Wij gaan de paden van uw recht.

Jesaja 26:1-11

1 Op die dag zal in Juda dit lied klinken: ‘Wij hebben een sterke stad, de HEER biedt ons redding als een wal, als een muur. 2 Open de poorten, opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden, het volk van uw getrouwen. 3 De standvastige is veilig bij u, vrede is er voor wie op u vertrouwt. 4 Vertrouw altijd op de HEER, alleen op hem, want de HEER is een rots sinds mensenheugenis. 5 Hij haalt neer wie in de hoogte leven en veilig in hun onneembare vesting wonen. Hij brengt zelf hun stad ten val, hij maakt haar met de grond gelijk, niets laat hij van haar heel. 6 Dan wordt ze onder de voet gelopen, vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen.’ 7 U effent het pad voor de rechtvaardige, u baant voor hem een rechte weg. 8  Ook wij verlaten ons op u, HEER: wij gaan de paden van uw recht. Wij richten ons op uw naam, naar u gaat ons verlangen uit. 9 Reikhalzend kijk ik naar u uit, zelfs ‘s nachts verlang ik naar u. Wanneer u een oordeel over de wereld velt, zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren. 10 Maar niet de goddeloze: al wordt hij gespaard, gerechtigheid zal hij nooit leren. In het land van het recht doet hij slechts onrecht; de macht van de HEER merkt hij niet op. 11 HEER, uw opgeheven hand ziet hij niet. Laat hem dan tot zijn schande zien hoe u ijvert voor uw volk, hoe het vuur uw vijand verteert.(NBV)

Wie het kerstverhaal uit het Evangelie van Lucas nog eens terugleest weet dat het zelfs de zwakste mensen nog kan lukken om het sterkste keizerrijk voor de gek te houden. Want wie had nu gedacht dat ze het bevel, om allemaal naar hun eigen plaats te gaan, in Bijbelse zin zouden uitleggen. Jozef en Maria trokken immers op naar Bethlehem omdat ze uit het huis en geslacht van David waren. Dat had alleen maar zin als ze geloofden dat ze de grond terug zouden krijgen die door Jozua aan de voorvaderen van David was toebedeeld. Elke vijftig jaar zou die grond bij iedereen weer in de familie terug komen. Er was geen plaats voor hen staat er dan, maar ze waren ook niet in Nazareth en konden voor de Keizer dus niet meegeteld worden. Een richtlijn als de richtlijn die in de Tempel werd bewaard geeft de armen van de stad een bescherming sterker dan de sterkste muur zegt de profeet in dit gedeelte van het Boek van de profeet Jesaja.

Jozef en Maria zeiden het hem na in daden. Een daad die door de hele wereld elk jaar weer wordt gevierd. Want iedereen snapt een beetje dat als er in een donkere nacht licht gaat schijnen, dat licht met name voor gewone mensen gaat schijnen. Iedereen voelt aan dat als er feest wordt gevierd om de geboorte van een kind ergens in het veld, dan moet het wel een beetje vrede zijn en moeten mensen een beetje van elkaar houden. Vrede op aarde en in mensen een welbehagen. Het zijn de woorden die we vandaag lezen in een andere volgorde. Maar de boodschap is hetzelfde. Armoede is geen natuurverschijnsel. onrechtvaardige verdeling van kennis, inkomen en macht blijft niet vanzelf in stand. De rijken en machtigen kunnen wel denken dat ze veilig in een onneembare vesting wonen, zoals de Keizer dacht iedereen te kunnen registreren en dat iedereen thuis zou blijven als hij dat wilde.

Zo werkt het niet. Zo werkt het ook vandaag niet. De laffe schreeuwende haatzaaiers kunnen wel zo hard schreeuwen dat het lijkt of ze de vluchtelingenstromen kunnen stoppen maar zo lang er geen vrede op aarde is zullen er vluchtelingen zijn. Menselijkheid betekent dat we ze een plaats moeten geven, een betere plaats dan in een veld met een voederbak. Dat kan ook leiden tot recht en gerechtigheid in eigen land, maar ook over de grenzen waar oorlog wordt gevoerd met wapens die wij geleverd hebben. Die muren worden onder de voet gelopen, vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen. Dat je verlangt naar de Heer hoort dus volgens het Boek van de profeet Jesaja bij het gaan van de paden van het recht van die Heer. Volgens de profeet zijn het de goddelozen die dat recht nooit zullen leren.

Leven voor altijd

Psalm 133

1 Een pelgrimslied van David. Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen! 2  Goed als olie op het hoofd die neervalt op de baard, de baard van Aäron, en neervalt op de hals van zijn gewaad, 3 als de dauw van de Hermon die neervalt op de bergen van Sion. Daar geeft de HEER zijn zegen: leven voor altijd. (NBV)

We zingen vandaag wel een heel klein Psalmpje mee. Veel mensen zullen vinden dat dat geen wonder is. De Psalm bezingt de vreugde van het samenwonen met mensen uit eigen kring. In de kerk is daar vaak geen sprake van. Het “eigen volk eerst” wordt daar bestreden, je moet vreemdelingen behandelen alsof die er ook bij horen en je moet zelfs je vijanden lief hebben. Ook onderling zijn mensen in kerken het vaak zeer oneens met elkaar. Er zijn heel veel, bijna ontelbare, kerkgenootschappen  en dat zou niet moeten mogen. Daar is dan toch een misverstand. Vanaf de eerste dag na de opstanding van Jezus is er onderling discussie. We kennen het verhaal van de ongelovige Thomas, de apostel van eerst zien en dan geloven. De volgelingen van Jezus van Nazareth zaten nog steeds bij elkaar in een huis in Jeruzalem. En over dat bij elkaar zitten gaat de kleine Psalm die we vandaag lezen. Alleen hebben we hier weer te maken met een groot vertaalprobleem. In het Duits wordt vertaald met “Geschwester” waar wij broeders lezen.

