Uit Nazaret?

Johannes 1:43-51

43 De volgende dag besloot Jezus naar Galilea te gaan. Hij zocht Filippus op en zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ 44 Filippus kwam uit Betsaïda, uit dezelfde stad als Andreas en Petrus. 45 Hij zocht Natanaël op en zei tegen hem: ‘We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten hebben gesproken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret!’ 46 ‘Uit Nazaret?’ zei Natanaël. ‘Kan daar iets goeds vandaan komen?’ ‘Ga zelf maar kijken,’ zei Filippus. 47 Jezus zag Natanaël aankomen en zei: ‘Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.’ 48 ‘Waar kent U mij van?’ vroeg Natanaël. Jezus antwoordde: ‘Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.’ 49 ‘Rabbi,’ zei Natanaël, ‘U bent de Zoon van God, U bent de koning van Israël!’ 50 Jezus vroeg: ‘Geloof je omdat Ik tegen je zei dat Ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien.’ 51 ‘Werkelijk, Ik verzeker jullie,’ voegde Hij eraan toe, ‘jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon.’ (NBV21)

Vandaag lezen we over de tweede dag van het optreden van Jezus van Nazareth. De evangelist Johannes noemt in het begin van zijn verhaal over Jezus van Nazareth namelijk drie dagen, de dag van de doop, de dag van de werving van de apostelen en de dag van het verbond, de bruiloft te Kana. Tussen de doop, waarin Johannes belijdt dat er iemand is die hij niet kent en de bruiloft in Kana waarin Jezus van Nazareth zelf zegt dat zijn tijd nog niet gekomen is ligt de belijdenis van de toekomstige apostelen. De belijdenis dat deze Jezus van Nazareth de Messias is. Messias was in de verwachting van het volk de goddelijke en koninklijke bevrijder van dood en onderdrukking. Op die Messias werd vurig verwacht, zo groot was de Romeinse onderdrukking wel. In de Apostolische geloofsbelijdenis wordt over de tweede dag van de dood van Jezus van Nazareth gezegd dat hij was “nedergedaald ter helle”.

Dat is een klassieke Griekse uitdrukking voor een oord van verschrikking waar de goden geen bescherming meer konden geven en waar de straffen van de goden ten uitvoer werden gebracht. Toen de geloofsbelijdenis werd opgesteld werd dat beeld gekozen om die tweede dag aan te geven. In dit gedeelte van het Evangelie van Johannes lezen we wat het betekenen heeft voor ons. Hier worden de toekomstige apostelen bevrijdt uit hun onderdrukking door ze te laten aansluiten bij Jezus van Nazareth. Voor wie het optreden van Johannes de Doper had meegemaakt wordt een directe verbinding met het optreden van Jezus van Nazareth gelegd. In Nathanaël wordt gesuggereerd dat elke oprechte Israëliet zich bij Jezus zou aansluiten, de anderen worden echter niet veroordeeld.

Maar Nathanaël blijft kritisch. Dat Nazareth staat nergens als bron voor de komende bevrijding van het volk. Het heeft de klank van struikgewas en er waren in de dagen van Johannes en Jezus genoeg Messiassen die eigenlijk struikrovers waren. Maar Jezus wijst Nathanaël op de droom van Jeremia dat er ooit een dag zal komen dat iedereen onder zijn eigen vijgenboom zal kunnen zitten. Het is geen instant bevrijding. Volgen van Jezus van Nazareth is een lange en moeilijke weg gaan naar de overwinning op de dood. Dat overtuigt Nathanaël. Ook voor ons betekent dat het aansluiten bij de Weg van Jezus van Nazareth de wereld zal bevrijden van dood en onderdrukking. Zijn liefde voor mensen, die wij kunnen volgen door van onze naaste te houden als van onszelf, bevrijdt zelfs door de dood heen. Probeer het vandaag maar, het mag elke dag opnieuw beginnen.

 

Het lam van God.

Johannes 1:29-42

29 De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: ‘Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. 30 Hij is het over wie ik zei: “Na mij komt iemand die meer is dan ik, want Hij was er vóór mij.” 31 Ook ik wist niet wie Hij was, maar ik kwam met water dopen opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden.’ 32 En Johannes getuigde: ‘Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen, en Hij bleef op Hem rusten. 33 Nog wist ik niet wie Hij was, maar Hij die mij gezonden heeft om met water te dopen, zei tegen mij: “Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest.” 34 En dat heb ik gezien, en ik getuig dat Hij de Zoon van God is.’ 35 De volgende dag stond Johannes er weer met twee van zijn leerlingen. 36 Toen hij Jezus voorbij zag komen, zei hij: ‘Daar is het lam van God.’ 37 De twee leerlingen hoorden wat hij zei en gingen met Jezus mee. 38 Jezus draaide zich om, en toen Hij zag dat ze Hem volgden, zei Hij: ‘Wat zoeken jullie?’ ‘Rabbi,’ zeiden zij tegen Hem (dat is in onze taal ‘meester’), ‘waar verblijft U?’ 39 Hij zei: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’ Ze gingen met Hem mee en zagen waar Hij onderdak had gevonden. Het was ongeveer twee uur voor zonsondergang, en ze bleven die dag bij Hem. 40 Een van de twee die gehoord hadden wat Johannes zei en Jezus gevolgd waren, was Andreas, de broer van Simon Petrus. 41 Meteen zocht hij zijn broer Simon op, en hij zei tegen hem: ‘Wij hebben de messias gevonden,’ (dat is Christus, ‘gezalfde’) 42 en hij nam hem mee naar Jezus. Jezus keek hem aan en zei: ‘Jij bent Simon, de zoon van Johannes, maar voortaan zul je Kefas heten.’ (Dat is Petrus, ‘rots’.) (NBV21)

