Iets ongelooflijks

Lucas 5:17-26

17 Toen Hij op een dag onderricht gaf, bevonden zich onder zijn gehoor ook farizeeën en wetsleraren die uit allerlei plaatsen in Galilea en Judea en uit Jeruzalem waren gekomen. De kracht van de Heer was werkzaam in Hem, opdat Hij zieken zou genezen. 18 Er kwamen een paar mannen met een verlamde op een draagbed, die ze naar binnen wilden brengen om hem voor Jezus neer te leggen. 19 Maar ze zagen geen kans om door de mensenmassa heen te komen, en dus gingen ze het dak op en lieten hem op het bed door een opening in het tegeldak naar beneden zakken tot vlak voor Jezus. 20 Toen Hij hun geloof zag, zei Hij tegen de man: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ 21 De schriftgeleerden en de farizeeën begonnen zich af te vragen: Wie is die man dat Hij deze godslasterlijke taal spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen? 22 Maar Jezus wist wat ze dachten en zei tegen hen: ‘Vanwaar toch al die bedenkingen? 23 Wat is gemakkelijker, te zeggen: “Uw zonden zijn u vergeven” of: “Sta op en loop”? 24 Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ En Hij zei tegen de verlamde: ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ 25 En onmiddellijk stond hij voor de ogen van alle aanwezigen op, pakte het bed waarop hij altijd had gelegen en vertrok naar huis, terwijl hij God loofde. 26 Allen stonden versteld en ze loofden God, en zeiden, vervuld van ontzag: ‘Vandaag hebben we iets ongelooflijks gezien!’(NBV21)

Een les om nooit te vergeten krijgen we vandaag te lezen. Als je echte vrienden hebt die ook wat voor je over hebben dan kun je in je leven ook echt opnieuw beginnen. Bijna zou je in dit verhaal lezen dat opstaan uit een verlammende situatie alleen kan als je echte vrienden hebt. De zonden worden namelijk niet vergeven aan de verlamde man die ze door het dak hadden laten heen zakken maar aan de vrienden die met hem op sjouw waren gegaan. Die staan in het eerste deel van het verhaal centraal. De les wordt uitgedeeld aan de schriftgeleerden en Farizeeën. Meestal kijken we heel negatief tegen hen aan. Dat waren mensen die het onze Jezus van Nazareth moeilijk wilden maken zo leerden we. Maar zo is het niet. De beweging van de Farizeeën was ook de uitvinder van de Synagogen. Het bestuderen van de leer van Mozes en het naleven van die leer was niet langer alleen in Jeruzalem mogelijk. In elk dorp en in elke stad werd een synagoge gesticht waar de leer kon worden bestudeerd.

Jezus van Nazareth leerde, onderwees, vaak in de Synagogen, hij las daar uit de Tora of de Profeten, de oude Hebreeuwse Bijbel. In de verhalen hiervoor benadrukt de schrijver van het Lucasevangelie dat optreden van Jezus van Nazareth in vele synagogen. De discussie die Jezus van Nazareth voert is er één binnen de synagogen en niet één van voor en tegenstanders van een bepaalde leer. Natuurlijk hebben de schriftgeleerden en Farizeeën gelijk als ze zeggen dat we niet op de stoel van God moeten gaan zitten. Alsof wij het voor het zeggen hebben als het gaat om goed en kwaad, juist het streven naar die kennis, het eten van de boom van kennis van goed en kwaad, was de wortel van de zonde. Maar Jezus van Nazareth gaat een stap verder. Bij hem gaat het altijd om de mensen zelf. De Liefde voor de mensen bepaalt zijn leer. En dan is vergeven een werkwoord. Voor vergeven moet het een en ander gebeuren. Er is iets gebeurd waardoor mensen buiten de samenleving zijn komen te staan. De vrienden konden er immers niet meer bij.

Pas als mensen weer volwaardig mee kunnen en mogen doen is er sprake van vergeving. Dus toen die vrienden zich via het dak naar binnen vochten werd hun uitsluiting opgeheven. Dat mag je best vaststellen zegt Jezus. Dat heft zelfs de meest verlammende situatie op. Sta op en loop is dan ook het bevel. Juist in het verhaal van Jezus van Nazareth moet je je altijd afvragen wie je als jouw vriend zou willen hebben als je gedwongen bent langs de kant te liggen. De mens die jij als vriend zou willen hebben moet je dan zelf worden voor de ander. Dat deden die vrienden hier toen ze hun verlamde vriend koste wat kost bij Jezus van Nazareth wilde brengen. Tijd dus om vrienden de worden met hen die worden buitengesloten, met mensen die geen stap meer kunnen zetten in onze samenleving. Tijd om ons naar binnen in de samenleving te vechten, desnoods via het dak. Want de mensen die ons als vrienden nodig hebben horen niet in de rand van de samenleving, die horen niet aan de kant te blijven staan of rond te zwerven in de onbruikbare delen van de samenleving, maar die horen in het hart van de samenleving geplaatst te worden. Tijd om op te staan voor de verdrukten zodat ze weer volwaardig mee kunnen doen in de samenleving. Dat is vergeving. Dat kan met name vandaag.

