Heel de aarde

Psalm 100

1 Een psalm voor het dankoffer. Juich de HEER toe, heel de aarde, 2 dien de HEER met vreugde, kom tot hem met jubelzang. 3 Erken het: de HEER is God, hij heeft ons gemaakt, hem behoren wij toe, zijn volk zijn wij, de kudde die hij weidt. 4 Kom zijn poorten binnen met een loflied, hef in zijn voorhoven een lofzang aan, breng hem hulde, prijs zijn naam: 5 de HEER is goed, zijn liefde duurt eeuwig, zijn trouw van geslacht op geslacht. (NBV)

Vandaag zingen we een kleine Psalm mee met de Bijbel. Een psalm voor het dankoffer staat er boven. Maar dat dankoffer moet een vergissing zijn. Je zou met enige goede wil “lofoffer” kunnen lezen en dat is bij vroegere vertalingen ook wel gedaan maar ook dat staat er niet. Er staat namelijk in het Hebreeuws niets van “offer” Wel Lof, net als in “God Lof” dat we meestal niet vertalen en waar dan gewoon Halleluja staat. De vertaling “Lofprijzing” komt daarom het meest in aanmerking. De term “dankoffer” wekte gemakkelijk misverstanden. Onze God is niet een “voor wat hoort wat” God. Als ons iets toevalt hoeven we dus niet met een offer dank je wel te zeggen. We brengen God lof en laten zien dat alles wat die God ons geeft door ons gedeeld kan worden en dat we dat niet voor onszelf houden. Wij kennen de term “Lofprijzing” meer in haar Griekse vorm, de ode. Een ode aan God. Gezongen door de mensen die bij de Tempel zijn aangekomen om daar de voorgeschreven offers te brengen. Ze roepen heel de aarde op om God ook te gaan loven met vreugde en jubelzang.

En dat is niet voor niets. Als je de God van Israël als enige Heer van de wereld erkent dan zijn er direct geen andere heren die ruzie maken om die positie. Dan breekt dus de vrede eerst recht uit. En als je alle mensen van de aarde als medebewoners van de aarde en medeonderdanen van die God erkent hoef je onderling ook geen ruzie meer te maken, ook dan breekt de vrede uit. Dan kun je ook samen de poorten van de Tempel binnengaan en in de voorhof van de Tempel een lofzang aanheffen. Want daar immers wordt maaltijd gehouden, met de familie, met de tempeldienaars maar ook met de armen en met de vreemdelingen die in de stad zijn. Niemand wordt daar buitengesloten, geen mens wordt tegen de ander opgezet, niemand is er bang voor elkaar. Dat is de heerschappij van de God van Israël. Dat is de liefde die de God van Israël van alle mensen op aarde vraagt, van ons dus ook. Die liefde duurt voor altijd. Er zijn gelukkig mensen in ons land die dat snappen. Het kwaad van het opzetten van de ene groep tegen de andere heeft diep doorgevreten in onze samenleving. Terwijl mensen van verschillende culturen met elkaar door hun wijk en hun stad opmarcheren om te laten zien hoe vreedzaam mensen van die verschillende culturen met elkaar kunnen omgaan laat een televisieprogramma slachtoffers uit de ene cultuur aan het woord om te vertellen hoe slecht de mensen uit de andere cultuur wel niet zijn.

De laffe angsthazen die voortdurend haat proberen te zaaien tegen de religieuze minderheid waarvoor ze bang denken te moeten zijn roepen uit om eenzijdig de ene cultuur te veroordelen voor het geweld dat in diezelfde stad is uitgebroken. De meerderheid van de mensen van beide culturen zijn echter verstandiger. Zij vaardigen mensen af naar hun burgemeester om maatregelen te bedenken die een einde kunnen maken aan de conflicten en aan het geweld. Geweld trekt echter in onze samenleving de aandacht. Zonder gebruik van geweld lijk je wel geen aandacht te kunnen krijgen. Televisieprogramma’s lijken alleen nog aandacht te hebben voor mensen die problemen veroorzaken of slachtoffer zijn van die problemen. Niemand lijkt meer geïnteresseerd in oplossingen. Alleen mensen die nog de echo kennen van een psalm als die we vandaag gelezen hebben. Daarom hulde aan de mensen die vreedzaam opliepen in hun stad. Laten we ons bij hen aansluiten in het geloof dat de Heer van de wereld ons daarin voorgaat en als teken dat vrede in ons land door bijna iedereen gewild wordt. In de poorten van de stad werd in Israël recht gesproken. Daar werd ook de arme en de vreemdeling recht gedaan, daar kwam iedereen tot zijn of haar recht. Zo zou het ook in onze samenleving kunnen.

