Kom eens naar voren.

Lucas 6:1-11

1 Toen Jezus op sabbat eens door de korenvelden liep, begonnen zijn leerlingen aren te plukken. Ze wreven die stuk tussen hun handen en aten ervan. 2 Enkele farizeeën zeiden tegen hen: ‘Waarom doet u iets dat op sabbat niet mag?’ 3 Jezus antwoordde: ‘Hebt u dan niet gelezen wat David deed toen hij en zijn metgezellen honger hadden, 4 hoe hij het huis van God binnenging, de toonbroden nam, ervan at en ze uitdeelde aan zijn mannen, ook al mogen alleen de priesters van die broden eten?’ 5 En Hij voegde eraan toe: ‘De Mensenzoon is heer over de sabbat.’ 6 Op een andere sabbat ging Hij naar de synagoge, waar Hij onderricht gaf. Daar was ook iemand met een misvormde rechterhand. 7 De schriftgeleerden en de farizeeën letten op Hem om te zien of Hij op sabbat iemand zou genezen, want dan zouden ze Hem op grond daarvan kunnen aanklagen. 8 Maar Hij wist wat ze van plan waren en zei tegen de man met de misvormde hand: ‘Sta op en kom eens naar voren.’ Dat deed de man. 9 Jezus zei tegen de farizeeën en schriftgeleerden: ‘Ik vraag u of men op sabbat goed mag doen of kwaad, of men een leven mag redden of verloren laten gaan.’ 10 Nadat Hij hen een voor een had aangekeken, zei Hij tegen de man: ‘Steek uw hand uit.’ Dat deed hij en zijn hand genas. 11 De schriftgeleerden en de farizeeën raakten buiten zinnen en begonnen onderling te overleggen wat ze met Jezus zouden doen.(NBV21)

Het antwoord op de vraag die hier boven staat is dat je zelf de baas bent over wat mag en niet mag op de Sabbat. Dat vertelt ons de schrijver van het Lucas Evangelie tenminste. Wij hebben de Sabbat vervangen door de zondag omdat we op de eerste dag van de week de bevrijding van de dood gingen vieren. En vieren maakt vrij. Toch hebben christenen heel lang hun vinger opgestoken als er iets werd gedaan waarvan ze dachten dat het niet mocht. Dat eten van die zendelingen in opleiding die achter Jezus aanliepen, en dat genezen door Jezus waren uitzonderingen. Dat er in een ziekenhuis moet worden gewerkt op Zondag dat is ook nog te begrijpen al moet er dan wel zondagsdienst gedraaid worden. Het hoogst nodige moet worden gedaan en verder niet.

Jezus zet op een aantal plekken in de Bijbel de liefde voor de mens tegenover dit strafrechtelijk denken. Wat wel of niet mag hangt niet af van de regeltjes maar van de mens die schade lijdt of het nodig heeft. Dat betekent niet dat er geen waarde moet worden gehecht aan een vrije dag in de week. Juist die dag waarop we allemaal vrij zijn en alleen de hoogst nodige arbeid wordt verricht is van belang voor mensen. Wanneer anders kunnen we allemaal samen komen en maaltijd houden. Als we allemaal op een andere dag in de week vrij zijn komt daar nooit meer wat van terecht. Als er dan ook nog veel mensen zijn die ’s avonds moeten werken, of ’s nachts, dan zien we elkaar in de samenleving eigenlijk nooit meer. Samen Werken en Samen Leven kan dan misschien nog wel, we komen elkaar immers in de file nog wel tegen, maar Samen Delen is er helemaal niet meer bij.

Samen Delen van plezier, van een maaltijd, van een goede sportwedstrijd, van de schoonheid van de natuur, van kennis, inkomen en macht het is allemaal onmogelijk geworden als we op zeven dagen in de week en op alle 24 uren van de dag ergens aan het werk zijn en die zeven dagen en die 24 uren onder elkaar verdelen zonder een dag te reserveren voor allemaal samen. Van de regering mag verwacht worden dat de liefde voor mensen weer boven regels van winst en profijt gaan en dat aan koopzondagen en eindeloos werken grenzen worden gesteld. Maar vrijheid wordt verward met kerkdwang. Christenen die roepen dat verstoring van de vrijheid op zondag hun geloof aantast zijn daar mede schuldig aan. Het gaat niet om geloof maar om bevrijding van de verslaving, aan werken en consumeren, daar zijn we dus geen slaven van. Wordt daar niet naar geluisterd dan moeten we via koopstakingen op zondag en onze vakbonden maar in actie komen voor die vrijheid. Zodat we ook op de zondag het goede kunnen doen, in alle vrijheid.

God zal hem niet redden.

Psalm 3

1 Een psalm van David, op de vlucht voor zijn zoon Absalom. 2 HEER, hoe talrijk zijn mijn belagers, velen vallen mij aan, 3 velen zeggen van mij: ‘God zal hem niet redden.’ sela 4 U, HEER, bent een schild om mij heen, U bent mijn eer, U houdt mij staande. 5 Roep ik tot de HEER om hulp, Hij antwoordt mij vanaf zijn heilige berg. sela 6 Ik ga liggen, val in slaap en word wakker – de HEER beschermt mij. 7 Ik vrees de tienduizenden niet die mij aan alle kanten omringen. 8 Sta op, HEER, red mij, mijn God, sla mijn vijanden in het gezicht, breek de tanden van de wettelozen. 9 Bij U, HEER, is redding, uw zegen rust op uw volk. sela (NBV21)

Vandaag lezen we een psalm van onverwachte tegenslagen. We doen dat tegen de achtergrond van de verhalen over David, zoals ze opgetekend zijn in de boeken van Samuël. David kennen we als de grote koning van Israël, de koning naar Gods hart. Denk nu niet dat die David een gemakkelijk leven heeft gehad. Voordat hij koning werd moest hij vluchten voor zijn voorganger Saul. Het ging zelfs zo ver dat zich met zijn leger moest verhuren aan de vijanden. Toen hij eenmaal koning was ging het hem ook niet voor de wind. De ene na de andere zoon kwam tegen hem in opstand. Vooral de opstand van Absalom was zeer pijnlijk en zelfs op de vlucht doken er mensen op die het kwaad voor hadden met David. Geen wonder dat de traditie deze psalm plaatst in de tijd dat David op de vlucht was voor Absalom.