“Het lam van God” lezen we vandaag als aanduiding voor Jezus van Nazareth . Ontelbare malen geschilderd, in liederen vertolkt als de Agnus Dei en nauwelijks meer uit te leggen wat er mee wordt bedoeld. Op school hadden we vroeger van die proefwerken die na een aantal lessen werden gegeven om te zien of je het voorgaande had begrepen. Wellicht moeten we dit gedeelte uit het verhaal over Jezus zoals dat door Johannes is opgeschreven ook maar zo behandelen. We kunnen in Deuteronomium lezen dat je het eerstgeborene moet slachten en er bij de Heilige Tent een maaltijd van moet aanrichten waarbij je moet delen met de priesters en met de armen en de vreemdelingen. Voor Johannes was Jezus de zoon van God, zoals alle mensen naar het beeld van God geschapen zijn zo lijkt Jezus er nog het allermeest op.

Maar voor een eerstgeboren zoon moet een offer worden gebracht, zo mogelijk een lam. Wel zegt Johannes hier, God offert zijn zoon hier zelf. Het feit dat die zoon onder ons loopt, door de Jordaan gaat om het stof van het oude leven af te spoelen en werkelijk met de Goddelijke richtlijnen uit de Woestijn aan de gang wil gaan is een offer op zichzelf. Johannes de Doper is een andere Johannes dan hij die het verhaal heeft opgeschreven maar de Doper heeft een rotsvast vertrouwen dat die Jezus niet nog een keer opnieuw hoeft te beginnen zoals wij allemaal voortdurend wel moeten doen.

Het is een fantastisch verhaal, je land is bezet, de Godsdienst verschraalt tot het dor naleven van wetjes en regeltjes die niet te houden zijn en dan komt er iemand van wie gezegd wordt dat die de ware bedoeling zal voorleven. Het is dan ook niet zo vreemd dat er gelijk twee mensen achteraan gaan die al gegrepen waren door de oproep van de Doper om het werkelijk anders te gaan doen. De verschijning van Jezus maakt alles anders. Vandaag verschijnt hij in onze verhalen maar leeft de ware bedoeling voort in onze daden. Hebben we net als hij alles over voor de armsten onder ons, voor de zieken, voor de zwakken en voor de vreemdelingen? Een vraag waarop we alleen met daden een antwoord kunnen geven, ook vandaag.

Wie bent u?

Johannes 1:19-28

19 Dit is het getuigenis van Johannes. De Joden hadden vanuit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem toe gestuurd om hem te vragen: ‘Wie bent u?’ 20 Hij gaf zonder aarzelen antwoord en verklaarde ronduit: ‘Ik ben niet de messias.’ 21 Toen vroegen ze hem: ‘Wie dan? Bent u Elia?’ Hij zei: ‘Die ben ik ook niet.’ ‘Bent u de profeet?’ ‘Nee,’ antwoordde hij. 22 ‘Maar wie bent u dan?’ vroegen ze hem. ‘Wij moeten antwoord kunnen geven aan degenen die ons gestuurd hebben – wie zegt u zelf dat u bent?’ 23 Hij zei: ‘Ik ben de stem die roept in de woestijn: “Maak recht de weg van de Heer,” zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.’ 24 De afgevaardigden die uit de kring van de farizeeën kwamen, 25 vroegen verder: ‘Waarom doopt u dan, als u niet de messias bent, en ook niet Elia of de profeet?’ 26 ‘Ik doop met water,’ antwoordde Johannes. ‘Maar in uw midden is iemand die u niet kent, 27 Hij die na mij komt – ik ben het niet eens waard om de riemen van zijn sandalen los te maken.’ 28 Dit gebeurde in Betanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte.(NBV21)

Vandaag het eigenlijke begin van het Evangelie naar Johannes nadat de schrijver ons een inleiding heeft gegeven, het begint dus met een stuk van het verhaal over Johannes de Doper, net zoals het Evangelie naar Marcus begint met het optreden van Johannes de Doper. Trouwe Bijbellezers weten dat die in de woestijn woonde en sprinkhanen at. De kenners van de Bijbel uit zijn tijd gingen toch eens vragen wat hij nou eigenlijk van zichzelf vond, hoe zag hij zichzelf in de geschiedenis. Hij riep net als een profeet vroeger het volk op om weer achter de goddelijke richtlijnen uit de woestijn te gaan staan. Ooit waren ze immers uit de woestijn gekomen het land van melk en honing in. Maar Johannes was in elk geval niet de reïncarnatie van de profeet Jesaja en ook niet van Elia, die ook nog een tijdje in de woestijn had gewoond. Johannes doopte met water, hij riep de mensen op hun oude leven af te wassen en opnieuw te beginnen, als voorbereiding op een leven met Jezus, de bevrijder die beloofd was. Eigenlijk riep hij ook op te erkennen dat ze niet echt meer tot het volk behoorden. Immers ook Heidenen die bij het volk Israël wilden gaan horen moesten gedoopt worden.

Jezus van Nazareth zou die goddelijke richtlijnen op een heel nieuwe manier centraal stellen. Niet langer de regels en interpretaties en interpretaties van regels en interpretaties van interpretaties. Jezus van Nazareth stelde de liefde voor de mensen centraal. De richtlijnen waren er om mensen te bevrijden, niet om mensen te binden. De richtlijnen waren er om het mogelijk te maken van alle mensen te houden, om te zorgen dat iedereen mee kan doen. De profeet Jesaja had het ooit eens gehad over een tafel vol met drank en uitgelezen spijzen die gratis klaar gemaakt was voor iedereen die mee wilde doen. Gewone mensen in Nederland dromen zich een keer per jaar ook zo’n tafel, dat doen ze met kerst. In de donkerste dagen van het jaar begint een nieuw leven. Wij moeten dat delen nog leren blijkt in de dagelijkse praktijk De voedselbanken lopen over. Het oude leven afleggen betekent wel ook echt met het nieuwe beginnen. Johannes kwam eerst en Jezus kwam daarna. We vieren het zo dat het verhaal van Jezus op Eerste Kerstdag begint, maar het moet niet op Tweede Kerstdag al uitverteld zijn.