Op eenzame plaatsen

Lucas 5:12-16

12 In een van de steden waar Hij kwam, stond er plotseling een man voor Hem wiens hele huid was aangetast door een ziekte die onrein maakt. Toen hij Jezus zag, liet hij zich languit op de grond vallen en smeekte Hem om hulp met de woorden: ‘Heer, als U wilt, kunt U mij rein maken.’ 13 Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein!’ En meteen verdween zijn ziekte. 14 Hij beval hem er met niemand over te spreken en zei: ‘Ga u aan de priester laten zien en breng als getuigenis voor de mensen een reinigingsoffer, zoals Mozes heeft voorgeschreven.’ 15 Maar het nieuws over Hem verspreidde zich juist verder, en grote mensenmassa’s verzamelden zich om naar Hem te luisteren en zich van hun ziekten te laten genezen. 16 Hijzelf trok zich geregeld terug op eenzame plaatsen om er te bidden.(NBV21)

Het hielp niet, dat vragen om genezingen niet door te vertellen aan anderen. Zelfs als Jezus van Nazareth mensen vriendelijk vraagt hun mond te houden over hun genezing en gewoon weer mee te gaan doen volgens de regels zoals ook Mozes die heeft opgeschreven dan nog spreekt het zich rond en zit hij weer aan die massa’s vast. Dat offer brengen en dat laten zien door de priester staat namelijk gewoon in de wet. De leprastichting vindt het vast jammer dat de Nieuwe Bijbelvertaling over huidvraat spreekt want Lepra vreet wel heel wat meer weg als het niet op tijd behandeld wordt. Met de omschrijving van de NBV21 “een ziekte die onrein maakt” wordt dat niet beter voor de Lepra stichting. En met een voor ons klein bedrag kunnen heel veel mensen die besmet zijn met lepra tegenwoordig gered worden en weer gewoon mee doen in hun samenleving. Voor mensen voor wie die redding aan de late kant komt is er dan altijd nog revalidatie en aangepaste arbeid mogelijk. Alleen echter als wij ook bereid zijn via instellingen als de leprastichting een klein beetje te delen van onze rijkdom.

Of de ziekte die onrein maakt, waar in de Bijbel sprak van is en in de vorige vertaling Huidvraat werd genoemd, ook nog Lepra genoemd kan worden wordt tegenwoordig betwijfeld, het zou ook een andere huidziekte kunnen zijn. Maar hoe die genezing door Jezus van Nazareth zich ook rond sprak en een menigte mensen op de been bracht, de goedkope medicijnen van tegenwoordig brengen heel wat minder mensen in beweging en de Leprastichting moet nog dagelijks bedelen om al die mensen in arme landen te helpen, terwijl er toch heel wat meer mensen genezen kunnen worden dan in de dagen van Jezus van Nazareth door hem van huidvraat werden genezen. Want Lepra is een ziekte van armen. Ooit liepen ook in de straten van onze steden de melaatsen te bedelen. Ze droegen een ratel om medeburgers op afstand te houden en besmetting te voorkomen. Die afstand en dat buiten de gemeenschap staan speelt ook in het verhaal van Jezus van Nazareth een grote rol. Pas als Jezus van Nazareth die afstand opheft door zijn hand uit te steken kan er genezing volgen.

Zo kan dat ook bij ons, als wij onze hand uitsteken naar de armen kan genezing volgen. Voor ons breekt ook weer de tijd aan om eerlijk na te denken wat we kunnen doen voor armen in de arme landen. Zullen wij in elk geval een beroep doen op partijen in ons parlement zich extra in te spannen voor een eerlijke ontwikkelingssamenwerking, geen aalmoezen maar gerechtigheid. Ideeën als die om extra geld voor ontwikkelingssamenwerking te delen met defensie zijn niet vruchtbaar. Integendeel, dat extra voor ontwikkelingssamenwerking moet gelijk opgaan met het afschaffen van oneerlijke importbeperkingen op producten uit ontwikkelingslanden. Zij willen wel, wij moeten onze hand willen uitsteken en dan gaat de leer van Mozes, de richtlijnen van de God van Israël, de leer van eerlijk delen ook werkelijk voor ons werken. Dan kleeft er geen bloed aan onze handen omdat we de armen uitpersen maar dan zijn we pas echt rein. Dan steken we net als Jezus van Nazareth echt een hand uit om mensen bij de samenleving van de wereld te betrekken. Dan kunnen ook zij delen van wat ze hebben, offeren dus en dat stellen in het teken van die wet van samen delen. Wij kunnen er vandaag mee beginnen.