Ondanks alle tegenslag blijft de dichter van deze psalm vertrouwen op God. Hoewel het voortdurend een zaak is van één tegen velen blijft die ene beweren dat God beschermt. Voor ons kan dat zeer vreemd in de oren klinken. Hoeveel onschuldigen verliezen in onze dagen het leven aan onderdrukking en geweld. En hoe vaak hoor je dan niet dat er geen God kan bestaan omdat er niet wordt ingegrepen in alle leed die onschuldige mensen kan overkomen. Dat God ingrijpt in menselijk handelen komt in de Bijbel maar zeer zelden voor. Het zijn altijd mensen die de weg van God moeten volgen en dan merken dat die weg uitloopt op dat wat God heeft beloofd. Zonder dat er mensen zijn die zich begeven op de weg van God, opstaan tegen alle onrecht mensen aangedaan, blijft het onrecht bestaan en blijven onschuldigen verliezen.

Hoewel de Psalm gaat over één slachtoffer van vele vijanden is de redding door God niet een redding voor de enkeling maar voor het hele volk. De redding komt dan ook niet van God die als een Donar bij de Germanen op een paard over de wolken rijdt en met bliksemschichten de vijanden belaagd maar komt van een God die zulke goede richtlijnen heeft gegeven dat als een heel volk zich daarnaar richt alle onrecht verdwijnt. Dat kan zo mooi worden, zegt de Bijbel, dat alle volken die manier van leven over zullen nemen en daardoor alle onrecht en onderdrukking op aarde gaan uitbannen. Als je dus ellende overkomt, als je geliefden verliest, als je kinderen tegen je samenspannen, bedenk dan dat er één weg is die een uitweg biedt. De richtlijn van heb je naaste lief als jezelf, ja heb zelfs je vijanden lief. Als we iedereen daarin mee kunnen krijgen dan maken we een begin met het uitbannen van onrecht en geweld. We kunnen er elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag.

 

Ik vergeet jou nooit

Jesaja 49:14-26

14 Sion zegt: ‘De HEER heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’ 15 Maar zou een vrouw haar zuigeling vergeten, zich niet ontfermen over het kind dat zij droeg? Zelfs al zou zij het vergeten, Ik vergeet jou nooit. 16 Ik heb je in mijn handpalmen gegrift, je muren staan Mij steeds voor ogen. 17 Je kinderen haasten zich terug naar huis, de vijand die je verwoestte en vernielde, trekt weg. 18 Sla je ogen op, kijk om je heen: ze stromen in drommen naar je toe. Zo waar Ik leef – spreekt de HEER –, je zult je met hen tooien, hen dragen zoals een bruid haar sieraden. 19 Je puinhopen, je verwoeste en vernielde land – weldra zal het te klein zijn voor al je bewoners, en je aartsvijand zal in de verte verdwijnen. 20 Je dacht dat je je kinderen verloren had, maar eens zul je hen horen zeggen: ‘Het is ons hier te benauwd. Geef ons meer ruimte om te wonen.’ 21 Je zegt bij jezelf: Wie zou mij die kinderen schenken? Ik heb toch geen kinderen? Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten. En wie zou hen grootbrengen? Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan? 22 Maar dit zegt God, de HEER: Ik zal mijn hand opheffen naar vreemde volken, Ik steek mijn vaandel voor hen op. Ze nemen je zonen op hun arm en dragen je dochters op hun schouders. 23 Koningen zullen je verzorgen, vorstinnen zullen je zogen. Ze zullen voor je knielen, zich diep vooroverbuigen, en het stof van je voeten likken. Dan zul je erkennen dat Ik de HEER ben, die niet beschaamt wie op Hem hopen. 24 ‘Alsof een strijder zich zijn buit laat afnemen! Kunnen gevangenen soms ontkomen aan een tiran?’ 25 Toch zegt de HEER: Gevangenen worden de strijder ontnomen, de tiran zal zijn buit verliezen. Wie een geding voert tegen jou zal Ik in een geding bestrijden, en Ikzelf zal je kinderen redden. 26 Ik laat je onderdrukkers hun eigen vlees eten, hun eigen bloed is de wijn die hen dronken maakt. Dan zal iedereen erkennen dat Ik, de HEER, je redder ben,
je bevrijder, de Machtige van Jakob.(NBV21)

Het is in het gedeelte dat we vandaag lezen of de profeet zich alvast naar Jeruzalem heeft begeven. Daar op de berg Sion zou de Tempel herbouwd moeten worden. Maar Jeruzalem is maar een armzalige puinhoop. De muren zijn verwoest, de Tempel is gesloopt en er woont nog maar een handjevol mensen die eigenlijk ook geen andere plaats hadden om heen te gaan. De eens zo trotse koningsstad stelt helemaal niks meer voor. Een vlek in de uithoek van het Perzische Rijk is het geworden. En vanuit de rijke hoofdstad Babel, met haar geweldige bouwwerken en haar prachtig versierde Tempels, moeten de ballingen naar dat armzalige hoopje puin dat eens Jeruzalem was. De profeet stelt hier God voor als een moeder die nooit haar kind zal vergeten. Hoe oud het kind ook wordt het blijft voor de moeder altijd het kind waarvoor gezorgd moet worden. Juist door de komst van de ballingen zal de stad weer gaan bloeien.