In het Hebreeuws staat een woord dat familie van de zelfde stam aanduidt. Een goed Nederlands woord is er niet voor. Huub Oosterhuis heeft deze Psalm ook vertaald en hij laat het in het midden, bij hem luidt het eerste vers : “Alleen kan ook, met twee of drie, met twaalf, of zeven maal zeven, eendrachtig.” Daar hoor je de belofte van Jezus van Nazareth in terug dat waar twee of drie in zijn naam bijeen zijn hij ook aanwezig zal zijn. In het verhaal over die apostel Thomas verscheen hij inderdaad. Onze Psalm heeft het dan over Priesters die gezalfd zijn. De gemeenschap van gelovigen van de Weg van Jezus van Nazareth wordt ook wel een gemeenschap van Koningen en Priesters genoemd. Zo lezen we de Psalm als een oproep om samen te zijn in de Geest van de God van Israël, in de Geest van Jezus van Nazareth voor ons Heidenen. Het idee dat je op je eentje ook wel Christen kan zijn wordt hier ter discussie gesteld. Gelovigen in de nieuwe wereld van Jezus van Nazareth geloven nu eenmaal in een samenleving, een samenleving waaraan iedereen deel kan hebben. En een samenleving heb je nu eenmaal niet op je eentje, die heb je alleen maar samen.

Huub Oosterhuis besluit zijn vertaling van deze Psalm met “zo voelt de nieuwe wereld die komen zal”. In de Nieuwe Bijbelvertaling, die wij hier lezen staat ” leven voor altijd”. Dat is dus hetzelfde. Samen, in een gemeenschap van gelovigen, mogen we alvast ervaren wat ons te wachten staat in die nieuwe wereld. Daar zorgen mensen voor elkaar en voor de minsten op de aarde, daar zingen mensen voor elkaar, daar is iedereen welkom, daar worden verhalen verteld van die nieuwe wereld, daar mag je er nog best aan twijfelen, maar daar mag je het ook zien gebeuren. Die samenleving stuurt je de Weg op, de Weg van Jezus van Nazareth. Die samenleving inspireert je om anderen te helpen, om zicht te krijgen op wie de minsten zijn, om kracht te krijgen om je in te zetten voor hen die zwak zijn en onderdrukt. Daar wordt je dus gezegend, zodat van jou en van allen in die samenleving zegen mag uitgaan, het goede dus. Die samenleving is vlak bij, in de kerk om de hoek van de straat. Kijk maar eens bij Kerkdienstgemist.nl .

Merg en vet, met pure, rijpe wijnen.

Jesaja 25:6-12

6 Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten voor alle volken een feestmaal aan: uitgelezen gerechten en belegen wijnen, een feestmaal rijk aan merg en vet, met pure, rijpe wijnen. 7 Op deze berg vernietigt hij het waas dat alle volken het zicht beneemt, de sluier waarmee alle volken omhuld zijn. 8 Voor altijd doet hij de dood teniet. God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht, de smaad van zijn volk neemt hij van de aarde weg- de HEER heeft gesproken. 9 Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God! Hij was onze hoop: hij zou ons redden. Hij is de HEER, hij was onze hoop. Juich en wees blij: hij heeft ons gered!’ 10 De hand van de HEER rust op deze berg, maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt, zoals stro in mest wordt getreden; 11 Moab spreidt zijn armen uit als iemand die tracht te zwemmen, maar hoe hij ook met zijn armen maait, de HEER laat hem door zijn hoogmoed ten onder gaan. 12 Hij haalt de hoge, versterkte muren omver, hij maakt ze met de grond gelijk, niets laat hij ervan heel. (NBV)

Je moet de Bijbel niet altijd letterlijk nemen. Merg en vet en pure rijpe wijnen zijn nu eenmaal tegenwoordig niet meer zo gezond. Het zal toch niet de bedoeling zijn een maaltijd aan te richten waar iedereen op de hele wereld ziek en dronken van wordt. Integendeel. Dit was in de dagen van Jesaja het voedsel voor de rijken. Daar kwamen de gewone mensen niet aan toe, laat staan de armen, laat staan de mensen die honger hadden. Net als in onze dagen de armsten in de wereld niet gevaccineerd worden tegen Corona. Maar er is licht aan het eind van de tunnel. Heel langzaam begint voor de profeet het feest te dagen. Op de berg waar de richtlijnen voor een menselijke samenleving worden bewaard is het voor alle volken goed toeven, uitgelezen gerechten en belegen wijnen, een feestmaal rijk aan merg en vet, met pure, rijpe wijnen, het duurste voedsel toen, maar nu zou er gezond voedsel uit de schijf van vijf op tafel staan. Een prachtig beeld je ziet het voor je. Het hoogtepunt is dan dat de dood voor altijd teniet wordt gedaan. Het is een beeld om over te juichen. Maar hoe zit het dan voor Moab? Dat volk wordt toch vertrapt staat er, zoals stro in mest wordt getreden? Het is dus niet voor alle volken, er zijn volken zoals Moab die niet mogen meedelen maar worden vertrapt.

Moab was een volk uit de geschiedenis van het volk Israel. We nemen aan dat de profeet de vijand uit zijn tijd niet ongestraft kon noemen. Hij wees op een volk waarvan iedereen wist dat dat volk niet had willen delen met het volk Israel maar voortdurend bleef strijden tegen Israel, dat door de woestijn trekkend het land overvloeiende van melk en honing had bereikt. En daar ligt de sleutel tot dit verhaal. Moab was een volk dat niet wilde delen, dat die arme gevluchte slaven uit de woestijn eerder ging bevechten dan een plaats onder de volken te geven. Daarom werden zij vertrapt, want zulke volken zijn niet welkom aan de tafel van de Heer. Bij de Wet van eerlijk delen, van houden van elkaar als van jezelf, kun je niet aankomen met “eigen volk eerst”, niet met “ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken”. Op de Berg waar die richtlijnen worden bewaard gaat het over jezelf weggeven, desnoods breken als brood wordt gebroken, je bloed vergieten zoals wijn wordt vergoten. Die maaltijd van delen met ieder zonder eerst aan jezelf te denken is het hart geworden van de godsdienst van Joden en Christenen.

Daarom gingen de Joden op naar de Tempel waar de richtlijnen werden bewaard om samen met de tempeldienaars, de priesters, familie en armen en de vreemdelingen maaltijd te houden. Daarom hielden Christenen op de eerste dag van de week een maaltijd waarbij iedereen welkom was en alle onderscheid, tussen mannen en vrouwen, slaven en vrijen, Joden en Heidenen, armen en rijken, was verdwenen. Van die maaltijd kun je in kerken zo af en toe nog een herinnering tegenkomen. Dat zomaar alle onderscheid tussen mensen is verdwenen kan heel pijnlijk zijn voor mensen die graag macht uitoefenen. Daarom is soms die maaltijd voorbehouden aan Priesters, of heel heilig gemaakt, alsof in die maaltijd God wordt opgegeten. Maar pas op dat je niet bij het volk van Moab gaat behoren. De maaltijd van God is voor alle volken, is de godsdienst bij uitstek. De maaltijd in de Kerk is de godsdienstoefening, elk van ons oefent in delen met de ander. Een oefening die je dag in dag uit in de praktijk mag brengen.