Een andere herder

Ezechiël 34:23-30

23  Ik zal een andere herder over ze aanstellen, een die ze well zal weiden: David, mijn dienaar. Hij zal ze weiden, hij zal hun herder zijn. 24  Ik, de HEER, zal hun God zijn, en mijn dienaar David hun vorst. Ik, de HEER, heb gesproken. 25  Ik zal een vredesverbond met ze sluiten, ik zal het land vrij van wilde dieren maken, zodat ze zelfs in de woestijn veilig kunnen wonen en in de bossen onbezorgd kunnen slapen. 26 Ik zal mijn schapen en het land rondom mijn heuvel zegenen, en ik zal de regen op gezette tijden doen neerdalen. Het zal regen zijn die zegen geeft. 27  De bomen zullen vrucht dragen, de akkers zullen een goede opbrengst geven en zij zullen veilig leven in hun land. Ze zullen beseffen dat ik de HEER ben wanneer ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan, en ze uit handen van hun onderdrukkers red. 28  Ze zullen niet meer door andere volken worden geplunderd en niet meer worden verslonden door de wilde dieren, ze zullen veilig wonen en niemand zal ze nog opschrikken. 29  Ik zal akkers voor ze aanleggen die geroemd zullen worden, in het hele land zal niemand meer van honger omkomen en ze zullen niet langer door andere volken worden vernederd. 30 Ze zullen beseffen dat ik, de HEER, hun God, bij hen ben en dat zij, het volk van Israël, mijn volk zijn-spreekt God, de HEER.(NBV)

Die rare profeet Ezechiël. Wat heeft hij in dit gedeelte weer te vertellen tegen de ballingen in Babel. Dat de God van Israël ze niet los laat dat weten ze nu wel. Dat de koningen van voor de ballingschap de verkeerde beslissingen genomen hebben is ook wel duidelijk. En dat de afgoderij en het verwaarlozen van de armen, van de weduwen en de wees het hele volk op het verkeerde pad had gebracht is ook wel duidelijk. Ook andere profeten hadden hen daarvoor gewaarschuwd. Ze hadden er niet naar geluisterd en nu zaten ze hier, bij de rivieren van Babylon. Ze hadden hun luiten aan de wilgen gehangen en iedere keer dat ze aan Jeruzalem moesten denken dan huilden ze.

Ze wilden best geloven dat de ellende ooit over zou zijn. Dat ze weer terug zouden keren naar Jeruzalem. Dat in het omringende land weer schapen zouden grazen. Dat ze boomgaarden kunnen aanleggen en dat de bomen weer vrucht zouden dragen. Het was immers het land geweest dat overvloeide van melk en honing. Maar waar komt Ezechiël nu mee aanzetten? Ze krijgen David weer als koning? David de koning naar Gods hart, zoals ze in de verhalen van Samuël hadden kunnen lezen. Maar na David kwam Salomo en daarna splitste het land zich en kwamen er rijen andere koningen waarvan de meesten zeker niet deden wat de God van Israël van het volk wilde.