Tijdens de tocht door de woestijn, veertig jaar had de tocht geduurd, toen ze moesten leren te leven met de richtlijn van heb uw naaste lief als uzelf, gingen ze voortdurend in de fout. Maar God had hen een manier gegeven om telkens weer opnieuw te beginnen. Ze lieten de priester een maal per jaar alle fouten op een ram leggen en stuurden die de woestijn in. Zo krijgt ook nu het volk de gelegenheid opnieuw te beginnen, Johannes de Doper had hen daartoe opgeroepen, maar Jezus van Nazareth zou hen leren hoe dat dan moest, leven volgens de richtlijn van heb uw naaste lief als uzelf. Zo mogen ook wij weten dat we er elke dag weer opnieuw mee mogen beginnen. Johannes de Doper roept ons daartoe op, het verhaal van Jezus van Nazareth leert ons hoe te doen, en als we fouten maken leert Jezus van Nazareth hoe het weer goed te maken, dat betekent het als er staat “hij nam onze zonden op zich”, elke dag kan het weer opnieuw, ook vandaag weer.

De kwijnende vlam

Jesaja 42:1-13

1 Hier is mijn dienaar, hem zal Ik steunen, hij is mijn uitverkorene, in hem vind Ik vreugde, Ik heb hem met mijn geest vervuld. Hij zal alle volken het recht doen kennen. 2 Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet, hij roept niet luidkeels in het openbaar; 3 het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven. Het recht zal hij zuiver doen kennen. 4 Hij zal niet uitdoven en niet breken tot hij op aarde het recht heeft gevestigd; de eilanden zien naar zijn onderricht uit. 5 Dit zegt God, de HEER, die de hemel heeft geschapen en uitgespannen, die de aarde heeft uitgespreid met alles wat zij voortbrengt, die de mensen op aarde levensadem geeft, en levensgeest aan allen die daar verkeren: 6 In gerechtigheid heb Ik, de HEER, jou geroepen. Ik zal je bij de hand nemen en je behoeden, Ik neem je in dienst voor mijn verbond met het volk en maak je tot een licht voor alle volken, 7 om blinden de ogen te openen, om gevangenen te bevrijden uit de kerker, wie in het duister zitten uit de gevangenis. 8 Ik ben de HEER, dat is mijn naam. Ik deel mijn majesteit niet met een ander, noch de lof die Mij toekomt met een beeld. 9 Wat eertijds werd voorzegd, is nu vervuld en Ik kondig jullie nieuwe dingen aan, nog voor ze ontkiemen zal Ik ze openbaren. 10 Zing voor de HEER een nieuw lied, laat zijn lof klinken van de einden der aarde, jullie die de zee bevaren, en alles wat leeft in zee, jullie, eilanden, en allen die daarop wonen. 11 Laat de woestijn en zijn steden hun stem verheffen, de tentenkampen waar de stam Kedar leeft; laten de rotsbewoners uitbarsten in gejuich, luidkeels roepen vanaf de toppen van de bergen. 12 Laten zij eer bewijzen aan de HEER en zijn lof verkondigen op de eilanden. 13 De HEER zal optrekken als een krijgsheld, als een aanvoerder wakkert Hij de strijdlust aan. Hij blaast alarm, Hij slaakt een strijdkreet. Heldhaftig verslaat Hij zijn vijanden. (NBV21)

Voer voor theologen. Want over wie gaat dit Bijbelgedeelte? Als je zelf niks met het lijden in de wereld van doen wil hebben dan is die knecht die hier geroepen wordt wel heel bijzonder. Want die knecht die heeft veel op met het lijden in de wereld. Jezus van Nazareth wordt er dus gemakkelijk geroepen, Gods Zoon zelf en volgens de belijdenissen is hij God zelf en als God het als zijn eigen taak ziet dat kunnen wij kleine mensen dat nooit volbrengen. Wat we vandaag lezen is het begin van het gedeelte dat Jesaja schreef over wat is gaan heten “de lijdende knecht des Heren”. En door de eeuwen heen zijn de mensen die de Weg van de God van Israël echt willen volgen voorgehouden dat dat recht vestigen op aarde, dat blinden de ogen openen, de gevangenen bevrijden, wie in het duister zitten bevrijden, niks voor gewone gelovigen is. Die zijn immers niet vervuld met de Geest des Heren, zoals hier aan de knecht wordt beloofd. En als ze denken wel door Gods Geest gedreven te worden dan moeten ze daar ernstig aan twijfelen want dat kan net zo goed een valse geest zijn.

In de dagen dat het er op ging lijken dat de Hervormden, de Gereformeerden en de Luthersen in ons land echt één kerk gingen vormen ontstond in de Hervormde Kerk zelfs een actiegroep tegen dat proces die zich “het geknakte riet” noemde. Zielige mensen die zich slachtoffer voelden en er op rekenden dat hun ware geloof hen tot redding zou zijn. Dat Jezus had gevraagd om zijn kruis achter hem op te nemen, dat hij gevraagd had om zijn boodschap overal op de wereld te brengen en dat zijn volgelingen blijkens de verhalen uit de Bijbel inderdaad zich ontfermden over de mensen langs de kant van de weg dat waren ze vergeten. Aan de vruchten herkent men de boom en van die actiegroep is verder weinig meer vernomen, er ontstond een nieuw splinterkerkje de Hersteld Hervormde Ker. Als mensen in ons land gebukt gaan onder verdriet en ontzetting dan vinden ze steun in die Protestantse Kerk die is ontstaan. Of nu in Apeldoorn was na de aanslag op Koninginnedag, of in Amersfoort na de ramp met de MH17 of in Alkmaar na de vondst van een dode baby in een park, of een van die vele andere zaken die mensen plaatselijk in beweging brachten, de Kerk en de leden van die Kerk en hun voorgangers bieden troost en zorgen er voor dat de geknakte mensen niet braken.

