenaamde leer van Mozes. Dat maakt dus geen verschil. Het gaat om de trouw die de gelovigen tonen aan het verbond dat gesloten is. De Rechabieten bleven in tenten wonen, ze bleven weigeren wijn te drinken. Daarmee waren ze duidelijke volhouders geworden als het gaat om de regels die de God van Israël vraagt. Voor het volk van Israël lag de nadruk op andere regels. Daar wordt gesproken over het nalopen van vreemde goden. Dat waren vruchtbaarheidsgoden die rijkdom beloofden en hoge opbrengsten van landbouw en handel. Van delen was bij die goden geen sprake. Het allerergste was volgens Jeremia dat het volk Israël uiteindelijk zelfs goden zou nalopen die kinderoffers vroegen.

Voor Christenen zijn in de loop van de geschiedenis ook andere geboden gaan gelden dan voor de Joden gelden. Dat komt omdat Christenen het voor Heidenen gemakkelijk wilden maken om zich aan te sluiten bij de Christelijke gemeenten. In de aan Paulus toegeschreven brieven kun je daar van alles over lezen. Maar er zijn een paar geboden overeind gebleven die voor Christenen daardoor extra belangrijk zijn geworden. Elkander liefhebben is er één van. Binnen de Christelijke gemeente is iedereen welkom, Jood en Heiden, man en vrouw, rijk en arm, allochtoon en autochtoon. Het onderscheid tussen die groepen valt binnen de gemeente weg. Voor veel hedendaagse kerken is dat toch een heel moeilijk gebod. Er zijn kerken waar op zondag toch heel raar wordt gekeken als er armoedig geklede daklozen binnen lopen. Komen die alleen voor de warmte, de koffie of de opbrengst van de collecte? Ook vreemdelingen kunnen zich soms zeer bekeken voelen en allerminst welkom.

Een gebod dat nog vanuit de Bijbel komt en dat steeds minder gehouden kan worden is het vieren van de Sabbat. Bij de Joden gebeurt dat op de zevende dag, de zaterdag in onze dagen. Bij Christenen op de zondag, de eerste dag van de week. Bij beiden drukt de vrije dag de bevrijding van de slavernij uit. God heeft zijn kinderen bevrijd van de slavernij in Egypte, God heeft zijn kinderen bevrijd van de slavernij van productie en consumptie, de slavernij van de dood. Het is misschien toch jammer dat veel gelovigen vragen om respect voor hun geloof in plaats van ook de niet gelovigen voor te houden dat ze bevrijd moeten zijn van de slavernij van de economie, van de heerschappij van de goden van goud en beloften, van winst en profijt. Het belangrijkste gebod van Joden en Christenen is immers dat je van God moet houden boven alles en dat je dat doet door je naaste lief te hebben als jezelf. Van nieuwe regels is dus geen sprake, van krampachtig vasthouden aan verouderde regels ook niet. Die bevrijding moet elke dag opnieuw plaatsvinden, dat mag, ook vandaag weer.