Als U het zegt

Lucas 5:1-111

Toen Hij eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om Hem verdrong om naar het woord van God te luisteren, 2 zag Hij twee boten aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen. 3 Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land weg te varen; Hij ging zitten en gaf de menigte onderricht vanuit de boot. 4 Toen Hij was opgehouden met spreken, zei Hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’ 5 Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als U het zegt, zal ik de netten uitwerpen.’ 6 En toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te scheuren. 7 Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. 8 Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ 9 Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; 10 zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ 11 En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden Hem.(NBV21)

Opnieuw een verhaal uit het Evangelie van Lucas. We lazen al eerder in dit Evangelie en lazen toen het verhaal over Johannes de Doper die de mensen opriep een ander leven te gaan leiden, de mensen die dat wilden doopte in de Jordaan, en die vanwege zijn kritiek op Koning Herodes in de gevangenis belandde. Ook Jezus van Nazareth had zich laten dopen en met hem zou er een nieuwe wereld opengaan. Thuis in zijn eigen stad was er geen gehoor en in Kafarnaüm waar hij heengetrokken was stroomden de mensen in zulke grote getale toe dat hij het er af en toe benauwd van kreeg. Er moest dus wat anders gebeuren. Het verhaal dat we vandaag lezen vertelt welke nieuwe wending de beweging van Johannes de Doper en Jezus van Nazareth kreeg. Opnieuw werd Jezus van Nazareth in de knel gebracht door het grote aantal mensen dat op hem af kwam. Om de ruimte te krijgen, om in elk geval te kunnen spreken, charterde hij de boot van Simon die net terug was van een nacht tevergeefs vissen. Die Simon kende hij al want hij had er voor gezorgd dat de schoonmoeder van Simon weer mee kon gaan doen nadat ze een zware koortsaanval had gehad.

Simon raakte ook nu danig onder de indruk van deze vreemde leraar. Maar toen die over het vissen begon trok er een glimlach over zijn gezicht. Wij kunnen het niet meer nalezen want de vertalingen vertalen keurig met “meester”, maar de schrijver van het Lucasevangelie gebruikt hier een zeer algemeen woord voor “heer”. Een dominee uit de stad vertaalde voor zichzelf dan ook met “chef”, in een vissersdorp zou men wellicht “jawel schipper” hebben gezegd. Simon deed wat hem werd gevraagd en ving meer dan hij ooit had gedaan, niet één maar twee schepen vol. En zo goed was Simon nu ook weer niet dus vroeg hij Jezus maar om te gaan. Dat was het keerpunt, als je gelooft in jezelf, zoals Simon geloofde dat hij tenminste een goede visser was, en er niet op uit bent van een ander te profiteren maar het zelf wil redden in het leven, dan kun je andere mensen overtuigen mee te doen in het Rijk van recht en vrede. Daarmee staat Jezus van Nazareth niet meer alleen als leraar, maar begint de opleiding van zendelingen die de wereld rondtrekken om iedereen er bij te betrekken.

Vandaag worden ook wij daartoe geroepen, doe het goede en overtuig de mensen om je heen ook om het goede te doen. In onze samenleving laten mensen zich nogal eens leiden door angst, vooral door angst voor mensen die anders doen en anders geloven. Voor angst was in de dagen van Jezus van Nazareth ook genoeg reden. Het zou uiteindelijk Johannes de Doper zijn leven kosten. Maar Jezus van Nazareth trekt zich kennelijk niks aan van mensen die angst zaaien en ook zijn nieuwe volgelingen zoals Simon laten zich niet leiden door de angst voor de gevolgen. Waarom laten wij ons dan wel leiden door angst? Zijn we niet meer in staat om over het goede te praten? Of geloven we niet meer in het goede, in de mogelijkheid met andere mensen samen te leven en samen een samenleving op te bouwen waar iedereen mee kan doen. Deze week is de week van het overtuigen van mensen juist daarvoor te kiezen. Elke nieuwe dag kan het begin van een heel nieuw leven zijn, elke nieuwe dag is immers net zo nieuw als eens de eerste.

Tel zijn torens

Psalm 48

1 Een lied, een psalm van de Korachieten. 2 Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe. In de stad van onze God, op zijn heilige berg 3 – schone hoogte, vreugde van heel de aarde, Sionsberg, flank op het noorden, zetel van de grote koning – 4 in haar vesting weet men: God is onze burcht. 5 Koningen sloten zich aaneen, samen trokken zij ten strijde. 6 Maar wat zij zagen, verbijsterde hen, verschrikt namen zij de vlucht. 7 Een siddering greep hen daar aan, zoals krampen een barende vrouw, 8 zoals de oosterstorm inbeukt op schepen uit Tarsis. 9 In de stad van de HEER van de hemelse machten, in de stad van onze God, hebben wij gezien wat wij hadden gehoord: God houdt haar voor eeuwig in stand. sela 10 In uw tempel, God, gedenken wij uw blijken van trouw. 11 Zoals uw naam, o God, zo reikt ook uw roem tot aan de einden der aarde, uw rechterhand is vol van gerechtigheid. 12 De Sionsberg verheugt zich, de steden van Juda juichen om uw rechtvaardige daden. 13 Ga rond Sion, trek eromheen, tel zijn torens. 14 Bezie met aandacht zijn muren, bewonder zijn vesting en vertel aan uw nageslacht: 15 ‘Zo is God, onze God, nu en altijd, Hij is het die ons leidt, voor eeuwig.’ (NBV21)