Mensen die weer leven brengen, die de muren kunnen herbouwen en kunnen zorgen voor een nieuwe Tempel waar de dienst aan de God van Israël weer kan worden uitgedragen. En als de ballingen eenmaal gekomen zijn, als de muren zijn hersteld, de Tempel weer functioneert, de huizen zijn herbouwd, dan is er weer de stralende stad die nieuwe mensen aan zal trekken, dan zal de stad te klein zijn om al die mensen die er op af komen te herbergen. En zou het volk van Israël te klein geworden zijn om dat waar te maken? Alle volken zullen zich ooit naar Jeruzalem keren om de God van Israël te eren, al die volken zullen voor die stad zorgen. In later dagen hebben Christenen zich deze woorden toegeëigend en gedaan of Jeruzalem aan hen was beloofd. Niets is minder waar. Jeruzalem is van Israël, het huidige Jeruzalem van Israël en de Palestijnen. Het is aan Christenen om te zorgen dat de volken waar ze toe behoren gaan leven volgens de richtlijnen die in Jeruzalem werden bewaard en die vanuit Jeruzalem over de hele wereld zijn uitgeroepen.

De richtlijn die zegt dat je je naast lief moet hebben als jezelf. Pas als die richtlijn overal wordt gevolgd, als nergens op de wereld meer oorlog is of honger, onderdrukking en geweld. Pas als alle mensen recht gedaan wordt, dan zal dat Jeruzalem tot haar volle glorie komen. Iedereen zal immers weten dat Jeruzalem eens de stad was waar de droom van vrede en gerechtigheid voor de hele wereld levend werd gehouden en nieuw leven werd ingeblazen door de ballingen die terugkeerden uit Babel. Het is een visioen van de Profeet dat mensen in beweging heeft gezet om terug te keren en die opbouw ter hand te nemen. Aan ons om in beweging te komen en mensen in beweging te zetten om dat visioen van vrede en gerechtigheid voor de hele wereld waar te maken. Jezus gaf zijn leerlingen de opdracht iedereen tot aan de einden der aarde er bij te betrekken. Dat is nu onze opdracht. Ook vandaag, ook in ons land, in onze wereld.

 

Ga in vrijheid!

Jesaja 49:8-13

8 Dit zegt de HEER: In het uur van mijn genade geef Ik je antwoord, op de dag van de redding zal Ik je helpen. Ik zal je behoeden, Ik neem je in dienst voor mijn verbond met het volk, om het land weer op te richten, om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven, 9 om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga in vrijheid!’ en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom tevoorschijn!’ Langs wegen zullen zij weiden, op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond. 10 Ze zullen dorst noch honger lijden, de zinderende hitte zal hen niet kwellen en de zon zal hen niet steken, want Hij die zich over hen ontfermt, zal hen leiden en hen naar waterbronnen voeren. 11 Ik effen al mijn bergen tot een weg, Ik zal mijn paden plaveien. 12 Kijk! Zij daar komen van ver, en kijk, zij uit het noorden, en uit het westen, en zij uit het land van Syene. 13 Juich, hemel! Jubel, aarde! Bergen, breek uit in gejuich! De HEER heeft zijn volk getroost, Hij heeft zich over de armen ontfermd. (NBV21)

Het lijkt er niet altijd op dat het beter wordt op aarde. Maar de Apartheid in Zuid-Afrika is verdwenen en we kunnen de mensen daar nu helpen om een welvarende samenleving op te bouwen. Amerika heeft een zwarte president gehad en we kunnen er gebruik van maken om het rascisme in eigen land te bestrijden. De volken in de wereld werken op allerlei gebied samen en de financiële crisis dwong ze om nog meer samen te werken, wij kunnen er gebruik van maken door nog harder om eerlijke handelsverhoudingen te vragen. Zo komt er een generaal van de Verenigde Naties vertellen dat er minder gevochten wordt in Darfur, tijd om de mensen daar massaal een nieuwe toekomst te geven  als de natie Zuid-Sudan. De armen worden nooit en nimmer vergeten zegt de Profeet in het gedeelte van vandaag. Sion klaagt wel dat zij is vergeten maar de plaats waar het Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf zou moeten worden bewaard zal worden herbouwd en daarmee zal ook die richtlijn weer onverkort tot leven komen.

Het is bar wennen voor de ballingen in Babel. Die koning Cyrus had wel mooi praten met zijn bevel om terug te keren en de Tempel te herbouwen maar zo’n onderneming roept allereerst een hoop vragen op. Hoe zit het met de vreemde volken die handenwrijvend langs de weg stonden om de ballingen voorbij te zien komen op weg naar Babel? De Tempel in Jeruzalem is verwoest en de Ark met de stenen platen zijn verdwenen. Hoe moet dat met de Godsdienst? De gelovigen hadden overigens de tijd in Babel nuttig gebruikt. Alle oude verhalen over het volk Israël en zijn God hadden ze verzameld. Van diverse heiligdommen waren de oude geschriften meegenomen en de Priesters van de Tempel en de ambtenaren van het paleis hadden archieven en geschriften bij elkaar gebracht. Met alles bij elkaar hadden ze samen de eerste boeken samengesteld die later de Hebreeuwse Bijbel zouden gaan vormen. Daarom kan de Profeet in vertrouwen zeggen dat ze op weg kunnen gaan en dat ze zullen merken hoe het zal gaan als de tijd daar is.

Voor die koningen en die vreemde volken hoeven ze niet bang te zijn. Ook voor de reis niet: “de zon zal hen niet steken overdag, bij nacht de maan niet” herdichtte Huub Oosterhuis dit gedeelte uit het boek van de profeet Jesaja. Zo was het bij de uittocht uit Egypte, zo zal het zijn bij de terugkeer uit de ballingschap. Want niet alleen uit Babel zal het volk terugkeren. Er wordt ook gesproken over Syene, dat ligt in het zuiden van Egypte, waar nu Aswan is. Daar was vanouds een garnizoen van Joodse soldaten en ook die komen terug zegt de profeet. De successen van de armen moeten ook ons inspireren om ons dag in dag uit in te zetten voor die betere wereld, voor dat Koninkrijk van God. Dat koninkrijk is onafwendbaar, dat komt er echt, ook al lijkt het er soms met de dreiging van een wereldoorlog niet op, maar aan dat Koninkrijk mogen we ook vandaag aan werken.