Ezechiël vertelde ze dat ze een andere bestuurscultuur moesten hebben. Dat gaat niet met de oude koningen. Dat gaat wel met een Koning die echt uit het huis en geslacht van David was. Wij kennen dat ook. In de afgelopen 10 jaar zijn de armen armer geworden en de rijken rijker. Wie afhankelijk was van de overheid om te overleven werd als crimineel behandeld. Velen zagen de problemen die ze hadden alleen maar groter worden. Er toen het land getroffen werd door een ziekte was er nauwelijks geld meer om de gezondheidswerkers, die met gevaar voor eigen leven dag en nacht hun leven in hadden gezet voor de zieken, extra te belonen. Ook voor ons heeft Ezechiël dezelfde boodschap. Ook wij hebben een landsbestuur nodig dat recht en gerechtigheid voorop stelt. Dat de armsten en de minsten weer tot hun recht laat komen. We moeten de komende tijd misschien er wat harder om vragen.

Ik zal rechtspreken

Ezechiël 34:11-22

11 Dit zegt God, de HEER: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. 12 Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken. 13 Ik zal ze uit alle volken terughalen en uit alle landen bijeenbrengen, ik zal ze naar hun eigen land laten terugkeren. Op de bergen van Israël en bij de waterstromen zal ik ze weiden, overal in het land waar mensen wonen. 14 Ik zal ze laten grazen op een goede weide, ook hoog in de bergen van Israël zullen ze gras vinden; op Israëls bergen zullen ze rusten op groen grasland en in een grazige weide. 15 Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten-spreekt God, de HEER. 16 Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen, gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken-maar de vette en sterke dieren zal ik doden. Ik zal ze weiden zoals het moet. 17 Wat jullie betreft, mijn schapen, dit zegt God, de HEER: Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, tussen rammen en bokken. 18 Is het jullie niet genoeg dat jullie op de beste weide grazen? En dat jullie vertrappen wat er van het gras nog over is? Dat jullie het heldere water opdrinken en de rest met jullie poten troebel maken? 19 Mijn schapen moeten eten van wat jullie hebben vertrapt, en drinken van wat jullie met je poten troebel hebben gemaakt. 20 Daarom-dit zegt God, de HEER over jullie: Ik zal rechtspreken tussen de vette en de magere schapen. 21 Jullie dringen alle zwakke dieren met je flank en schouder weg, jullie stoten ze met je horens om ze te verjagen, 22 en daarom zal ik mijn schapen te hulp komen; ze zullen niet langer worden weggeroofd. Ik zal rechtspreken tussen de schapen. (NBV)

Het zijn nu niet alleen herders die de zorg voor de schapen verwaarlozen maar in dit verhaal van Ezechiël maken de schapen ook onderling ruzie. Je hebt nu eenmaal in elke samenleving sterke en zwakke deelnemers en als er geen herder is die voor beide zorgt dan verdringen de sterken de zwakken. Dat was zo in de dagen van Ezechiël dat is in onze dagen nog niet anders. Zieken, gehandicapten en ouderen kunnen er over meepraten. Zij krijgen geen plaats meer op de arbeidsmarkt ook al kunnen ze best nog het een ander presteren. Misschien niet meer op het niveau van vroeger of op het niveau van anderen maar als je niet meer let op wat ze niet kunnen maar op wat ze wel kunnen zul je versteld staan. Maar ook in onze samenleving wordt er alleen op de sterken gelet.

Dat we ruimte moeten maken ook voor de zwakkeren wordt wel gezegd maar niet in wetgeving vastgelegd, de verantwoording wordt alleen bij de gehandicapten gelegd, de rijken zouden eens lastig gevallen worden met zorg voor de minsten in de samenleving. De zwaksten mogen leven van wat er over is en als het even tegenzit wordt er op de zorg voor hen, op hun inkomen het eerst bezuinigd. Dat de exorbitante zelfverrijkers aan de top van het bedrijfsleven het eerst aangepakt zouden moeten worden is buiten iedere bespreking. Dat je de hypotheekrente aftrek beter kunt matigen voor de allerrijksten dan de uitkeringen voor de allerarmsten te verlagen ligt buiten iedere bespreking. Ezechiël drukt dat zeer plastisch uit. De sterke schapen grazen niet alleen op de beste weide, ze vertrappen het gras dat ze overlaten, drinken het heldere water op en maken de rest troebel met hun poten. De schapen waar God voor kiest, de zwakke schapen, moeten het doen met vertrapt gras en troebel water.