Het lijkt wel weer een Psalm die de juistheid van de Praise in de kerkdiensten onderstreept. Groot is de Heer en de Heer komt alle lof toe. Als je denkt dat deze Psalm daar over gaat dan vergis je je. In Kerkdiensten staat het Woord centraal zeggen de protestanten vanouds. Tegenwoordig schrikt dat eerder af dan dat het aantrekt, we zijn verzeild geraakt in een beeldcultuur niet waar. Een cultuur ook waar vrolijke of gevoelige liedjes de overhand hebben. En Psalmen zingen zoals in de afgelopen eeuwen gedaan is hoort daar meestal niet bij. Maar de Psalm die we vandaag lezen zet het Woord weer centraal. Want waar moet je de God van Israël prijzen? Niet in je eigen dorp of stadswijk of stad. Ook in Israël waren er steden, stadjes en dorpen en toch zegt de Psalm niet dat je daar God moet prijzen maar op zijn heilige berg, de Sionsberg, daar moet je zijn.

Op die berg staat de Tempel van de God van Israël. Dat is een rare Tempel. In die Tempel is één kamer waar je niet mag komen. Daar mag alleen de Hogepriester komen. Daar zal die God dus wel wonen. Mis. Die God woont in iets dat we de hemel noemen. Die hemel is een volmaakte plaats en niet een door mensen gebouwd Heiligdom. Elders in de Bijbel wordt over die Tempel wel gesproken als over de voetenbank van God, daar raakt het Goddelijke de aarde. Want al mag niemand er komen iedereen weet wat er in die bijzondere kamer te vinden is. Daar staat een kist van acaciahout. Daar boven op staan twee gevleugelde figuren die naar elkaar buigen om de kist te beschermen. In die kist liggen in elk geval een paar stenen platen. En om die stenen platen draait het allemaal. Daar staat het Woord van God.

Het volk heeft zich altijd verzet tegen het plaatsen van Godenbeelden in de Tempel in Jeruzalem. Dat verzet heeft soms zelfs geleid tot een totale vernietiging van die Tempel. Maar in plaats van op stenen platen voelde men dat Woord als gegrift in het eigen hart. Ook de Christenen werden later opgeroepen zo met dat Woord om te gaan. Wij moeten niet doden, wij moeten niet willen hebben wat van een ander is, we moeten niet liegen en zo staan er tien regels voor ons. Moeten we dat omdat een ander ons dat oplegt? Natuurlijk niet. Dat Woord is ook wel eens samengevat als “Wat Gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet” Voor gelovigen in het verhaal van de Bijbel, in de God van Israël klinkt de samenvatting als “Heb uw naaste lief als uzelf” Voor het vermogen dat te kunnen doen, voor de Geest van God die daarvoor beschikbaar is, danken en prijzen wij God. Dat is dus niet vrijblijvend, voor een zondag in de kerk of zo, maar het doordesemd ons hele leven. En als we het samen doen krijgt de samenleving, de hele wereld een veel betere smaak, dat mag dus ook vandaag weer.

Zo zal het gebeuren

Jesaja 46:1-13

1 Bel is gebroken, Nebo ligt geveld. Eens droegen jullie hen plechtig rond, maar nu zijn hun beelden voor de lastdieren, een zware last voor uitgeputte beesten. 2 Ze zijn gebroken en geveld, ze hebben zichzelf niet kunnen beschermen; hun beelden worden weggesleept. 3 Luister naar Mij, volk van Jakob en al wat er van Israël nog over is – van de moederschoot af door Mij gedragen, door Mij gekoesterd vanaf de geboorte: 4 Tot in je ouderdom blijf Ik dezelfde, tot in je grijsheid zal Ik je steunen. Wat Ik gedaan heb, zal Ik blijven doen, Ik zal je steunen en beschermen. 5 Met wie wil je Mij vergelijken, aan wie Mij gelijkstellen? Met wie vertoon Ik overeenkomst? 6 Mensen schudden goud uit hun buidel of wegen zilver af op een weegschaal, ze nemen een edelsmid in dienst die er een god van maakt. Ze buigen zich neer en knielen ervoor. 7 Ze nemen hem op hun schouders en torsen hem. Waar ze hem neerzetten, daar blijft hij staan, hij komt niet meer van zijn plaats. Als ze hem om hulp roepen, antwoordt hij niet, hij redt hen niet uit hun nood. 8 Neem dit ter harte, zondaars, verman je, kom tot inkeer! 9 Denk terug aan alles wat eertijds is gebeurd. Ik ben God, er is geen ander, Ik ben God, niemand is aan Mij gelijk. 10 Ik ben het die in het begin al het einde aankondigde, en lang tevoren wat nog gebeuren moest. Die zegt: ‘Wat Ik besluit, wordt van kracht, en alles wat Ik wil, breng Ik ten uitvoer.’ 11 Die uit het oosten een adelaar roept, uit een ver land een man die mijn plannen uitvoert. Ik heb gesproken, en zo zal het gebeuren. Zoals Ik het bepaald heb, zo zal het gaan. 12 Luister naar Mij, hardnekkig volk, dat zich verre houdt van gerechtigheid. 13 Ik breng mijn gerechtigheid nabij, ze is niet ver meer, het duurt niet lang voor Ik redding breng. Ik zal redding brengen in Sion, Ik laat Israël in mijn luister delen. (NBV21)