Luister aandachtig

Jesaja 49:1-7

1 Eilanden, hoor mij aan, verre volken, luister aandachtig. Al in de schoot van mijn moeder heeft de HEER mij geroepen, nog voor ze mij baarde noemde Hij mijn naam. 2 Mijn tong maakte Hij scherp als een zwaard, Hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand; Hij maakte me tot een puntige pijl, Hij stak me weg in zijn pijlkoker. 3 Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij. In jou, Israël, toon Ik mijn luister.’ 4 Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat, ik heb al mijn krachten verbruikt, het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Maar de HEER zal mij recht doen, mijn God zal mij belonen.’ 5 Toen sprak de HEER – Hij die mij al in de moederschoot gevormd heeft tot zijn dienaar om Jakob naar Hem terug te brengen, om Israël rond Hem te verzamelen, zodat ik aanzien zou genieten bij de HEER en mijn God mijn sterkte zou zijn. 6 Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die Ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’ 7 Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël, tegen hem die smadelijk veracht wordt, die door vreemde volken wordt verafschuwd, die dienaar is van vreemde heersers: Koningen zullen dit zien en opstaan, vorsten buigen diep voorover, omwille van de HEER, die betrouwbaar is, de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen. (NBV21)

Vandaag beginnen we in het tweede deel van het boek van de Tweede Jesaja. Maar nu gaat het niet meer over het opheffen van de ballingschap en de rol van Cyrus en zo, maar over de terugkeer naar Jeruzalem en de hervestiging van de Tempel op de berg Sion, waar de regel van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf werd bewaard en verkondigd. De Profeet begint zijn lied met het bezingen dat hij van zijn geboorte af aan een werktuig mocht zijn in de hand van God. Dat hij zijn taalvaardigheid heeft gekregen om dienaar van God te zijn. Dienaar mag hij zijn in het verzamelen van Israël en het terugbrengen van het volk naar het land Israël. Dat zal bewondering afdwingen en eerbied voor de God van Israël die dat allemaal mogelijk heeft gemaakt. Als God de profeet hier al vanaf zijn geboorte voor heeft bestemd en de profeet ook heeft uitgerust met de capaciteiten die daar voor nodig waren dan rijst de vraag of die profeet het ook gemakkelijk heeft gehad met die taak?

Dat zou het voor ons immers ook eenvoudig maken om er achter te komen welke taak God voor ons heeft weggelegd. Maar nauwkeurige lezing van het gedeelte van vandaag leert ons dat de profeet het helemaal niet gemakkelijk heeft gehad. Tevergeefs heeft hij zich afgemat, al zijn krachten zijn verbruikt, het heeft allemaal geen zin gehad. We moeten aannemen dat de profeet zich consequent heeft gehouden aan de richtlijnen van God zoals die op Sion werd bewaard. Sommige geleerden menen dan ook dat met de ik die hier spreekt niet de profeet wordt bedoeld maar Jeruzalem sprekend wordt ingevoerd. Maar het is de profeet die als dienaar wordt geroepen en dienaren kunnen nog zo hard werken het lukt niet altijd, het lukt zeker niet op eigen kracht. Ook de ballingen zullen moeten kunnen volhouden als ze terugkeren. Elders in de Bijbel lezen we daar ook een verhaal over en dan blijkt dat ze de muren van Jeruzalem moesten opbouwen met in één hand de stenen en het cement en in de andere hand het zwaard.

En geef toe, wij kennen dat toch ook die vermoeidheid? Hoe vaak is er niet geroepen om vrede, is er geschreeuwd om gerechtigheid. Hoe veel acties zijn er al wel niet geweest om hongerige kindertjes te voeden, om weer nieuwe weeshuizen te bouwen, om medicijnen voor zieken te kunnen kopen. Hoe lang bestaat de Fair Trade beweging al wel niet en hoe langzaam gaat de groei van de markt voor eerlijke handelsverhoudingen. Ook wij worden er wel eens moe van en velen zijn afgehaakt in de loop van de jaren. Maar net als de profeet mogen we volhouden omdat ons streven recht gedaan zal worden. We mogen moed putten uit het vertrouwen dat spreekt uit de woorden van de profeet. Dit vertrouwen is immers een licht voor alle volken en reikt tot aan de einde der aarde. Dat licht mogen we dragen en verspreiden, ook vandaag.

Laat het horen

Jesaja 48:12-22

12 Luister naar Mij, Jakob – Israël, door Mij geroepen. Ik ben het! Ik ben de eerste, Ik ben de laatste! 13 Eigenhandig heb Ik de aarde gegrondvest, met mijn rechterhand de hemel ontvouwd; wanneer Ik ze roep, staan beide paraat. 14 Kom allemaal, verzamel je en luister. Wie van hun goden heeft dit aangekondigd: ‘De man die de liefde van de HEER geniet
zal diens plannen met Babylonië uitvoeren en bij de Chaldeeën zijn macht doen gelden’? 15 Ik, Ik was het die dat zei! En Ik heb hem geroepen, Ik laat hem komen, en wat hij onderneemt zal slagen. 16 Kom naderbij en luister hiernaar. Van meet af aan heb Ik openlijk gesproken, vanaf het begin van de geschiedenis was Ik erbij. – God, de HEER, heeft mij gezonden, met zijn geest. – 17 Dit zegt de HEER, je bevrijder, de Heilige van Israël: Ik ben de HEER, jullie God, die jullie onderricht in je eigen belang, die jullie leidt op de weg die je gaat. 18 Luisterde je maar naar mijn geboden, dan zou je vrede zijn als een rivier, en je gerechtigheid als de golven van de zee. 19 Je nageslacht zou zijn als het zand, je nazaten ontelbaar als zandkorrels. Je naam zou nooit worden uitgewist, maar voor altijd bij Mij voortleven. 20 Trek weg uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën! Verkondig dit met luid gejuich, laat het horen, laat weten tot aan de einden der aarde: ‘De HEER koopt zijn dienaar Jakob vrij!’ 21 Hij voert zijn volk door de woestijn, ze zullen geen dorst lijden; Hij laat water voor hen stromen uit de rots, Hij klieft een rots en het water gutst eruit. 22 Goddelozen zullen geen vrede kennen – zegt de HEER.(NBV21)