De Profeet Jesaja schreef de hoofdstukken vanaf hoofdstuk 40 voor de teruggekeerde en terugkerende ballingen. Zij moesten in Jeruzalem een nieuwe samenleving opbouwen. En die samenleving zou eindelijk moeten lijken op wat de God van Israël had bedoeld toen hij in de woestijn zijn richtlijnen voor een menselijke samenleving aan het volk Israël gaf. God roept jou, is de boodschap van Jesaja. En die boodschap klinkt door tot op de dag van vandaag. In onze dagen is de samenleving, zeker de wereldsamenleving, nog steeds niet een samenleving waar het lot van de minsten voorop staat. Waar geen geld meer wordt uitgegeven aan wapens, oorlog roept immers oorlog op, maar aan landbouwwerktuigen omdat honger tot plundering en verloedering voert. Waar gevangenen menselijk worden behandeld en staten niet verweten kan worden dat ze afzakken tot het bedenkelijke niveau van terroristen. Wij zijn dus ook vandaag geroepen onze samenleving te hervormen en zo te gaan inrichten dat er vrede heerst, dat er zorg is voor de minsten, dat de hongerigen gevoed worden en de bedroefden getroost. Elke dag mogen we daaraan opnieuw beginnen, ook vandaag weer.

Wind en leegte

Jesaja 41:21-29

21 Voer jullie rechtsgeding, zegt de HEER, lever overtuigende bewijzen, zegt Jakobs koning. 22 Kom ermee voor de dag en vertel ons wat er gebeuren zal. Vertel ons over wat eertijds is gebeurd, zodat wij de afloop kunnen nagaan. Licht ons in over wat komen gaat, 23 kondig aan wat de toekomst zal brengen, dan weten wij dat jullie goden zijn. Doe het, hetzij goed, hetzij slecht, zodat wij het met eigen ogen kunnen zien. 24 Maar nee, jullie zijn minder dan niets en jullie daden hebben geen enkele waarde; verafschuwd wordt ieder die voor jullie kiest. 25 In het noorden liet Ik iemand opstaan, en hij kwam, in het oosten, waar de zon rijst, riep hij mijn naam. Hij vertrapt stadhouders als leem, zoals een pottenbakker de klei treedt. 26 Wie heeft hem vanaf het begin aangekondigd, lang tevoren, zodat wij het wisten en nu kunnen zeggen: ‘Het is waar!’? Geen van jullie kondigde iets aan, geen van jullie lichtte ons in, niemand heeft een woord van jullie vernomen. 27 Ik was de eerste die Sion verkondigde: ‘Kijk, daar zijn ze!’ Ik stuurde Jeruzalem een vreugdebode. 28 Ik kijk om me heen, maar er is niemand, onder jullie zie Ik geen enkele raadgever, niet één die op mijn vragen kan antwoorden. 29 Jullie zijn allemaal even armzalig en jullie daden betekenen niets; wind en leegte zijn jullie beelden. (NBV21)

Als je ruzie met iemand hebt dan kun je beter een rechtsgeding aanspannen dan geweld gebruiken. Geweld kan zich immers altijd tegen je keren, bij een rechtsgeding raakt er niemand gewond, je raakt hooguit een hoop geld kwijt. Vandaag lezen we over een rechtsgeding dat gevoerd wordt door de God van Israël en de goden van de andere volken. Jesaja en de ballingen zaten nog met het probleem dat het algemene geloof van de volken was dat als een volk een oorlog wint de god van dat volk de god van de tegenstander heeft overwonnen. En Israël en Juda hadden wel dezelfde God maar die had toch mooi twee maal verloren. Nu hadden de goden van Assyrië en Babel ook verloren. De god van Babel had eerst gewonnen van de God van Assyrië maar nu had de god van Babel, Marduk, verloren van de god van Perzië en de maangodin Sin had al helemaal niets in te brengen gehad. Maar waar was die God van Israël gebleven in dit verhaal? De goden worden in het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben opgeroepen om met bewijzen te komen voor hun overwinning op de God van Israël.

En die bewijzen moeten dan in het verlengde liggen van het bewijs van de God van Israël dat die helemaal niet overwonnen was, maar juist de regisseur van alle gebeurtenissen die het volk Israël hadden getroffen. Het bewijs er van vinden we in het eerste deel van het boek van de Profeet Jesaja, trouwens ook in het boek Koningen en in het boek van de profeet Jeremia. Namens de God van Israël hadden profeten al van af het begin gewaarschuwd dat het nalopen van andere goden zou betekenen dat er van Israël en Juda weinig zou overblijven. De pracht en praal van die andere goden, de mooi beelden, de fraaie priestergewaden, de plechtigheid waarmee offers werden opgedragen, het was allemaal belachelijk gemaakt door de profeten van de God van Israël. Maar het volk had niet geluisterd en dus was het verkeerd gegaan. Maar vanaf het begin van de ballingschap hadden de profeten er op gewezen dat die ballingschap niet eeuwig zou duren. De God van Israël zou de volken laten zien dat hij uiteindelijk altijd de sterkste zou zijn.