Kunnen wij dat nu ook zeggen, dat onze afgoden hebben afgedaan? Nu Babel is ingenomen en het volk kan terugkeren uit ballingschap hebben de goden van Babel afgedaan. Bel, of wel Marduk, en Nebo, ofwel Nabu, zijn misschien door hun priesters nog op tijd uit de tempels gehaald, maar het blijven zware beelden die je maar met je mee hebt te zeulen als je ze wil redden. Wie in de God van Israël wil geloven hoeft geen beeld mee te zeulen, de terugkeer naar Jeruzalem zal zonder beelden gaan en in de nieuw te bouwen Tempel zal geen beeld van welke God dan ook komen te staan. Maar kunnen wij dat nu ook zeggen? Hebben bij ons de afgoden van succes en voorspoed, de goden van goud en beloften, ook afgedaan? Hebben we de banken en verzekeringsmaatschappijen zo ingericht dat ze ten dienste staan van de samenleving in plaats van de bonussen van hun bestuurders? Hebben de toezichthouders op de banken en de financiële markten echt bevoegdheden gekregen om in te grijpen als eigen winst gaat boven een eerlijke en verantwoorde dienstverlening?

Zetten wij onze financiële dienstverlening echt in dienst van de armsten en de zwaksten in de samenleving? Letten we daarbij ook op de behoeften van de armsten in de wereldsamenleving? Misschien zijn het vragen waarop we geen antwoord hoeven te hebben maar zijn het vragen die we net zo lang moeten stellen tot de antwoorden vanzelf gaan spreken. Ook wij hebben immers al een paar eeuwen gehoord van een samenleving waarin je moet delen van wat je hebt en waarin je je naaste lief moet hebben als jezelf. Dat is precies wat de Profeet hier beschrijft. Maar ook wij hebben de neiging ons verre te houden van gerechtigheid. Aanzien en succes zijn ook bij ons belangrijker dan zorg en aandacht. Maakten de afgodendienaars in Babel er een wedstrijdje van wie het mooist aangeklede godenbeeld had en de grootste tempel met de beste uitstraling, bij ons gaat het om de grootste bonussen en de mooist gestylde streepjespakken.

Bij ons zijn de idol verkiezingen niet beperkt tot zangwedstrijden op de televisie maar is in elke bedrijfstak en elk beroep het idoolgehalte belangrijker dan de menselijke kwaliteit. Al die werklozen met een afstand tot de arbeidsmarkt door leeftijd, afkomst of lichamelijke beperking, die deze herfst en winter een baan moeten zoeken zijn aangewezen op algemeen aanvaarde arbeid. Maar is dat ook arbeid waarin je mensen moet bedriegen? Of arbeid waarin je mensen iets moet aansmeren wat ze niet nodig hebben? Of arbeid waarin je mensen op de meest onmogelijke tijden moet lastig vallen door ze op te bellen? Mag arbeid geweigerd worden dat niet de mensen ten dienste staat maar louter en alleen de winst van de rijken? Pas dan zouden we onze afgoden eerst echt hebben afgeschaft. Maar wellicht dat we er nog hard aan moeten werken, dat moeten we er dan maar voor over hebben.

Laat je redden

Jesaja 45:20-25

20 Laten wie uit de volken zijn ontkomen zich verzamelen, laat hen allen naderbij komen. Wie een houten godenbeeld ronddraagt, heeft geen verstand. Wie bidt er nu tot een god die niet redt? 21 Kom hier, overleg met elkaar en vertel: Wie heeft dit van meet af aan laten horen, wie heeft het lang tevoren aangekondigd? Was Ik dat niet, de HEER? Buiten Mij is er geen god. Alleen Ik ben een rechtvaardige God, alleen Ik breng redding. 22 Keer terug naar Mij en laat je redden, ook jullie aan de einden der aarde; want Ik ben God, er is geen ander. 23 Ik heb bij mijzelf gezworen: Uit mijn mond komt gerechtigheid voort,
een woord dat Ik spreek wordt niet herroepen. Voor Mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal bij Mij zweren. 24 ‘Alleen bij de HEER,’ zal men zeggen, ‘is gerechtigheid en macht te vinden.’ Allen die zich tegen Hem keerden zullen tot Hem komen en beschaamd staan. 25 Heel het nageslacht van Israël zal bij de HEER recht vinden en zich gelukkig prijzen. (NBV21)