Dit is de laatste van de rij liederen van de Tweede Jesaja over de komst van Cyrus en zijn bevel om terug te keren naar Jeruzalem en daar de Tempel te herbouwen. In het boek Openbaring, aan het eind van het Nieuwe Testament, kunnen we ook lezen dat God de eerste en de laatste is, daar worden dan de letters van het Griekse alfabet genoemd, de alpha en de omega. Johannes had dat al gelezen in het boek van de profeet Jesaja, in het gedeelte dat we vandaag lezen. En hier staat heel uitdrukkelijk dat de God van Israël niet pas komt als alles is afgelopen, als het eind van de geschiedenis is bereikt, maar dat de God van Israël er al vanaf het begin bij is en voortdurend met de mensen meegaat. Zelfs die Heidense Cyrus, die uit slimme politieke overwegingen het bevel tot herbouw van de Tempel heeft gegeven, vormt een onderdeel van het plan van de God van Israël. Zonder die God had Cyrus zijn plannen niet kunnen volvoeren.

Het is dus niet Cyrus die de gevangenen bevrijdt en de eredienst voor de God van Israël herstelt maar het is die God zelf die er voor zorgt aanbeden te worden op deze aarde. En die aanbidding, dat moeten we nooit vergeten, bestaat uit het delen van wat mensen hebben met elkaar en met name met de minsten en de zwaksten. Daarom doet Cyrus wat de God van Israël verlangt van mensen, hij bevrijdt de ballingen uit hun benarde positie en bevrijdt het land Israël van haar vijanden. De geschiedenis kent voortdurend dit soort bevrijdingen. Toen de Amerikaanse senator Edward Kennedy stierf moest iedereen weer denken aan zijn broers John F. en Robert die beiden werden vermoord toen zij een belangrijke bijdrage leverden aan de bevrijding van zwarte Amerikanen van onderdrukking en discriminatie.

Een bevrijding die ook de slachtoffers van Apartheid in Zuid-Afrika zoveel moed en inspiratie gaf dat zij het juk van de Apartheid konden afwerpen. Dat eind van die ballingschap gaf een lange tijd na de ballingschap ook het volk Israël de overtuiging dat het zich kon verzetten tegen de Romeinse overheersing. Jezus van Nazareth liet zien hoe dat verzet het beste kon gebeuren door verzet door de liefde, dwars door de dood heen volgehouden. Het zou ons moeten inspireren ons te bevrijden van de voedselcrisis en de honger in de wereld en rechtvaardige handelsverhoudingen te scheppen waardoor iedereen in de wereld mee kan delen met de welvaart. Niet de honger, niet de oorlog, niet de uitbuiting en onderdrukking hebben het laatste woord in de wereld. Alleen de God die het bevel gaf onze naaste lief te hebben als onszelf heeft het laatste woord in deze wereld. Als wij willen loopt de geschiedenis uit op zijn Koninkrijk. Daartoe worden we ook vandaag weer geroepen.

Onwaarachtig

Jesaja 48:1-11

1 Luister hiernaar, volk van Jakob, dat de naam Israël mag dragen, dat uit Juda’s bron is voortgekomen, dat zweert bij de naam van de HEER en de God van Israël aanroept, maar onwaarachtig en onoprecht. 2 Je noemt jezelf naar de heilige stad en je steunt op de God van Israël, wiens naam is HEER van de hemelse machten. 3 Lang geleden kondigde Ik aan wat nog stond te gebeuren, Ik heb het uitgesproken, Ik heb het laten horen. Onverwachts bracht Ik die gebeurtenissen tot stand. 4 Omdat Ik weet dat je onhandelbaar bent – je nek hard als ijzer, je voorhoofd van brons – 5 heb Ik het je van tevoren aangekondigd, voordat het gebeurde liet Ik het horen, opdat je niet zou zeggen: ‘Dat hebben mijn goden gedaan. Dat is gebeurd op bevel van mijn beelden.’ 6 Je hebt het gehoord, je kunt het allemaal zien – waarom laat je dat niet blijken? Vanaf nu laat Ik je nieuwe dingen horen: wat nog verborgen is en jou onbekend. 7 Nu pas zijn ze geschapen, niet eerder, nog nooit heb je iets dergelijks gehoord, zodat je niet kunt zeggen: ‘Dat wist ik allang.’ 8 Niets heb je hiervan gehoord of geweten, deze dingen zijn je niet eerder ter ore gekomen. Ik weet hoe onbetrouwbaar je bent, een geboren zondaar word je genoemd. 9 Omwille van mijn naam houd Ik mijn woede in toom, omwille van mijn eer zal Ik me inhouden en je niet ten onder laten gaan. 10 Ik zal je louteren, maar niet als zilver, in de smeltoven van de ellende zal Ik je beproeven. 11 Omwille van mijzelf doe Ik dit, omwille van mijzelf, want hoe zou mijn naam ontwijd kunnen worden! Ik deel mijn majesteit niet met een ander. (NBV21)

We moeten niet denken dat we er zijn als we geloven in de God van Israël. We kunnen er soms mooie verhalen over vertellen. Hoe flink we wel niet zijn, hoe we ons aan alle fatsoensregels houden die ons verteld zijn, hoe vroom we wel niet zijn en hoe fraai we kunnen zingen. Maar als we onder de mensen zijn trekken we een fraai pak aan en onze auto mag er ook wel wezen. Onze kinderen moeten naar fatsoenlijke en deftige scholen en het liefst verder studeren. Carrière en aanzien strijden ook bij ons om de voorrang. We zijn wat dat betreft geen haar beter dan de ongelovigen. Daarom horen we van hongersnoden, daarom horen we van geweld en van oorlog, daarom breken er schietpartijen uit in onze omgeving. Daarom staan er drugsverslaafden te bedelen op de hoek van de straat en maken mannen in ouderwetse pakken uit verre landen muziek bij onze supermarkten.