Nu werd dat waar. De God van Israël had een eind willen maken aan de ballingschap en daarvoor Kores, eigenlijk Cyrus van Perzië, geroepen om met Babel af te rekenen en te zorgen dat de kinderen van Juda weer terug konden keren naar Jeruzalem om de stad te herbouwen en de Tempel in oude glorie te herstellen. De nederlaag die de God van Israël geleden zou hebben leidt niet tot het verdwijnen van de eredienst maar tot grotere luister en ontzag bij de mensen voor deze God. Die God helpt je bij het goede en laat je gaan bij het slechte. De beelden van die andere goden, waar dat volk zo graag achteraan had gelopen, waren lucht en leegte gebleken. De mode van pracht en praal, de mode van de grootste en de beste willen zijn bleek alleen maar schijn. Ook in onze dagen mogen we van dat verhaal leren. Ook wij lopen allerlei wedstrijdjes na om maar de mooiste, de beste, de knapste of de sterkste te zijn. Aan de minsten wordt schijnbaar niet meer gedacht. Elke dag roept de God van Israël ons op om van die weg terug te keren, om weer te gaan leven in liefde voor de naaste, elke dag mogen we dat, ook vandaag weer.

Arm volk

Jesaja 41:14-20

4 Wees niet bang, kleine Jakob, arm volk van Israël, Ik zal je helpen – spreekt de HEER –, de Heilige van Israël is je bevrijder. 15 Ik maak van jou een scherpe dorsslede, een nieuwe slede met dubbele sneden. Bergen zul je dorsen en vermalen, van heuvels laat je niets over dan kaf. 16 Je zult ze wannen, en de wind neemt ze op, de stormwind jaagt ze uiteen. Dan zul je juichen om de HEER, je om de Heilige van Israël gelukkig prijzen. 17 Armen en behoeftigen zoeken water – niets! Hun tong verdroogt van de dorst. Ik, de HEER, zal hun antwoord geven, Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. 18 Ik laat op kale heuvels rivieren ontspringen en bronnen in de valleien. De woestijn maak Ik tot een waterplas, dor gebied tot een bronrijke streek. 19 Ik plant in de woestijn ceder en acacia, mirte en olijfwilg, en Ik laat in de wildernis den, sneeuwbal en cipres opschieten. 20 Dan zullen zij zien en beseffen, begrijpen en erkennen dat de hand van de HEER dit heeft verricht, dat de Heilige van Israël dit alles schiep.(NBV21)

Wij kunnen het ons eigenlijk niet meer goed voorstellen. Als wij het hebben over God dan spreken we vrijwel automatisch over de God van Israël. Maar in de dagen van Jesaja had elk volk, had elke stad zo haar eigen God en de ene God was sterker dan de andere. Als twee steden of twee volken ruzie met elkaar kregen dan vochten ook de goden van die steden of van die volken met elkaar en wie er onder de mensen won had een god die onder de goden wist te winnen. De God van Israël was een heel ander soort God. De profeet Jesaja probeert dat te zeggen met de aanduiding “Heilige van Israël”. Natuurlijk, die God was de God van Israël, maar niet zomaar. Eigenlijk was het de God van alle mensen op aarde en de minsten onder hen kwamen voor die God op de eerste plaats.

Israël was uitgekozen door die God om als voorbeeld te dienen. Als je de God van Israël volgde dan gaat het goed, loop je andere goden achterna dan gaat het fout. Israël zelf was een onbeduidend volkje, uit zichzelf kon het niks. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt hier het Hebreeuws zoals het bedoeld is met “kleine Jacob” maar letterlijk staat er “wormpje Jacob” zo werd het vroeger dan ook vertaald. Dat Israël is niks, die God is alles. Ooit begonnen met de bevrijding van een groep slaven uit Egypte, rond de nakomelingen van die Jacob. Midden in de woestijn kreeg die groep slaven richtlijnen voor de inrichting van een menselijke samenleving en de belofte van een land dat zou overvloeien van melk en honing. Het enige dat ze hoefden te doen was die richtlijnen na te volgen.

De richtlijnen houden in dat je alles wat je toevalt deelt met de minsten. In het gedeelte dat we vandaag lezen is het gevolg van het houden aan die richtlijnen dat de armen en behoeftigen te drinken krijgen. Wie in de wereld rond kijkt zal zien dat er nog heel erg veel armen zijn die niet de beschikking hebben over schoon en helder drinkwater. Daarvoor moeten bronnen geslagen worden en leidingen worden aangelegd. Daarvoor moeten mensen de gelegenheid krijgen hun drinkwater te onderzoeken op verontreiniging en ziektekiemen. In ons land is het wel geregeld, al moeten we uitkijken het drinkwater niet onbetaalbaar te maken voor de armsten, maar in Afrika zijn er miljoenen die verstoken zijn van schoon en helder drinkwater. Organisaties als Oxfam Novib en andere ontwikkelingsorganisaties proberen daar verandering in te brengen. Hoe rijker ons land is hoe minder we daaraan als land bijdragen. Het is daarom goed zelf bij te dragen aan die organisaties. Dan borrelt dorre grond op en kunnen er gewassen groeien waar men zichzelf maar ook ons mee kan voeden. Dan gaat de wereld lijken op de wereld die de God van Israël heeft bedoeld. We kunnen er elke dag opnieuw aan werken, ook vandaag weer.

Ik zal je helpen.