Een toevlucht voor de zwakken

Jesaja 25:1-5

1 HEER, u bent mijn God. Ik zal u hulde bewijzen, uw naam loven. Want wonderbaarlijk zijn uw daden, u hebt uw beleid sinds mensenheugenis trouw en betrouwbaar uitgevoerd. 2 Hun stad hebt u tot een bouwval gemaakt, hun versterkte vesting tot een ruïne; het bolwerk van barbaren is geen stad meer. Nooit zullen ze herbouwd worden. 3 Daarom zal het gewelddadige volk u eren, de stad van wrede volken ontzag voor u tonen. 4 U was een toevlucht voor de zwakken, een toevlucht voor de armen in hun nood, beschutting tegen stortbuien, schaduw tegen hitte. Want het woeden van die wrede volken is als een stortbui tegen een muur, 5 als hitte in een dorre streek. U doet het barbaarse gejoel verstommen, u tempert de triomf van tirannen, zoals de schaduw van een wolk de hitte tempert. (NBV)

Wat de liefde tussen mensen toch allemaal tot stand kan brengen. Niet altijd is dat direct zichtbaar. Neem nu de vrede in Noord Ierland. Daar vormen voormalige terroristen nu samen een regering. Protestantse en Rooms Katholieke leiders die elkaar verdoemden gaan hand in hand het parlement binnen om daar te zorgen voor een vreedzame samenleving. Natuurlijk duurt het nog wel een hele tijd voor alle leed zal zijn geheeld, alle tranen zijn gedroogd en alle angst voor elkaar zal zijn verdwenen. Maar die eenvoudige huisvrouwen die jaren geleden de Nobelprijs voor de vrede kregen en al die mensen die onophoudelijk onverzoenlijke tegenstanders met elkaar in gesprek brachten hebben uiteindelijk resultaat gehad. In Nederland waren er zeer lang zeer veel gezinnen die jaar in jaar uit Katholieke en Protestantse kinderen in hun huis ontvingen en daar samen een vakantie mee vierden. Die kinderen vormen nu de basis van de nieuwe vreedzame samenleving die daar aan het ontstaan is.

Wederzijds kunnen ze zeggen dat het bolwerk van de barbaren geen stad meer is, dat het gewelddadige volk ook God zal eren, dat de stad van de wrede volken ontzag voor God zal tonen. In Noord Ierland lijkt dat allemaal waar te worden. De Engelse Brexit lijkt dat hele vredesproces weer in gevaar te brengen. De Noord Ierse Katholieken willen geen grens met Ierland, de Protestantse Noord Ieren willen geen grens met Engeland. De eerste schermutselingen hebben al plaatsgevonden. Het wordt misschien tijd om ons opnieuw te gaan bemoeien met de betekenis van samenleven daar. Jesaja had het natuurlijk niet over Noord Ierland. Hij had het over zijn eigen stad, zijn eigen land. Daar waren de mensen weggevoerd. Daar had het geweld van grote machtige rijken alles verwoest. Maar Jesaja wist dat, als mensen het niet opgaven ook hun vijanden lief te hebben, als ze volhielden met elkaar te delen, als ze de ogen openhielden voor de zwaksten, als ze door bleven gaan de hongerigen te voeden en de naakten te kleden, dat dan zou de dag komen dat de ballingen uit hun gevangenschap terug zouden keren en het land in vrede hersteld kon worden.

Sinds de profeet dat opschreef en het in het boek van de profeet Jesaja terecht is gekomen is het de hoop geworden van ontelbare onderdrukte volken. Nooit kan de hoop op bevrijding worden opgegeven. Jezus van Nazareth gaf zijn volgelingen de opdracht de armen bevrijding te gaan verkondigen toen de hele wereld zuchtte onder het wrede juk van de Romeinen. Het zal ons in beweging moeten zetten. Het is niet zo dat God buiten ons om de hongerigen voedt, de naakten kleed en de armen bevrijdt. God daagt ons uit en zet ons in beweging om juist dat te doen, om die weg te gaan. Als wij doof blijven voor het geschrei van de kindslaven, de gedwongen prostituees, de gewetensgevangenen, de slachtoffers van oorlog en geweld, hoe kunnen we dan denken dat een God in de hemel dat wel hoort. Meer als een schaduw die de hitte van zon tempert hoeven we immers niet zijn.

Zing voor de HEER

Psalm 30

1 Een psalm. Een lied bij de inwijding van de tempel. Van David. 2 Hoog wil ik u prijzen, HEER, want u hebt mij gered en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde. 3 HEER, mijn God, ik riep tot u om hulp en u hebt mij genezen. 4 HEER, u trok mij uit het dodenrijk omhoog, ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven. 5 Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn, loof zijn heilige naam. 6 Zijn woede duurt een oogwenk, zijn liefde een leven lang, met tranen slapen we ‘s avonds in, ‘s morgens staan we juichend op. 7 In mijn overmoed dacht ik: Nooit zal ik wankelen. 8 HEER, u had mij lief en ik stond als een machtige berg, u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst. 9 U, HEER, roep ik aan, u, Heer, smeek ik om genade. 10 Wat baat het u als ik sterf, als ik afdaal in het graf? Kan het stof u soms loven en getuigen van uw trouw? 11 Luister, HEER, en toon uw genade, HEER, kom mij te hulp. 12 U hebt mijn klacht veranderd in een dans, mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld. 13 Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen. HEER, mijn God, u wil ik eeuwig loven. (NBV)

Vandaag zingen we met de kerk een Psalm mee met een politieke geschiedenis. Want de Psalm begint met  het opschrift :
” Een lied bij de inwijding van de tempel”. In de Statenvertaling stond nog ” een lied der inwijding van Davids huis.” Voor beide vertalingen is wel wat te zeggen. In het Hebreeuws staat letterlijk “voor de inwijding van het huis, van David”En staat die Nederlandse komma er nu wel of niet? Een Psalm gemaakt door David is niet zo vreemd. En in de Bijbel gaat het toch steeds over het Huis des Heren, dat is de Tempel. Zo is door de Rabbijnen door de eeuwen heen ook deze psalm uitgelegd en die uitleg was voor de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling doorslaggevend. Maar er waren ook steeds uitleggers die vonden dat de Psalm gemaakt was toen David Koning was en het geslacht van David, het huis van David in koningstermen, een begin maakte, probleem is dat Salomo de tempel bouwde en David toen al lang dood was.