Want we zouden eens vergeten waar het in het leven om draait. Het gaat immers de God van Israël niet om het fatsoen, het gaat er niet om welke carrière je maakt en hoeveel aanzien je verworven hebt. Het gaat die God van Israël om de minsten op de aarde, om de zwaksten in de samenleving en om de vraag hoeveel we daarvoor over hebben. Hoe minder aandacht we er aan schenken en hoe minder we er voor over hebben hoe sterker zal het aan ons opgedrongen worden. Dat is wat de profeet in dit lied uitzingt. Denk niet dat het fatsoen, het aanzien en je carrière er voor zorgen dat de hongerigen worden gevoed, dat de gevangenen worden bevrijd, dat lammen gaan lopen en blinden gaan zien en dat er eerlijke handelsverhoudingen in de wereld ontstaan. Al die ellende die we dagelijks om ons heen kunnen zien als we er ons niet voor afsluiten is bedoeld om ons te louteren.

Niet op een zachte manier met vriendelijke gesprekken en lezingen met lichtbeelden maar op de harde manier, het ligt op onze stoep en dringt zich aan ons op in elke winkelstraat. De Profeet zingt dat we het nodig hebben. Dat de verleidingen zo groot zijn dat we er gemakkelijk aan toegeven, zo zwak zijn we. Pas als we ons helemaal op God richten dan kunnen we zijn Weg gaan en dan nog. Telkens weer moeten we er weer aan herinnert worden, het gaat niet om ons, het gaat er niet om wat wij er zelf aan over houden, het gaat er niet om hoe wij er uit zien, het gaat er om hoe het met de minsten in de wereld gaat. Pas als er geen hongerigen meer zijn, als de naakten gekleed zijn, de gevangenen bevrijdt, de vrede is uitgebroken en de tranen gewist zijn dan kan het met ons ook goed gaan. Als dat zover is dan zal God zelf zijn tenten op onze aarde spannen. Maar voor het zover is moeten we er nog heel veel voor verzetten, we mogen er gelukkig elke dag opnieuw mee beginnen.

Naakt word je tentoongesteld

Jesaja 47:1-15

1 Kom van je troon af, zet je neer in het stof, vrouwe Babel; kies een zitplaats op de grond, vrouwe Chaldea. Niet langer noemt men je teergevoelig en verfijnd. 2 Pak de handmolen, maal het graan. Sla je sluier terug, schort je rokken op, ontbloot je dijen, doorwaad rivieren. 3 Naakt word je tentoongesteld, openlijk zul je te schande staan. Zo neem Ik wraak, en niemand houdt Mij tegen. 4 – Hij is onze bevrijder, de Heilige van Israël, zijn naam is HEER van de hemelse machten. 5 Ga zitten, wees stil, tast rond in het duister, vrouwe Chaldea. Niet langer noemt men je Meesteres over koninkrijken. 6 Ik was tegen mijn volk in woede ontstoken, Ik heb mijn eigen land ontwijd. Ik heb mijn volk aan jou uitgeleverd en je hebt het niet ontzien, zelfs de oudsten heb je een zeer zwaar juk opgelegd. 7 Je zei: ‘Ik ben en ik blijf meesteres, voor altijd.’ Maar je had geen oog voor de loop der dingen, hoe dit zou eindigen, heb je niet voorzien. 8 Luister hiernaar, verwende vrouw, jij die zo onbekommerd leeft, die denkt: Ik, en ik alleen! Ik zal niet als weduwe achterblijven, het verlies van kinderen blijft mij bespaard. 9 Integendeel, het overkomt je allebei, in een oogwenk, op één enkele dag: het verlies van kinderen en het weduwschap zullen je in hun volle omvang treffen, ondanks je talloze toverkunsten en je krachtige bezweringsformules. 10 Vertrouwend op je eigen slechtheid dacht je: Er is niemand die me ziet. Je wijsheid en je kennis hebben je misleid, je dacht: Ik, en ik alleen! 11 Het kwade zal je overkomen, en je weet het niet te bezweren. Ongeluk zal je overvallen, en afwenden kun je het niet. Onverwachts komt de ondergang, waarvan je geen vermoeden had. 12 Ga maar door met je bezweringsformules en met de talloze toverkunsten waarmee je je van jongs af aan hebt afgemat: misschien kun je nog iets uitrichten, misschien laat het onheil zich afschrikken. 13 Wat heb je je afgetobd met talloze raadgevers! Laten zij die naar de sterren staren, die de hemel kunnen uitleggen, die je per maand laten weten wat je overkomen zal, laten zij nu aantreden, laten zij je redden! 14 Ze worden als kaf, het vuur zal hen verteren, ze zijn niet meer te redden uit de macht van de vlammen. En dat zal geen vuur zijn om brood op te bakken, geen gloed om je aan te warmen. 15 Zoveel hebben ze jou dus te bieden, zij voor wie je je hebt afgemat, met wie je van jongs af aan handeldreef: ieder van hen zwerft een eigen kant uit en er is niemand die jou redt. (NBV21)

Het boek Jesaja omspant de ballingschap van de aanloop tot de afloop. Daarom valt het in drie delen uiteen. Het begin, de ballingschap zelf en de terugkeer. De eerste, de tweede en de derde Jesaja die ook de eindredacteur was. Vandaag zingen we met de Tweede Jesaja een spotlied op Babel. Het Babel dat het volk Israël in ballingschap had gevoerd was niet meer. Cyrus, de veroveraar van Babel, had de ballingen bevolen weer terug te gaan naar Jeruzalem en daar de Tempel te herbouwen. Lekker puh zingen we met de Profeet mee. Hij stelt het trotse Babel voor als een vrouw die als slavin de diepste vernederingen moet ondergaan. Haar land ligt er verlaten bij en de wijsheid die ze ontleende aan astrologie en het raadplegen van de geesten van overledenen hebben haar niet geholpen. Hebben wij er wat aan als we zo’n grievend spotlied meezingen? Is dat de vergevende houding die je zelfs tegen onderdrukkers mag verwachten? Waar is de vergeving die van de gelovigen in de God van Israël mag worden verwacht? Verwacht je een dergelijk lied ook van Jezus van Nazareth die zo graag citeerde uit het boek van de profeet Jesaja?