Jesaja 41:8-13

8 Maar jou, Israël, mijn dienaar, Jakob, die Ik uitgekozen heb, nakomeling van Abraham, mijn vriend, 9 jou die Ik heb weggehaald van de einden der aarde, die Ik van haar verste uithoeken terugriep – jou zeg Ik: Jij bent mijn dienaar, jou heb Ik uitgekozen, Ik heb je niet afgewezen. 10 Wees niet bang, want Ik ben bij je, vrees niet, want Ik ben je God. Ik zal je sterken, Ik zal je helpen, je steunen met mijn bevrijdende rechterhand. 11 Allen die zich fel tegen je keerden zullen gehoond worden en te schande staan. Zij die jou bestreden worden minder dan niets en gaan te gronde. 12 Zij die jou onderdrukten zijn onvindbaar, je zoekt ze vergeefs. De vijanden die jou bevochten zullen verdwijnen in het niets. 13 Want Ik ben de HEER, je God, Ik neem je bij je rechterhand en zeg je: Wees niet bang, Ik zal je helpen.(NBV21)

God stelt zich voor. In deze korte passage uit het boek van de profeet Jesaja wordt duidelijk waar we bij de God van Israël als eerste aan moeten denken, aan mensen namelijk. Die God heeft niet vanuit een hoge ivoren toren allerlei spelletjes bedacht waardoor te merken was dat die God een almachtig God was, maar die God heeft vriendschap gesloten met een mens, met Abraham, de vader van vele volken. Die vriendschap bepaalde het handelen van die God. Denk nog maar eens terug aan de discussie die Abraham aanging met God over het aantal rechtvaardigen die nodig waren om Sodom en Gommorra te redden. De nakomelingen van Abraham vormen het volk van die God. Zij waren over de wereld verspreid maar bleven vasthouden aan het geloof in die God. Daardoor kon die God er ook weer een volk van maken, een volk met een eigen land.

De God van Israël heeft dus mensen nodig. Iedereen die zich afvraagt waarom die God rampen toelaat, zieken niet geneest, kinderen tot wees maakt moet zich afvragen wat wij mensen daartegen hebben gedaan. God heeft ons de wetenschap gegeven. God heeft ons rijken en armen gegeven met het doel te delen zoals Hij zich deelt. In zijn Zoon Jezus van Nazareth werd ons nog eens voorgedaan hoe wij dat zouden kunnen. Jezus was immers mens die onder de mensen heeft gewoond, maar samenviel met zijn God omdat hij die God onvoorwaardelijk liefhad en ongeacht de gevolgen de Weg van die God volgde. Wij laten het plaatsen van waarschuwingssystemen afhangen van hen die het kunnen betalen. Wij maken van medicijnen producten met marktwerking waardoor ze eerder instrumenten worden van winstvorming dan van genezing. Ebola is al jaren bekend in de wereld maar alleen in het armste deel van Afrika. Nu het dichterbij komt zijn er ineens medicijnen en vaccins beschikbaar. En de vaccins tegen corona in het rijke deel van de wereld was er meer dan 10 maal zo snel.

De aanhangers van de marktwerking zijn altijd bang dat er misbruik gemaakt wordt van het werk dat ze doen. Maar de Bijbel roept ons op niet bang te zijn. Als we het delen met elkaar voorop stellen, als we iedereen daarin meekrijgen, dan verdwijnen oorlog, onderdrukking en ellende vanzelf. Dat er een nieuwe aarde komt zonder tranen, zonder de dood die regeert is een belofte waarop we kunnen bouwen. De God van Israël heeft aan het voorbeeld van zijn volk en door zijn zoon duidelijk gemaakt dat Hij inderdaad niet laat varen het werk dat zijn hand begon. De belofte die hij gedaan heeft wordt waargemaakt. Als wij in die belofte willen delen en een wereld willen scheppen die zonder tranen is zullen we de uitgestoken hand van die God moeten grijpen en met hem meewerken. Die hand wordt ons elke dag weer aangereikt, ook vandaag weer.

Houd moed!

Jesaja 41:1-7

1 Zwijg en hoor Mij aan, eilanden. Laten de volken nieuwe krachten opdoen, laten ze naderbij komen, laten ze spreken. Laten we samen een rechtsgeding voeren. 2 Wie liet in het oosten een bevrijder opstaan, wie heeft hem in dienst genomen? Wie levert volken aan hem uit en onderwerpt koningen aan hem? Zijn zwaard maakt hen tot stof, zijn boog laat hen als kaf verwaaien; 3 hij achtervolgt hen en trekt ongehinderd verder, zijn voeten raken nauwelijks de grond. 4 Wie heeft dat tot stand gebracht? Wie roept de generaties vanaf het begin? Ik, de HEER, Ik was de eerste en ook bij de laatsten zal Ik zijn. 5 De eilanden zien het met angst en beven, de einden der aarde komen sidderend naderbij. 6 De mensen schieten elkaar te hulp, de een zegt tegen de ander: ‘Houd moed!’ 7 De beeldsnijder spoort de goudsmid aan, hij die met de hamer plet, prijst hem die op het aambeeld slaat. Hij bekijkt het soldeersel, zegt: ‘Het is goed,’ en zet het beeld met spijkers vast, zodat het niet omvalt. (NBV21)

Wie de geschiedenis kent schrikt bijna van de overmoed die de profeet hier God in de mond legt. Net bevrijd van de ballingschap door Cyrus van Perzië, een werktuig in Gods hand volgens de profeet, en nu komen de eilanden aan de beurt. Welke eilanden? Niet direct de grote eilanden in de Middellandse zee, die kunnen nauwelijks een bedreiging vormen, maar wel de Griekse eilanden en Griekenland zelf. Zij zullen op den duur inderdaad Israël bezetten en dat zal grote wonden in Israël slaan. Maar de profeet heeft een andere bedoeling met deze tekst dan bij voorbaat een grote mond op te zetten tegen toekomstige tegenstanders. Voor de profeet zijn er geen andere krachten in de wereld dan de God van Israël. Als de Grieken zo sterk worden dat zij ook Israël zullen bezetten dan komt dat door de kracht van de God van Israël, dan zullen zij daarvoor de God van Israël dankbaar moeten zijn. Zijn ze dat niet dan zullen ze op hun beurt verdreven worden door weer een andere macht.