Ook Jezus van Nazareth behoorde tot het huis en het geslacht van David vertelt het Evangelie van Lucas ons. En in het onderscheid tussen het Huis des Heren en het Huis van David krijgt de geschiedenis van de Psalm een politiek tintje. Want wie beschouwen wij als onze hoogste Heer. Koning Willem-Alexander met zijn kabinet Rutte, of de God van Israël Als we de regering als hoogste gezag beschouwen moeten we die maar gehoorzamen en ons neerleggen bij de gang van zaken. Maar als we de God van Israël als hoogste gezag aanvaarden moeten we stem geven aan de stemlozen, aan de minsten, de hongerigen, de naakten, de gevangenen, de zieken en de zwakken. Dan moeten we dus onophoudelijk blijven vragen waarom er meer nadruk gelegd wordt op de aanschaf van peperdure gevechtsvliegtuigen en je zelden iets hoort over het oplossen van de voedselcrisis in de armste landen van de wereld.

Dan moet je dus vragen waarom er in ons land wordt getolereerd dat bevolkingsgroepen tegen elkaar opgezet worden omdat ze verschillend zouden geloven, of omdat ze in een God geloven. Het is duidelijk dat deze Psalm in elk geval oproept om de God van Israël te loven en hem te vertrouwen als het gaat om de zaken van leven en dood. Koning David wordt in de Bijbel dan ook vaak als symbool voor de Godsgetrouwe bestuurder genoemd. Een koning die vrede bracht in het land en gerechtigheid betrachtte. Als wij een keus moeten maken tussen de inwijding van de Tempel of het Huis van David dan maakt dat voor ons niet veel uit. In de Tempel werden immers de richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard, samengevat in het heb uw naaste lief als uzelf en van het Huis van David wordt juist van die richtlijnen de toepassing door de regering verwacht. Door het zingen van deze Psalm geven wij daar vandaag stem aan, stem voor de minsten op aarde en het vertrouwen dat dat lijden voorbij zal gaan.

Ook zij werden niet geloofd.

Marcus 16:9-20

9 Toen hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen hij eerst aan Maria uit Magdala, bij wie hij zeven demonen had uitgedreven. 10 Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die hem hadden vergezeld en die nu om hem treurden en rouwden. 11 Toen ze hoorden dat hij leefde en dat zij hem had gezien, geloofden ze het niet. 12 Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen toen ze buiten de stad aan het wandelen waren. 13 Ze gingen terug en vertelden het aan de anderen; maar ook zij werden niet geloofd. 14 Ten slotte verscheen hij aan de elf terwijl ze aan het eten waren, en hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die hem hadden gezien nadat hij uit de dood was opgewekt. 15 En hij zei tegen hen: ‘Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. 16 Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld. 17 Degenen die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen, 18 met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.’ 19 Nadat hij dit tegen hen had gezegd, werd de Heer Jezus in de hemel opgenomen en nam hij plaats aan de rechterhand van God. 20 En zij gingen op weg om overal het nieuws bekend te maken. De Heer hielp hen daarbij en zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen.(NBV)

Het is ook een ongelofelijk verhaal. De gemeenten die het verhaal van Marcus hadden gelezen zullen gezocht hebben naar een passend einde van het verhaal over Jezus van Nazareth. Dat einde kon toch niet de verwarring van de vrouwen zijn waarmee Marcus oorspronkelijk zijn verhaal had afgesloten? Ook niet de boodschap dat iedereen maar weer gewoon naar huis moest gaan. Voor die eerste gemeenten was er iets nieuws begonnen, iets echt nieuws. Daarvoor waren ze bij elkaar op de eerste dag van de week, daarvoor lazen ze dat hele verhaal van Marcus aan elkaar voor. Hoe die laatste verzen aan het verhaal van Marcus zijn toegevoegd weten we niet. Misschien is het verhaal wel teruggestuurd naar de schrijver, met de vraag hoe het verder ging met dat verhaal van Jezus van Nazareth. Er zijn twee versies van een nieuw slot aan het Evangelie.

De ene zegt dat de vrouwen alles aan Petrus en de zijnen hadden verteld maar niet geloofd werden en dat Jezus van Nazareth toen maar zelf was verschenen en ze had opgedragen om dat goede nieuws aan iedereen te gaan vertellen. Het andere slot heeft het uiteindelijk gehaald en dat is wat we vandaag lezen. Ook daarin wordt benadrukt dat het niet werd geloofd. Nu worden vrouwen vaak niet geloofd en dat overkwam ook Maria van Magdala. Ze was vroeger niet helemaal goed bij haar hoofd geweest, Jezus van Nazareth had wel zeven demonen uitgedreven, een behoorlijk genezingsproces zouden we tegenwoordig zeggen. Maar geloven deden ze het niet. Ook niet toen twee van de volgelingen Jezus van Nazareth buiten de stad tegen waren gekomen, dat kan toch niet hebben ze geroepen. Maar uiteindelijk verscheen hij aan de elf, Judas was immers een andere weg ingeslagen, en was Jezus van Nazareth duidelijk ontstemd over dat ongeloof. Dat nam niet weg dat die volgelingen van Jezus van Nazareth de opdracht kregen om de hele wereld rond te trekken en aan iedereen het goede nieuws bekend te maken.