Plotseling gaat het in het boek van de profeet Jesaja niet meer alleen over het volk Israël. Elk volk kan de ellende van onderdrukking en geweld overkomen. Grootmachten liggen overal op de loer om nog grotere machten te worden. Vroeger heten ze koningen en keizers, tegenwoordig presidenten en dictators, maar verschillen doen ze niet. Welke opvatting je ook aanhangt, welke leus je ook achterna loopt je ontkomt niet aan de ellende die mensen elkaar aandoen. Altijd zijn er rijken die nog rijker willen worden en altijd zijn er armen van wie zelfs het laatste dat ze nog hebben wordt afgepakt. Natuurlijk zijn er rijken die af en toe een klein deel van hun vermogen uitdelen aan armen om het ongenoegen dat het verschil oproept wat te matigen. Ze worden meestal dan aardig gevonden, er worden meer producten van hen gekocht en hun macht, rijkdom en invloed nemen alleen maar toe. Waar is redding uit deze chaos te vinden, waar is het recht dat de armen toekomt? Juist, voor lezers in de Bijbel is dat te vinden bij de God van Israël.

Het is een misverstand te denken dat er dan een arm uit de wolken gestoken wordt die de dictators en misdadige presidenten tot moes knijpt. Het is een misverstand om te denken dat zonder dat de armen er zelf wat aan doen de bevrijding vanzelf aanbreekt. Juist de armen moeten beseffen dat zij het zelf zijn die de de chaos en de ellende in de wereld in stand houden. Als er niemand meer naar de oorlog zou gaan zou elke oorlog vanzelf ophouden. In de Kerstnacht wordt in talloze kerken in de wereld een verhaal vertelt dat een prachtig voorbeeld is van hoe de armen op een geweldloze manier de macht van machtige Keizers, in onze dagen dictators, kunnen breken. In de dagen dat het Romeinse Rijk de wereld beheerste en de bekende wereld van Schotland tot Ethiopië had veroverd wilde de Keizer van dat Rijk iedereen laten tellen zodat er belasting van alle inwoners geheven kon worden. Koning Herodes zou dat wel even voor hem regelen. Iedereen moest thuis blijven, huis aan huis zou worden geteld en moest de eed van trouw aan de Keizer worden afgelegd. Soldaten zagen er op toe dat iedereen zich aan die regel zou houden.

Dat deden de meeste mensen dan ook. Maar niet de herders, die moesten immers hun kudden beschermen tegen wilde dieren. Zelfs in de nacht. Maar ook mensen uit Israël verstonden het bevel van die Keizers anders dan was bedoeld. Ooit had de God van Israël beloofd dat armen een stukje grond kregen in Israël en als ze dat kwijt raakten door misoogst of ellende dan kregen hun nazaten dat na vijftig jaar weer terug. Omdat uit de mond van die God gerechtigheid voortkomt en hij had gezworen dat hij het woord dat hij had gesproken niet zou herroepen gingen arme mensen naar de plaats die God hen had gewezen, de akker die ooit aan hun voorgeslacht gegeven was. Toen daar zelfs een kind werd geboren was de hele volkstelling bij voorbaat mislukt. Het volgen van het Woord van de God van Israël brengt bevrijding, dat brengt de hemel op aarde, vrede op aarde en in mensen een welbehagen. Zelfs die herders hoefden niet meer bang te zijn, zij telden mee door wat ze deden met hun kudde. Dat kind werd de bevrijder van Israël genoemd, God met ons, Immanuel. Vier het gerust mee in een protestantse kerk in de buurt, de boodschap is nog steeds niet anders dan toen.

In alle eeuwigheid

Jesaja 45:14-19

14 Dit zegt de HEER: De Egyptenaren met hun schatten, de Nubiërs met hun rijkdom en de rijzige Sabeeërs, zij zullen komen en jullie toebehoren. Ze komen in ketenen en volgen je, ze buigen voor je en belijden: ‘Bij u alleen is een God, er is geen andere god, niet één.’ 15 En: ‘Voorwaar, U bent een God die zich verborgen houdt, de God van Israël, die redding brengt.’ 16 De ambachtslieden met hun godenbeelden staan te schande en worden gehoond, ze worden samen te schande gemaakt. 17 Maar Israël wordt door de HEER gered, Hij brengt redding voor eeuwig. Jullie staan niet te schande en worden niet gehoond, in alle eeuwigheid niet. 18 Dit zegt de HEER, die de hemel geschapen heeft – Hij is God! –, die de aarde gemaakt en gevormd heeft en die haar heeft gegrondvest – niet als chaos schiep Hij de aarde, maar om te bewonen heeft Hij haar gevormd: Ik ben de HEER, er is geen ander. 19 Ik heb niet in het verborgene gesproken, ergens in een duister oord, Ik heb Jakobs nageslacht niet gevraagd: ‘Zoek Mij in de chaos.’ Nee, Ik ben de HEER, al wat Ik zeg is rechtvaardig, wat Ik aankondig is waarachtig. (NBV21)