Jesaja schrijft er bij hoe het volk een dergelijke bezetter kan weerstaan. De mensen schieten elkaar te hulp. Er is niemand die zich beter vindt dan een ander. Integendeel de beeldsnijder en de goudsmid bewonderen elkaar, de ijzersmid kijkt naar de kwaliteit van het werk van de anderen en vindt het goed. Zo kan een beeld gemaakt worden. Zo’n beeld is geen god, maar zo’n beeld kan alleen maar zo mooi worden omdat mensen bereid waren met elkaar samen te werken, elkaar te vertrouwen, bewondering te hebben voor de uiteenlopende vermogens die mensen hebben. Dat is een voorbeeld dat een heel volk kan volgen. Zo beelden maken is de grootheid van de God van Israël verkondigen. Dat kan geen bezetter, dat kan geen vijand ongedaan maken en overwinnen. Wil een bezetter een dergelijk volk in haar macht krijgen dan zal ze op dezelfde manier met de mensen moeten omgaan, dan volgt ze dus de onderwijzingen, de richtlijnen voor de menselijke samenleving, zoals de God van Israël die gegeven heeft.

Het gedeelte dat we vandaag uit het boek van Jesaja hebben gelezen zegt ons dus dat we geen angst hoeven te hebben voor andere machten, voor andere machthebbers, voor andere godsdiensten, voor fanatici, als we maar de richtlijnen van de God van Israël volgen. Bij de richtlijnen hoort ook het Gij zult niet doden, bij die richtlijnen hoort de vertaling die Jezus van Nazareth daaraan gaf: Heb uw vijanden lief. Te vaak omhelzen Christenen nog de roep om geweld tegen mensen die Christenen vervolgen, te vaak kiezen ze dezelfde middelen als onder de Heidense volken gewoon is, gewoon was door de eeuwen heen. Nieuwe wegen van samen maaltijd houden worden als soft en onbruikbaar afgewezen. Maar Jezus van Nazareth heeft met zijn lijden en sterven duidelijk gemaakt dat als de dood niet meer afschrikt de liefde door gaat. Pas als je je tegen dood en geweld gaat verzetten door dood en geweld te gebruiken blijf je dat ook over jezelf afroepen. Weer op weg van  de geboorte van een bevrijder, van mensen op het veld, op de akker van David de vredevorst, mogen we blijven zoeken naar geweldloos verzet tegen onrecht en onderdrukking. Dan kan er een wereld komen waar de vrede heerst. We kunnen er vandaag nog mee beginnen.

Het huis van mijn Vader

Lucas 2:41-52

41 Zijn ouders gingen jaarlijks voor het pesachfeest naar Jeruzalem. 42 Toen Hij twaalf jaar was, maakten ze weer hun gebruikelijke pelgrimstocht. 43 Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten. 44 In de veronderstelling dat Hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze Hem overal onder hun verwanten en bekenden begonnen te zoeken. 45 Toen ze Hem niet vonden, keerden ze terug naar Jeruzalem om Hem daar te zoeken. 46 Na drie dagen vonden ze Hem in de tempel, waar Hij tussen de leraren zat, terwijl Hij naar hen luisterde en hun vragen stelde. 47 Allen die Hem hoorden stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden. 48 Toen zijn ouders Hem zagen, waren ze ontzet, en zijn moeder zei tegen Hem: ‘Kind, wat heb Je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar Je gezocht.’ 49 Maar Hij zei tegen hen: ‘Waarom hebt u naar Me gezocht? Wist u niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ 50 Maar ze begrepen niet wat Hij tegen hen zei. 51 Hij reisde met hen terug naar Nazaret en was hun gehoorzaam. Zijn moeder bewaarde alles wat er met Hem gebeurd was in haar hart. 52 Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen. (NBV21)

Jezus van Nazareth werd volgens het verhaal van Lucas geboren in Bethlehem en groeide op in Nazareth. Maar in Bethlehem was geen plaats voor hem geweest en Nazareth was wel het dorp van zijn ouders maar niet zijn dorp. Waar hoorde die Jezus van Nazareth dan wel thuis? De vraag was relevant want die Stadhouder Quirinius hield in dat jaar net zijn eerste volkstelling voor de Keizer. En waar Jezus thuishoorde bleek toen hij volwassen werd. Joodse jongens worden volwassen rond hun twaalfde jaar. Dan mogen ze voor het eerst in de synagoge uit de Hebreeuwse Bijbel lezen. Dat lezen gaat niet vanzelf. Hebreeuws is niet meer een taal die we spreken. Oorspronkelijk was het alleen opgeschreven in medeklinkers, eigenlijk was het alleen uit het hoofd geleerd. Maar tijdens de ballingschap in Babel was men begonnen alles op een rij te zetten en op te schrijven. Later kwamen daar ook tekentjes voor de klinkers en de klemtonen bij. Jongens die hun “Bar Mitzwa” willen doen moeten dus hard studeren op het stuk uit de Bijbel dat ze mogen voorlezen.