Als je gelooft en een nieuw leven wil beginnen, dat doe je door je oude leven af te spoelen en je dus te laten dopen, dan zal je gered worden van het je leven laten beheersen door de dood. Die eerste gemeenten dachten nog dat Jezus van Nazareth direct terug zou komen om te oordelen wie goed had gedaan en wie niet. Pas veel later zou een briefschrijver de gemeente er op wijzen dat je moet leven alsof Jezus van Nazareth vandaag of morgen echt terugkomt. Dan hou je het goede doen ook pas echt vol. Maar het kwade verdrijven en contact leggen met iedereen in de wereld, de taal spreken van iedereen , hoort nog steeds bij gelovigen. Immers oog hebben voor de minsten, liefde voor de naaste, maakt dat je mensen echt kunt helpen en ook echt contact krijgt met anderen. Waar Jezus van Nazareth ondertussen is? Bij God, zoals we mogen geloven dat onze gestorven geliefden bij God zijn. Maar zij gingen op weg, wij mogen op weg gaan om iedereen te laten weten dat er geen honger hoeft de zijn, dat iedereen gekleed kan worden, dat bedroefden getroost en gevangenen bevrijdt kunnen worden. Dat die nieuwe wereld ook voor ons voor het grijpen is.

Toen de sabbat voorbij was

Marcus 16:1-8

1 Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om hem te balsemen. 2  Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf. 3  Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van het graf wegrollen?’ 4  Maar toen ze opkeken, zagen ze dat de steen al was weggerold; het was een heel grote steen. 5  Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk.6  Maar hij zei tegen hen: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd. 7  Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’ 8  Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden. (NBV)

Begint alles nu gewoon weer opnieuw? Het was immers in Galilea begonnen? Daar kwam Petrus vandaan, daar kwamen ook de meeste anderen vandaan. De vrouwen hadden nog zo geloofd dat het niet afgelopen zou zijn. Ze hadden op de eerste dag van de week, toen de markt weer open was, geurige olie gekocht om het lichaam van Jezus van Nazareth te balsemen. Zo vroeg mogelijk waren ze daarmee naar het graf gegaan. Ze hadden op de dag van de kruisiging, de avond van de voorbereidingsdag, zelf gezien hoe Jezus van Nazareth in dat graf gelegd was. En, o ja, ze hadden ook gezien hoe die Josef van Arimathea een grote steen voor het graf gerold had. Niks voor vrouwen om die weer weg te rollen. Maar de steen was al weggerold en toen ze het graf binnengingen zat daar een in het wit geklede jongeman. In kerkelijke verhalen werd die al snel een engel, maar dat staat er niet. Wie of wat die jongeman was en wat die daar eigenlijk deed vertelt Marcus ons niet. En die jongeman heeft een ongelofelijk verhaal. Jezus van Nazareth is niet in het graf, hij is opgewekt uit de dood.

Wat dat is en waar die dan wel is en hoe dat gegaan zou moeten zijn wordt er door de jonge man niet bij vertelt. Dat weten we dus ook niet. Jezus is dus niet opgestaan uit de dood, of uit de doden zoals in kerken vaak wordt verteld, hij is opgewekt uit de dood. En iets nieuws is er niet bij. Hij heeft geen boodschappen achtergelaten, hij heeft een boodschap vooruit gezonden want dat ze naar Galilea moesten gaan had hij vooraf al gezegd. En dan sluit het evangelie van Marcus af. Het eindigt met zwijgen, met schrik en angst. Later bevredigde dat toch niet helemaal en zijn er nog een paar verzen aan toegevoegd. Maar het verhaal over het lege graf en de opwekking van Jezus van Nazareth eindigt met een vlucht bij het graf vandaan. Als het door moet gaan met het verhaal van Jezus van Nazareth dan moet je niet bij een graf zijn, zelfs niet bij een leeg graf.

Dan moet je kennelijk weer gewoon naar huis. Daar zijn de naasten om lief te hebben als jezelf. Daar is het kruis dat je achter Jezus van Nazareth mag opnemen. Daar is die nieuwe gemeenschap die hij zo vaak het Koninkrijk van God had genoemd. Daar kom je hem tegen in de minste van zijn broeders. De vrouwen die bij hem gebleven waren tot in zijn dood toe, bij hem wilden blijven tot in het graf, voor hem wilden blijven zorgen zoals ze al die tijd hadden gedaan, kwamen tot hun schrik tot de ontdekking dat een graf een lege verblijfplaats is. Daar gaat het niet door, daar eindigt het verhaal. Als je door wilt gaan dan moet je weer naar huis, naar je eigen omgeving, daar gaat het door met Jezus van Nazareth, daar kom je hem weer tegen, dat kan de dood niet en nooit meer tegenhouden.

Luister naar mijn klagen

Psalm 88

1 Een lied, een psalm van de Korachieten. Voor de koorleider. Op de wijs van De rietpijp. Een beurtzang, een kunstig lied van de Ezrachiet Heman. 2 HEER, God, mijn redder, overdag schreeuw ik het uit, ‘s nachts zit ik stil voor u neer. 3 Laat mijn gebed u bereiken, luister naar mijn klagen, 4 ik word door rampen bezocht, mijn leven nadert het dodenrijk. 5 Ik hoor bij wie afgedaald zijn in het graf, ik ben als een man aan het eind van zijn krachten, 6 een naamloze dode, ik ben als een gesneuvelde in een massagraf, aan wie u niet langer denkt, losgerukt uit uw hand. 7 U hebt mij onder in de kuil gelegd, in het duister van de diepte, 8 uw toorn drukt zwaar op mij, uw golven slaan over mij heen. sela 9 Bekenden hebt u van mij vervreemd, afgrijzen roep ik bij hen op, ik ben ingesloten en zie geen uitweg meer. 10 Mijn ogen zijn dof van ellende, ik roep u aan, HEER, elke dag, en strek mijn handen naar u uit. 11 Doet u aan doden wonderen, staan schimmen op om u te loven? sela 12 Komt uw liefde in het graf ter sprake of uw trouw in de afgrond? 13 Weet men in de duisternis van uw wonderen of van uw weldaden in het land der vergetelheid? 14 Daarom roep ik u om hulp, HEER, elke morgen nader ik u met mijn gebed. 15 Waarom, HEER, verstoot u mij en verbergt u voor mij uw gelaat? 16 Ik ben verzwakt, van jongs af in doodsgevaar, verbijsterd moet ik uw woede verduren. 17 De gloed van uw toorn overweldigt mij, uw verschrikkingen maken mij sprakeloos, 18 als water omringen ze mij, dag aan dag, van alle kanten sluiten ze mij in. 19 Mijn beste vrienden hebt u van mij vervreemd, mijn enige metgezel is de duisternis. (NBV)