Het zijn vragen waar we misschien niet direct een sluitend antwoord op hebben. Vrede sluiten met vroegere vijanden die berouw hebben getoond en een andere samenleving hebben ingericht brengt de vrede op aarde dichterbij. Vast blijven houden aan oude beelden die de vijandschap doen voortduren is altijd verkeerd. Maar we moeten niet vergeten dat de profeet het lied liet zingen door een klein zwak groepje ballingen dat zelfs bang geworden was om terug te keren naar een land omringt door machtige vijanden die het land graag voor zichzelf zouden innemen. Dan wordt dit spotlied een lied van hoop en vertrouwen. Want als zelfs het eens zo machtige Babel niet zeker was voor de krachten en machten die door de God van Israël worden gesteund dan zullen zeker ook die vijanden niets in te brengen hebben. In tegenstelling tot dat machtige en wijze Babel hoeft het volk van Israël geen beroep te doen op astrologie of het raadplegen van de geesten van overledenen, dat heeft geen enkele zin en levert geen enkele betrouwbare informatie op.

Zo kan het ook voor ons een lied van hoop en vertrouwen worden. Tegen alle machten en krachten op deze wereld die de rijken beschermen en de armen uitbuiten mogen we weten dat geen macht en geen kracht op deze wereld op kan tegen de komst van het Koninkrijk waar er voor iedereen te eten zal zijn, waar de Wet van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf de centrale Wet voor de hele aarde zal zijn. Dat Koninkrijk zal komen, Gods wil zal geschieden in de hemel, maar zeker ook op de aarde. Al die uitbuiters, die wapenhandelaars, die voedseldieven zullen vernederd worden zoals Babel werd vernederd. Dat vertrouwen kan ons nieuwe moed geven om ook vandaag weer te werken aan de komst van dat Koninkrijk, om ook vandaag werken aan de vrede en de dreiging van oorlog om te zetten in vriendschap, om ook vandaag te werken aan de hervorming van onze samenleving tot een samenleving waar iedereen kan samen leven, zonder vrees, zonder honger, zonder tranen.

 

Gelukkig de mens

Psalm 1

1 Gelukkig de mens die niet meegaat met wie kwaad doen, die de weg van zondaars niet betreedt, bij spotters niet aan tafel zit, 2 maar vreugde vindt in de wet van de HEER en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht. 3 Hij zal zijn als een boom, geplant aan stromend water. Op tijd draagt hij vrucht, zijn bladeren verdorren niet. Alles wat hij doet komt tot bloei. 4 Zo niet de wettelozen! Zij zijn als kaf dat verwaait in de wind. 5 Wettelozen houden niet stand waar recht heerst, zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen. 6 De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen, de weg van de wettelozen loopt dood.(NBV21)

We maken vandaag een nieuw begin. We lezen de eerste Psalm van de 150 die er in het boek van de Psalmen zijn verzameld. De meeste Psalmen zijn liederen en de Psalmen zijn verdeeld in 5 boeken, net als de Tora. Maar er is één Psalm die buiten die verzameling valt en dat is de eerste Psalm. En die begint met een felicitatie, “Gelukkig de mens”. Niet ieder mens willekeurig maar die mens die niet doet zoals zondaars doen. Het begint dus met zo’n typisch Bijbels begrip als zondaar. Maar “zonde” is bij ons ook in het algemeen spraakgebruik terecht gekomen. Als bij de afwas een bord breekt dan roepen we: “zonde” en dat is het ook. De verbinding met de bedoeling van het bord is verbroken. Dat kan mensen ook overkomen. De verbinding met de bedoeling van God kan verbroken zijn, dat is zonde, dan is er voor de liefde voor de naaste geen plaats meer. De liefde houdt op bij de liefde voor zichzelf.

Met de zonde en de liefde die daarbij hoort wordt gespot. Alles doen uit Liefde, thee gaan drinken met je vijanden, is zwak, bespottelijk. Tweede kansen voor mensen zijn ook niet mogelijk. Een Nederlandse mevrouw die een aantal jaren in de gevangenis had gezeten omdat ze actief was geweest voor de IS, een zeer gevaarlijke beweging, maar daarna was gaan studeren en in zag dat die keuze voor IS toch wel heel verkeerd was en bij de grootste politieke partij ging adviseren over hoe je kon voorkomen dat jongeren die keuze voor IS wel gingen maken en hoe je mensen die daarvoor gekozen hadden weer van die keuze afbrengt werd afgebrand. Wat zij vroeger gedaan had was en bleef slecht en je door haar laten adviseren was bespottelijk. Dat je ook blij kunt zijn dat een partij waar de angst voor onbekenden groot is zich laat adviseren door deskundigen kwam bij niemand op.