Denk nu niet dat profeten toekomstvoorspellers zijn. Dan zouden ze door de mand gevallen zijn met het gedeelte dat we vandaag lezen uit het boek van de profeet Jesaja. Want we kunnen ons toch niet echt voorstellen dat de Egyptenaren, Ethiopiërs en Eritreeërs in ketenen naar Judea zijn gekomen om hun rijkdom en hun diensten aan te bieden aan de Judeeërs omdat die nu eenmaal volgelingen zijn van de enige God die in de wereld telt, maar die zich verborgen houdt voor de volken die buiten Judea wonen. Sommigen zouden zeggen dat die woorden van Jesaja toch een voorspellende waarde hebben want misschien noemen ze de God van Israël niet bij dezelfde naam als de Judeeërs, maar erkennen ze dezelfde God op grond van het woord van een andere profeet die de ene God van Israël, schepper van hemel en aarde, op een wat andere manier aan hen heeft verkondigd. Zelf beschouwen de volgelingen van die profeet hun God in elk geval als dezelfde als de God van Joden en Christenen.

Het gaat Jesaja hier niet om de toekomst maar om het heden. De terugkeer van de ballingen was een angstige zaak. Grootmachten blijven door de geschiedenis heen altijd kleine zwakke landjes bedreigen. Voordat je openlijk in oorlog gaat met zo’n grootmacht moet je toch wel heel erg wanhopig zijn want voor je het weet is je volk dood en verdwenen. Egypte was op het eind van de ballingschap toch de grootmacht aan wiens grens de herbouw van Jeruzalem en de Tempel plaatsvond. Jesaja roept dus tegen de teruggekeerde ballingen dat ze niet bang hoeven te zijn. Een God die een Heidense Koning als Cyrus kan bewegen toestemming te geven voor de terugkeer naar het land Israël en hen zelfs het bevel gaf hun hoofdstad en Tempel te herbouwen die zie je misschien niet maar die God kan ook die bedreigende grootmachten aan, als je maar op die God blijft vertrouwen door je nieuwe samenleving in te richten volgens de richtlijnen van die God.

Wij blijven dan strijden over de uitspraken van de profeet dat die God van Israël de aarde heeft geschapen. De profeet heeft het hier echter uitdrukkelijk niet over de natuurkunde, of welke menselijke wetenschap dan ook, maar over de verhouding tussen de God van Israël en de mensen. De aarde was en is een chaos, de ene ramp volgt op de andere en we horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Vrede op aarde mogen we met kerst zingen en honderd jaar geleden kwamen zelf soldaten in een grote oorlog uit hun loopgraven om samen van de kerst en de vrede op aarde te zingen, maar de drie jaar er na bleven ze ook met kerst op hun vijanden schieten. Ook nu is zelfs Kerst niet een feest met vrede op aarde, overal op aarde gaat de oorlog door, zo hier en daar onderbroken door een paar vrije dagen. De rol van de God van Israël is die aarde bewoonbaar te maken voor mensen. Daar is zijn richtlijn van Gij zult niet doden voor. Daarvoor is nodig dat iedereen kan meedoen, zijn hele richtlijn laat zich samenvatten als heb je naaste lief als jezelf, zelfs als dat je vijand is. Ook wij zullen moeten inzien dat alleen het volgen van die richtlijnen ons vrede op aarde en in mensen een welbehagen kan brengen.

Ik wil vrolijk zijn

Psalm 9

1Voor de koorleider. Op de wijs van De dood van de zoon. Een psalm van David. 2 Ik wil U loven, HEER, met heel mijn hart, vertellen van uw wonderdaden. 3 Ik wil vrolijk zijn, voor U juichen, uw naam bezingen, Allerhoogste, 4 nu mijn vijanden terugdeinzen, ten val komen en onder uw blik vergaan. 5 Want U hebt mijn rechten verdedigd, U nam plaats op uw zetel, rechtvaardige rechter. 6 U hebt volken bedreigd, goddelozen omgebracht, hun namen uitgewist voor eeuwig. 7 De vijanden zijn verslagen, uit de herinnering verdwenen. U vaagde hun steden weg: ruïnes voor altijd. 8 Zo vergaat het hun! Maar de HEER zetelt voor eeuwig, zijn rechterstoel staat onwrikbaar vast. 9 Hij bestuurt de wereld naar recht en wet, alle volken berecht Hij eerlijk. 10 Moge de HEER een burcht zijn voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood. 11 Wie uw naam kent, kan op U vertrouwen, U verlaat niet wie U zoeken, HEER. 12 Zing voor de HEER die zetelt op de Sion, maak aan de volken zijn daden bekend. 13 Hij wreekt vergoten bloed, gedenkt de doden, de noodkreet van de nederigen vergeet Hij niet. 14 Heb erbarmen, HEER, zie hoe mijn haters mij kwellen, draag mij weg van de poorten van de dood. 15 Dan kan ik vertellen van uw roemrijke daden, juichen in de poorten van Sion: ‘U hebt mij gered!’ 16 De volken verdwijnen in de kuil die zij groeven, hun voet raakt verstrikt in het net dat zij heimelijk spanden. 17 De HEER maakt zich bekend en doet recht, door zijn hand komt de goddeloze ten val. higgajon, sela 18 Laten de goddelozen weggaan naar het dodenrijk, alle volken die God zijn vergeten. 19 Maar God vergeet de armen niet, voor de zwakken is niet alle hoop verloren. 20 Sta op, HEER, laat de macht niet aan mensen. Mogen de volken berecht worden in uw aanwezigheid. 21 Jaag ze angst aan, HEER, zij moeten weten dat ze mensen zijn. sela (NBV21)