Vandaag zingen we een wel heel droevige Psalm mee. Een klaagpsalm. Van Heman de Ezrachiet staat er. En de enige Heman die we uit de Bijbel kennen is de zoon van Zerach. Dat was één van de twee zonen uit het overspel van Juda met zijn schoondochter Tamar. Die kwam dus ook al uit zo’n droevige familie. Het lied stond oorspronkelijk in de bundel van de Korachieten, het koor dat de Tempelzang verzorgde en was op de wijze van het lied de Rietpijp zelfs een beurtzang. Zang en tegenzang. Nu staat er bij de klaagpsalmen altijd nog iets van een troost, een vers soms, maar altijd iets waaruit moet blijken dat de God van Israël een redder is, de klager te hulp komt, geneest, of verlost van zijn vijanden. Daar is in deze psalm niks van terug te vinden. Om er iets vrolijks van te maken moet je bijna een hele psalm verder lezen, pas halverwege psalm 89 kom je de zin tegen die gelukkig prijst het volk dat de jubel kent. Die Heman kent van jubel en vrolijkheid helemaal niks.

Misschien aan het begin. Want Heman spreekt de God van Israël aan als zijn redder. Zo ziet hij die God, al lijkt het er op dat die God hem niet ziet. Wie de rest van de psalm op zich in laat werken en verder niet doorleest in de Bijbel loopt kans op een ernstige depressie. Want de psalmist voelt zich van God en alle mensen verlaten. Totale doodsheid is zijn lot. En dat is tegelijk het belang van deze psalm. Want als de Bijbel spreekt over de dood dan is dat meestal helemaal niet de toestand die optreed na het sterven. In de Bijbel wordt vaker over de dood gesproken als een toestand voor het sterven, een situatie waarin iemand verkeerd en waar het sterven een onontkoombaar gevolg van zou kunnen zijn, maar waarin het sterven zelf nog niet aan de orde is. De totale afwezigheid van liefde, warmte en het vermogen om dat te voelen en te delen met wie dan ook, zelfs met God is een beschrijving van doodsheid. De dichter spreekt dan ook uit te horen bij wie in het graf liggen, als gestorven zijn dus.

De dichter wijst God er op dat doden niets zeggen, dat schimmen op de begraafplaats zwijgen en alleen afschrikken. Wie God loven moeten van God warmte en liefde hebben ervaren. Deze psalmdichter ervaart helemaal niets alleen de verschrikkingen van God die hem als water omringen. Water is in Israël zelf een symbool voor de dood. Wij houden niet van dit soort teksten. Zo erg kan het toch niet zijn? Wie ernstig depressief is herkent zich in deze psalm. Al die mensen die hem of haar omringen geven geen liefde, geven geen warmte, versterken eerder het gevoel van God en alle mensen verlaten te zijn, versterken het gevoel al dood te zijn en anderen slechts tot last. Juist omdat zogenaamd gezonde mensen, wij allemaal eigenlijk, zo’n verschrikkelijke hekel hebben aan teksten als deze weigeren we te luisteren naar mensen die ons zulke boodschappen over zichzelf willen brengen. Maar juist mensen die zich van God en alle mensen verlaten voelen hebben zulke teksten nodig, ergens is er begrip ook voor hen. En als zelfs de klassieke psalmberijming dit lied kan zingen, zie het liedboek, en de eenzaamheid kan laten staan moet het ons toch ook kunnen lukken.

De koning van de Joden

Marcus 15:1-47

1 ‘s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Na Jezus geboeid te hebben, brachten ze hem weg en leverden hem over aan Pilatus. 2  Pilatus vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’ 3  De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen hem in. 4  Pilatus vroeg hem toen: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch waar ze u allemaal van beschuldigen?’ 5  Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. 6  Pilatus had de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten op verzoek van het volk. 7  Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. 8  Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. 9  Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 10  Want hij begreep wel dat de hogepriesters hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 11  Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. 12  Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat wilt u dan dat ik doe met die man die u de koning van de Joden noemt?’ 13  En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig hem!’ riepen ze. 14  Pilatus vroeg: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig hem!’ 15 Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij hem eerst nog had laten geselen. 16  De soldaten leidden hem weg, het paleis (dat wil zeggen het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. 17  Ze trokken hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten hem die op. 18  Daarna brachten ze hem hulde met de woorden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ 19  Ze sloegen hem met een rietstok tegen het hoofd en bespuwden hem, en bogen onderdanig voor hem. 20  Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem het purperen gewaad uit en deden hem zijn kleren weer aan. Toen brachten ze hem naar buiten om hem te kruisigen. 21  Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. 22 Ze brachten hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent. 23  Ze wilden hem met mirre vermengde wijn geven, maar hij nam die niet aan. 24  Ze kruisigden hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. 25  Het was in het derde uur na zonsopgang toen ze hem kruisigden. 26  Het opschrift met de aanklacht tegen hem luidde: ‘De koning van de Joden’. 27  Samen met hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. 29  De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: ‘Ach, kijk nu toch eens! Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, 30  red jezelf toch door van het kruis af te komen.’ 31  Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet; 32  laat die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten hem. 33 Op het middaguur viel er een duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 34  Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ 35  Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, hij roept Elia!’ 36  Iemand ging snel een spons halen, doordrenkte die met zure wijn, stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we eens kijken of Elia komt om hem eraf te halen.’ 37  Maar Jezus slaakte een luide kreet en blies de laatste adem uit. 38  En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. 39  Toen de centurio, die recht tegenover hem stond, hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’ 40  Van een afstand keken ook enkele vrouwen toe, onder wie Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. 41  Toen hij in Galilea verbleef, waren deze vrouwen hem gevolgd en hadden ze voor hem gezorgd, net als vele andere vrouwen die met hem waren meegereisd naar Jeruzalem. 42 Toen de avond al gevallen was (het was de ‘voorbereidingsdag’, dat wil zeggen de dag voor de sabbat), 43  kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg. 44  Het bevreemdde Pilatus dat hij al dood zou zijn en hij riep de centurio bij zich, aan wie hij vroeg of Jezus al gestorven was, 45  en toen de centurio dat bevestigd had, gaf hij het lijk aan Josef. 46  Josef kocht een stuk linnen, haalde Jezus van het kruis en wikkelde hem in het linnen. Daarna legde hij hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang. 47  Maria uit Magdala en Maria de moeder van Joses keken toe in welk graf hij werd gelegd. (NBV)