Mensen die dus behept zijn met de liefde voor de naaste, zonder daarvan zelf beter te willen worden. komen volgens deze Psalm tot bloei. Hoe dat allemaal moet, hoe je dat ook nog volhoud in moeilijke tijden, bij tegenslag en bij vijanden die je er van proberen te houden bezing je in al die andere Psalmen. Nu gaat het om vrucht dragen, nu gaat het om bescherming. Je kunt namelijk altijd terugvallen op het Verbond dat de God van Israël met zijn volk had gesloten. Heb je naaste lief als je zelf, dat is God liefhebben boven alles met heel je hart, met heel je verstand en met alles dat in je is. Dat is de weg naar het leven, naar de diepste in van het liefde. Elke andere weg loopt dood, levert leegheid op, een leegheid die gevuld moet worden met prikkels van buiten, of je zelf niks kunt. Dan worden medemensen objecten, voorwerpen ook waarmee je je lusten en begeerten kunt bevredigen. Kies dus voor het leven, daar wordt een mens gelukkig van.

De oude is beter.

Lucas 5:27-39

27 Daarna vertrok Hij en zag bij het tolhuis een tollenaar zitten die Levi heette. Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij!’ 28 Levi stond op, liet alles achter en volgde Hem. 29 Hij richtte in zijn huis een groot feestmaal voor Hem aan, waarbij een groot aantal tollenaars en anderen samen met Jezus aanlagen. 30 De farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen zijn leerlingen: ‘Waarom eet en drinkt u met tollenaars en zondaars?’ 31 Maar Jezus antwoordde: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; 32 Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot inkeer op te roepen, maar zondaars.’ 33 Ze zeiden tegen Hem: ‘De leerlingen van Johannes vasten dikwijls en zeggen hun gebeden, zoals ook de leerlingen van de farizeeën doen, maar die van U eten en drinken maar.’ 34 Jezus zei: ‘U kunt toch niet verlangen dat de bruiloftsgasten vasten zolang de bruidegom bij hen is? 35 Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, en dan is het hun tijd om te vasten.’ 36 Hij vertelde hun ook een gelijkenis: ‘Niemand scheurt een lap van een nieuwe mantel om daarmee een oude mantel te verstellen, want dan scheurt hij de nieuwe, terwijl de lap niet bij de oude past. 37 En niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren de zakken door de jonge wijn en wordt de wijn verspild, terwijl de zakken verloren gaan. 38 Jonge wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan. 39 Maar niemand die oude wijn gedronken heeft, wil jonge; hij zegt immers: “De oude is beter.”’ (NBV21)

We vallen vandaag met onze neus in de boter want het gaat vandaag in onze dagelijkse lezing uit de Bijbel om een feestmaal. Of daar in elke gemeente in ons land evenveel aanleiding voor is blijft natuurlijk een vraag. Maar maaltijden zijn voor Joden en Christenen de belangrijkste religieuze gebeurtenissen. En omdat het belangrijke godsdienstige handelingen zijn moet je er voorzichtig mee omgaan. Je kunt dat wat je eet en drinkt vergoddelijken en dus dat wat je eet en drinkt gaan aanbidden. Dat is afgoderij en dat verwijt klinkt dan soms ook tussen kerken vandaag de dag vooral als kerken willen gaan uitmaken wie wel en wie niet aan de maaltijd in de kerk kan deelnemen op andere gronden dan dat men wel of niet lid is van de betreffende kerk. In de tijd van Jezus van Nazareth klonk de waarschuwing dat je moet uitkijken met wie je de maaltijd nuttigt. Dat kan niet met iedereen. Vandaag klinkt die waarschuwing ook aan advocaten bijvoorbeeld. Ze kunnen niet voor hun plezier gaan eten met zware criminelen die van ernstige misdrijven worden verdacht en voor wie ze in processen als verdediger moeten optreden. Ze krijgen dan het etiket maffiamaatje opgeplakt en dat schaadt hun optreden en geloofwaardigheid als advocaat.

We moeten dus voorzichtig zijn. Jezus van Nazareth at met Jan en alleman. In dit verhaal wordt de maaltijd hem aangeboden door een belastinginner. Langs de kant van de weg stonden tolhuisjes en iedereen die daar langs kwam moest belasting betalen. Tollenaars betaalden aan de Romeinse bezetter een pachtsom voor het mogen heffen van de tol en moesten om te leven winst maken op het heffen van die belasting. Ze werden er meestal niet arm van en waren daarom ook niet geliefd. Zo’n belasting, die voor iedereen gelijk was, drukte ook nog het zwaarst op de armsten. Bovendien werkten ze voor de bezetter en dat maakte hen nog minder geliefd. Jezus van Nazareth ging echter niet voor niks bij hen eten. Hij had al eens zo’n tollenaar zover gekregen de helft van diens bezit onder de armen te laten verdelen en terug te geven aan hen van wie te veel was afgeperst. Liefde voor mensen betekent dus mensen die niet geliefd zijn weer op het rechte pad te krijgen en te zorgen dat ze in plaats van een gehaat medemens weer een geliefd medemens worden. Als dat lukt is het feest, pas als je verdriet hebt ga je vasten.

Niet eten en drinken, of heel sober eten en drinken. Bij de volgende feestmaaltijd waardeer je die maaltijd des te meer en kan je er dubbel van genieten. Ter voorbereiding op het grootste feest van de Christelijke Kerk, Pasen, zijn mensen in de veertig dagen voor Pasen daarom ook gaan vasten, alleen de zondagen slaan ze over, dan wordt al vast een beetje Pasen gevierd. Maar op de andere dagen even terug in overvloed en wat je bespaart opzij leggen voor de armen in de wereld, om er met Pasen en na Pasen weer tegenaan te kunnen en weten welke rijkdom je eigenlijk hebt. Binnenkort begint die periode van onthouding. Ondanks alle feestgedruis die daar aan misschien ook dit jaar vooraf gaat weten we heel goed dat er in de wereld nog lang niet genoeg wordt gedeeld, weten we dat er in de wereld nog lang geen vrede is. Maar als je weet met minder toe te kunnen wordt het ook wat makkelijker om te delen en als je weet hoe vervelend het is helemaal niets te hebben gun je dat een ander ook helemaal niet en deel je vanzelf met die ander. Dan heb je samen feest. En vandaag kunnen we dus een feest bouwen, zorgen dat er voor anderen genoeg is.