Vandaag zingen we mee met Psalm 9. Eigenlijk vormt deze met Psalm 10 een eenheid. Samen vormen de eerste letters van de diverse verzen weer het Hebreeuwse ABC. Maar in de loop van de geschiedenis is men de beide psalmen apart gaan nummeren. Er ontbreken een paar letters uit het Hebreeuwse alfabet en sommige passages zijn ook niet altijd even helder te vertalen. Zo bestaat er discussie over het opschrift. De meeste geleerden nemen aan dat “De dood van een zoon” gaat over een ander lied waarvan de wijs is geleend. Maar sommige geleerden nemen aan dat deze psalm een vreugdepsalm is bij de dood van Absalom, de zoon van David die zich zo hardnekkig verzette tegen zijn vader dat hij bijna het hele volk ten onder liet gaan. De vertaling van de titel op zich is al dubieus. De Statenvertaling liet hier gewoon het Hebreeuws staan. Maar goed, ons gaat het om de boodschap van de Psalm en die is niet onduidelijk. In tijden van nood kan de verdrukte een beroep doen op de Liefde en uiteindelijk zal God een burcht zijn voor hen die zich op hem beroepen.

God is daarbij een rechtvaardige rechter die alle volken tot hun recht laat komen. Want berechten in de Bijbel gaat niet alleen, en misschien wel helemaal niet, over veroordelen, maar veel meer om het tot hun recht laten komen van mensen. In de Liefde, bij God, bereiken mensen, worden ze, dat wat ze eigenlijk zijn, ze zijn dan zoals ze van oorsprong zijn bedoeld. Niet alleen ieder mens afzonderlijk maar alle volken van de wereld. En het is een wonderlijk gebeuren als mensen ineens hun schroom en angst afleggen en worden wat ze kunnen worden. Juist in het helpen van anderen, van mensen in nood, van de minsten, blijken mensen veel meer in hun mars te hebben dan ze ooit hadden gedacht. In het tweede deel barst de dichter dan ook uit in gezang. . Ja zelfs in het maken van muziek. Daar moeten instrumenten bij te pas zijn gekomen. Dit is zelfs een psalm die niet alleen het bekende Sela kent op de plaatsen waar een rust moet worden genomen maar zelfs het Higgajon, een waarschijnlijk muzikale term die wijst op een muzikaal intermezzo. Het zijn dan ook juichende stellingen die worden verkondigd. Door zijn hand komt de goddeloze ten val, God vergeet de armen niet, voor de zwakken is niet alle hoop verloren.

Het moet de goddeloze volken ingepeperd worden dat ze mensen zijn. En mensen horen van mensen te houden. Juist in deze dagen klemt het des te meer dat we de mensen voorop zetten in ons denken en handelen. Ook de zorg voor het klimaat en de grondstoffen op de wereld is juist voor mensen van belang. Het zijn de armsten die het eerst het slachtoffer worden van de klimaatsveranderingen. Maar het zijn ook de armsten die dreigen de eerste slachtoffers te worden van de oplossingen. De productie van biobrandstof in de wereld stijgt. Daarvoor worden niet alleen kostbare bossen gekapt en de mogelijkheden tot verwerking van CO2 door bomen beperkt maar er worden ook kostbare landbouwgewassen gebruikt zoals mais, soja en granen zodat de voedselprijzen stijgen. We zouden beter nu al om de mensen eerst denken en zorgen dat wij in onze rijke landen geen grondstoffen gebruiken die nodig zijn voor het voedsel voor de armsten in de wereld. De psalmist van psalm 9 roept op om de volken te berechten in aanwezigheid van de ene Heer. Laten we zeggen dat de maat van het heb Uw naaste lief als Uzelf gelegd moet worden naast het handelen van die volken. Tot die volken horen ook wij en wij zijn in staat de maat van de Wet van eerlijk delen langs ons eigen handelen te leggen. De vraag is of we aan de maat van God kunnen voldoen. We kunnen er in elk geval vandaag mee beginnen.