Op Goede Vrijdag klinken de Matteüs Passion, de Johannes Passion, de Lukas Passie en wij lezen het lijdensverhaal zoals dat opgetekend is door Marcus. In de Bijbel staan dus vier verhalen over het lijden en sterven van Jezus van Nazareth en die verhalen zijn op ontelbaar vele manieren gebruikt om ze in teksten, muziek en schilderijen te verbeelden. Als je dus werkelijk wil weten wat de betekenis is van dat verhaal moet je nauwkeurig terug naar de bron. Daarbij moet je bedenken dat elke evangelist een eigen verhaal vertelt. Ook al lijken die verhalen soms heel erg veel op elkaar dan nog hebben we elk verhaal op zich niet voor niets overgeleverd gekregen. Een volgend jaar zullen we het daarom wel weer over het verhaal van een andere evangelist hebben maar dit jaar lezen we het verhaal zoals dat opgetekend is in het Evangelie van Marcus. Dat verhaal begint met een proces door de autoriteiten van de Tempel, het Sanhedrin. Voor het volk Israel waren zij de regering in oorlogstijd. Tijdens de bezetting door de Romeinen en het bestuur door Koning Herodes en Stadhouder Pontius Pilatus probeerde dat Sanhedrin het eigen karakter van Israël te bewaren.

Uit het verhaal van Marcus weten we al dat Jezus van Nazareth grote bezwaren had tegen de manier waarop de religieuze elite zich gedroeg. De armen werden armer, de Tempel was een handelsplaats voor offerdieren geworden, de uiterlijke handhaving van de wetten en regels was belangrijker dan de gevolgen voor de mensen. Maar getuigenissen over misdrijven die volgens de wetten van Mozes tot een ter doodveroordeling zouden moeten leiden vonden ze niet. Zelfs valse getuigenissen dat Jezus van Nazareth de Tempel zelf zou willen afbreken bleken niet voldoende. Maar als Jezus van Nazareth bevestigd dat hij de gezalfde Bevrijder, de messias, is, Zoon van de Gezegende, dan is dat voldoende. Dit is er weer één van de velen die een opstand wil ontketenen. De antihouding van alle aanwezigen brengt Petrus er toe te ontkennen dat hij Jezus van Nazareth kende. Zoals voorspeld, je geeft je uit jezelf niet graag bloot als iedereen tegen is. Mensen in ons land die vreemdelingen helpen hebben daar ook vaak over gezwegen, ze waren terecht bang ruzie met hun omgeving te krijgen. Na het proces van de religieuze rechtbank kwam de wereldse rechtbank, bij Pilatus. Hier bleef Jezus van Nazareth zwijgen. Dan moet het volk maar oordelen, kiezen tussen een oproerkraaier die zijn waarde in de opstand had bewezen en Jezus van Nazareth die het oproer uit de weg ging. Aan die laatste heb je niks dus die moest maar gekruisigd worden.

Die Barabbas wordt beschreven als een ijveraar, iemand die door geweld het volk probeerde te bevrijden van de Romeinen. Jezus van Nazareth was veel gevaarlijker, die probeerde via geweldloos verzet het volk weer een eigen identiteit te geven, de identiteit die ze onder koning David al hadden. Die moest dus dood. En zo gebeurt, bespot, geslagen, gemarteld, zo ging hij naar het kruis, alleen geholpen nog door de vader van Alexander en Rufus. Dat kruis was overigens niet van plastic en werd niet verlicht door ledlampjes. Het werd niet door een massa over straat gedragen. Het was een ruwhouten kruis. Daar op Golgota, de schedelplaats, waar misdadigers terecht werden gesteld, stierf hij, niet verdoofd door de wijn maar tussen misdadigers en onder het opschrift “Koning van de Joden”. Een Godverlaten dood, zo riep hij met de tekst van Psalm 22 in de taal van de straat, het Aramees, uit. Maar dat uitroepen tot Koning der Joden had alleen zijn dood tot gevolg, zijn volgelingen bleven in leven net als zijn vijanden. Dat was het grote verschil met al die anderen die zich tot messias hadden uitgeroepen. De liefde die Jezus van Nazareth had voorgeleefd en voorgeschreven hield hij tot in de dood vol. Zo kan het dus, daar mogen wij dus allemaal van profiteren. Voor ons hoeft de liefde niet op de dood uit te lopen, het voorhangsel van de Tempel is weggenomen, de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf mag nu in ons hart staan gegrift en in ons leven wonen. Ook vandaag als wij het zwartste lijden uit onze geschiedenis herdenken.

Profeteer nu maar!