Jezus van Nazareth vond zijn plaats toen hij twaalf jaar werd. Zijn ouders volgden de leer van Mozes en gingen dus elk jaar naar de Tempel in Jeruzalem. Eigenlijk moesten ze wel drie maal per jaar naar Jeruzalem maar de meeste mensen gingen in elk geval met het Pesachfeest. Dan werd gevierd en herdacht hoe het volk bevrijdt was van de slavernij in Egypte. Elk jaar werd die bevrijding opnieuw beleefd. In Jeruzalem brachten ze een offer en hielden een maaltijd met de familie, de armen, de tempeldienaren en de vreemdelingen uit hun stad. Daarom spreekt het verhaal ook over een groot gezelschap dat met de ouders van Jezus van Nazareth meereisde. Maar Jezus van Nazareth ging niet mee terug. Hij bleef hangen in de voorhof van de Tempel. Daar hielden de schriftgeleerden zich op. Mensen die hun hele leven gewijd hadden aan de bestudering van de leer van Mozes, de boeken van de profeten en de geschriften als de Psalmen en de Spreuken. Via vragen en discussies met elkaar probeerden ze achter de juiste betekenis van de Bijbelteksten te komen.

Na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 zijn veel van die discussies ook opgeschreven zodat de Joden in de verstrooiing die discussies konden blijven bestuderen en voortzetten. Ze zijn voor een groot deel verzameld in de Talmoed. Jezus van Nazareth ging deelnemen aan die discussies. Nu hij twaalf was geworden mocht hij dat ook. Maar een jochie van twaalf weet meestal niet zo veel. Zeker niet genoeg om met geleerden mee te kunnen discussiëren. Hij echter gaf blijk van een grote wijsheid waardoor hij de geleerden versteld deed staan. Waarover de discussies gingen vermeld het verhaal niet. Maar één element wordt duidelijk als zijn ouders hem gevonden hebben. Ook in de Hebreeuwse Bijbel wordt God al aangesproken als “Vader” en als je God als Vader aanspreekt dan is je huis de Tempel in Jeruzalem. Later zal het met name gaan over het liefhebben van je naaste. . En dan is die wijsheid eenvoudiger dan je zou denken. Dan is die kinderlijk eenvoudig, zelfs voor ons te begrijpen. Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf, gewoon vandaag weer mee beginnen. Als we dat horen zijn ook wij weer thuis, dan weten we tenminste weer wat ons te doen staat, ook vandaag weer.

Vierentachtig jaar weduwe

Lucas 2:33-40

33 Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over Hem werd gezegd. 34 Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: ‘Weet wel dat velen in Israël vanwege Hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat weersproken wordt, 35 en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.’ 36 Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37 en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe . Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. 38 Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem. 39 Toen ze alles overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. 40 Het kind groeide op, werd sterk en was vervuld van wijsheid; Gods genade rustte op Hem. (NBV21)

De beweging van Jezus van Nazareth is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Al in de dagen dat hij geboren werd waren er velen in Israël die de komst van een bevrijder verwachten. Er waren dan ook al de nodige opstandjes geweest en er liepen regelmatig mensen rond die zich uitgaven voor de beloofde Messias. Mensen met gelijke verwachtingen en overtuigingen zochten elkaar ook op. Uit opgravingen na de Tweede Wereldoorlog weten we ook dat mensen de bestaande samenleving verlieten en in de woestijn in communes gingen wonen. Ook over Johannes de Doper vertelde Lucas al eerder dat hij in de woestijn ging wonen. Over Simeon, waarover we gister lazen, en Hanna, waar we vandaag over lezen, wordt juist uitdrukkelijk verteld dat ze in de Tempel in Jeruzalem verbleven. Dat is de plaats waar zij de Messias verwachten en zij herkennen in het kind, dat op de akker van David in Bethlehem geboren was, de beloofde bevrijder van Israël. Daarom ook vertelde Hanna aan allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem over dit kind.

Over die Hanna weten we verder niet zoveel. Ze was uit de stam van de gezegenden, dat betekent Aser, één van de tien stammen die na de ballingschap als zodanig niet meer was teruggekeerd, ze was de dochter van het gelaat van God, want dat betekent de naam Fanuël, haar eigen naam betekent genade. Ze was profetes en weduwe van beroep. Dat laatste klinkt hard maar de vermelding van haar leeftijd en haar naar verhouding korte huwelijk staan er niet voor niets. De familie van haar man had voor haar moeten zorgen, daar had een man gevonden moeten worden die haar had willen trouwen. In de oude richtlijnen van Mozes staat precies hoe ze dat hadden moeten doen. Maar in een paar woorden weet Lucas ons te vertellen dat die richtlijnen voor die familie niets te betekenen hadden gehad en dat de richtlijn van Mozes haar in elk geval geen bescherming had geboden. Nu maakte ze kennis met jonge mensen die alle risico’s genomen hadden met het wel weer gaan leven of de leer van Mozes nog steeds de geldende richtlijn voor het leven in Israël was. Daar mocht zij bevrijding uit haar benarde situatie van verwachten. Dat zou de bevrijding van Jeruzalem dichterbij brengen.

Want Jeruzalem was nu eenmaal de stad waar die oude richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard werden. Waar mensen naar toe kwamen om zich rond die leer te scharen en door met elkaar een maaltijd te delen weer te oefenen in de betekenis van die grondregel: heb uw naaste lief als uzelf. Daarom is de toepassing van de richtlijn zoals Maria en Jozef dat hadden gedaan van belang voor de hele bewoonde wereld. Bevrijding van Jeruzalem betekende voor Hanna dat die leer weer tot gelding gebracht zou worden. Daar was die nieuwe koning uit het geslacht van David voor geboren, daar was de gezalfde, de Messias, de christus, voor op aarde gekomen. Zo mogen wij ons voegen in dit verhaal. Weer oog en oor krijgen voor de weduwe, zorgen voor mensen die lang afhankelijk zijn van hulp en bijstand, zorgen dat mensen weer zelf verder kunnen. Wij mogen er voor zorgen dat de grondregel van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf weer in het middelpunt van de wereld komt te staan. Zodat iedereen er bescherming van kan genieten. Daar mogen wij vandaag weer mee beginnen.