Marcus 14:12-72

12 Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood, wanneer het pesachlam wordt geslacht, zeiden zijn leerlingen tegen hem: ‘Waar wilt u dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat u het pesachmaal kunt eten?’ 13  Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen; volg hem, 14  en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: “De Meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar ik met mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?’ ” 15  Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al is ingericht en waar alles gereedstaat; maak daar het pesachmaal voor ons klaar.’ 16  De leerlingen vertrokken naar de stad, en alles gebeurde zoals hij gezegd had, en ze bereidden het pesachmaal.17  Toen de avond was gevallen, kwam hij met de twaalf. 18  Terwijl ze aanlagen voor de maaltijd, zei Jezus: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie, die met mij eet, zal mij uitleveren.’ 19  Ze werden bedroefd en vroegen een voor een aan hem: ‘Ik ben het toch niet?’ 20  Maar hij zei tegen hen: ‘Het is een van jullie twaalf, die met mij uit dezelfde kom eet. 21  Want de Mensenzoon zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou b eter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ 22  Terwijl ze aten, nam hij een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’ 23  En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit. 24  Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt. 25  Ik verzeker jullie: ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God.’ 26  Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. 27  Jezus zei tegen hen: ‘Jullie zullen allemaal ten val komen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen zullen uiteengedreven worden.” 28  Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt, zal ik jullie voorgaan naar Galilea.’ 29  Petrus zei tegen hem: ‘Misschien zal iedereen ten val komen, maar ik niet!’ 30  Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: juist jij zult me vannacht, nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen.’ 31  Maar Petrus hield met grote stelligheid vol: ‘Al zou ik met u moeten sterven, ik zal u nooit verloochenen.’ Alle anderen zeiden iets dergelijks. 32 Ze kwamen bij een olijfgaard die Getsemane heette, en hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl ik ga bidden.’ 33  Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden 34  en zei tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier waken.’ 35  Hij liep nog een stukje verder, liet zich toen op de grond vallen en bad dat dit uur zo mogelijk aan hem voorbij mocht gaan. 36  Hij zei: ‘Abba, Vader, voor u is alles mogelijk, neem deze beker van mij weg. Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat u wilt.’ 37  Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? 38  Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 39  Weer ging hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor. 40  Toen hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen, want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet wat ze hem moesten antwoorden. 41  Toen hij voor de derde maal terugkwam, zei hij tegen hen: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het is zover: het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de zondaars. 42  Sta op, laten we gaan; kijk, hij die me uitlevert, is al vlakbij.’ 43 Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd. 44  Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem hem gevangen en voer hem weg onder strenge bewaking.’ 45  Toen hij eraan kwam, liep hij recht op Jezus af, zei: ‘Rabbi!’ en kuste hem. 46  Ze grepen hem vast en namen hem gevangen. 47  Een van de omstanders trok een zwaard, ging de dienaar van de hogepriester te lijf en sloeg hem een oor af. 48  Jezus zei tegen hen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! 49  Dagelijks was ik bij jullie in de tempel om onderricht te geven, en toen hebben jullie me niet gevangengenomen; maar dit gebeurt omdat de Schriften in vervulling moeten gaan.’ 50  Toen lieten allen hem in de steek en vluchtten weg. 51  Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, 52  liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg. 53 Jezus werd meegevoerd naar het huis van de hogepriester om te worden voorgeleid, en alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen daar bijeen. 54  Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester, waar hij tussen de knechten ging zitten en zich warmde aan het vuur. 55  De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden iemand een getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood konden veroordelen, maar dat lukte hun niet; 56  want hoewel veel mensen een valse verklaring aflegden, waren hun getuigenissen niet eensluidend. 57  Toen kwamen er een paar met de volgende valse verklaring: 58  ‘We hebben hem horen zeggen: “Ik zal die door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden gemaakt is.”’ 59  Maar ook op dit punt waren de getuigenverklaringen niet afdoende. 60  De hogepriester stond op en vroeg Jezus: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’ 61  Maar hij bleef zwijgen en antwoordde niet. Toen vroeg de hogepriester hem: ‘Bent u de messias, de Zoon van de Gezegende?’ 62  Jezus zei: ‘Dat ben ik, en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 63  De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? 64  U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende. 65  Toen begonnen sommigen hem te bespuwen; ze blinddoekten hem en sloegen hem in het gezicht en zeiden tegen hem: ‘Profeteer nu maar!’, en ook de dienaren onthaalden hem op vuistslagen. 66 Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. 67  Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ 68  Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. 69  Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: ‘Hij is een van hen!’ 70  Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ 71  Maar hij begon te vloeken en zwoer: ‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ 72  En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Voordat een haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen. (NBV)

Het is Witte Donderdag, een paar van de dagen in de Goede Week hebben eigen namen, dat begon al met Palmzondag en na Witte Donderdag krijgen we nog Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. We lezen vandaag eigenlijk twee verhalen, het verhaal van het laatste avondmaal en het verhaal van de arrestatie. Nu is dat “Laatste Avondmaal” eigenlijk een verkeerde benaming. Het is een traditionele Joods maaltijd die onlosmakelijk verbonden is met het verhaal van de Uittocht uit Egypte. Die Uittocht begon overhaast. Nadat er een aantal plagen waren geweest waar de Farao aan voorbij was gegaan, hij had steeds de last van de slavenarbeid voor de Joden verzwaard, was op de nacht van de Uittocht elke eerstgeborene gestorven. Alleen bij de Joden was dat niet gebeurd, zij hadden de randen rond hun deuren ingesmeerd met het bloed van lammeren die ze hadden geslacht. Ze aten dat lamsvlees nog staande en brood dat niet snel bederven zou omdat het zonder gist of zuurdesem was gebakken, de ongezuurde broden of matzes.

Die broden konden ze meenemen toen ze door de Egyptenaren de woestijn werden ingejaagd. Dat eten van lamsvlees en ongezuurde broden was in de Paasmaaltijd bewaard gebleven. Het drinken van de rode wijn deed denken aan het bloed dat rond de deuren was gesmeerd en op tafel stonden bittere kruiden die aan het leed van de slavenarbeid moesten herinneren. Alleen het staan was vervangen door aanliggen, of aanzitten, men was immers thuis gekomen in het beloofde land. Jezus van Nazareth eigent zich die maaltijd toe en voegt aan de symbolen op tafel nieuwe betekenissen toe. Dat ongezuurde brood wordt gebroken en gedeeld, alles, tot aan jezelf toe, dien je voortaan te delen zoals Jezus van Nazareth zich uiteindelijk zou delen voor iedereen. Zo drink je samen de beker wijn omdat zijn bloed voorkwam dat iedereen werd gedood. Delen en kiezen voor het leven werd van die dag af het kenmerk van het Christendom en in kerken over heel de wereld zie je brood gedeeld en de beker gedeeld worden ter gedachtenis van Jezus van Nazareth.

Judas Iskariot ondertussen had er op vertrouwd dat de arrestatie en veroordeling van Jezus van Nazareth zou uitlopen op een volksopstand. Maar zoals zoveel gewelddadige autoritaire regiems was ook dit regiem uit op het zaaien van angst. Dan worden politieke tegenstanders in de nacht gearresteerd, dan verdwijnen mensen zonder een spoor achter te laten, dan zijn er geheime gevangenissen en verborgen processen. Op de Olijfberg vindt in het midden van de nacht de arrestatie plaats. Jezus van Nazareth wijst het geweld af in plaats van de opstand te leiden, een unieke daad. Dat maakt dat alle volgelingen vluchtten, al moeten ze soms hun kleren er bij achterlaten. Het is het gevolg van de geweldloosheid. Die nacht stierf er niemand. De overgave van Jezus van Nazareth redde iedereen het leven, de leider was gevangen de volgelingen konden gespaard blijven. Voor ons, Heidenen, betekent het dat de boodschap de Liefde zoals Jezus van Nazareth die voorleefde ook aan ons bekend zou worden, ook wij mogen aan die tafel van breken en delen aanzitten, totdat de hele aarde genoeg te eten heeft, totdat alle geweld gebroken is