Als de herders hen niet beschermen omdat ook die alleen voor zichzelf bezig zijn dan moet er een nieuwe herder komen. Een koning als David. In het beeld van de Bijbel was dat een koning die recht deed en recht sprak, die opkwam voor dat deel van het volk dat verdrukt was. Een koning die er in slaagde de rovers uit het land te verjagen. De buurvolken die jaar na jaar de oogst van de arme boeren kwamen roven. De inwoners van steden die zelf koninkjes aanstelden en dan het omringende land leeg gingen halen. David was de eerste die orde op zaken stelde, het volk beschermde tegen invallen en iedereen strafte die binnenslands ongestraft dacht te kunnen roven omdat die wapens in bezit had. Een koning als David was wat God had beloofd en die steeds weer zou opstaan om de minsten te beschermen. Wij kiezen tegenwoordig onze regeerders en het wordt misschien tijd het voorbeeld van David te leggen naast de werkelijkheid van onze bestuurders. Hebben wij ook nieuwe herders nodig?

Schapen weiden

Ezechiël 34:1-10

1 De HEER richtte zich tot mij: 2 ‘Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tegen hen: “Dit zegt God, de HEER: Wee jullie, herders van Israël, want jullie hebben alleen jezelf geweid! Horen herders niet hun schapen te weiden? 3 Jullie eten wel van hun kaas, jullie gebruiken hun wol voor je kleren en jullie slachten de vette dieren, maar de schapen weiden, dat doen jullie niet. 4 Zwakke dieren hebben jullie niet laten aansterken, zieke dieren niet genezen, gewonde dieren niet verbonden, verjaagde dieren niet teruggehaald, verdwaalde dieren niet gezocht-jullie hebben de dieren hard en wreed behandeld. 5 Zonder herder raakten ze verstrooid, en werden ze door wilde dieren verslonden. Mijn schapen zijn verstrooid, 6 ze dwalen rond in de bergen en hoog in de heuvels; over heel het aardoppervlak raken ze verstrooid, en er is niemand die naar ze omziet, niemand die naar ze op zoek gaat. 7 Daarom, herders, luister naar de woorden van de HEER: 8 Zo waar ik leef-spreekt God, de HEER -,mijn schapen hadden geen herder, ze werden weggeroofd en door de wilde dieren verslonden; en jullie, herders, keken niet naar mijn schapen om, jullie hebben alleen jezelf geweid maar niet mijn schapen! 9 Daarom, herders, luister naar de woorden van de HEER: 10 Dit zegt God, de HEER: Ik zal de herders straffen en mijn schapen opeisen; zij zullen ze niet meer mogen weiden. Ook zullen ze niet langer zichzelf weiden: ik zal mijn schapen uit hun mond redden, ze zullen ze niet meer eten! (NBV)

Leiders van godsdienstige gemeenschappen hebben het altijd moeilijk gehad. Ze moeten tegelijk boven de volgelingen staan en hen richting geven, soms dus voor de menigte uit lopen, maar ook dienstbaar aan de volgelingen zijn. In termen van het Nieuwe Testament heet dat herder en leraar zijn. Twee verschillende beroepen in zichzelf verenigingen. De herder geeft leiding, de leraar sluit zich aan bij zijn leerlingen en gaat nooit verder dan zijn leerlingen kunnen komen. De profeet Ezechiël richt zich in het gedeelte dat we vandaag lezen tot de herders. Hij doet dat in een tijd die niet de gemakkelijkste was voor de godsdienstige leiders van Israël. Het volk was in ballingschap en woonde voor het grootste deel in Babel, daar sprak Ezechiël ook de meeste van zijn profetieën. Volgens de profeet zijn de godsdienstige leiders er op uit een luilekker leventje te leiden op kosten van hun volgelingen. Die lopen op allerlei manieren gevaar, die lijden soms honger en gebrek, maar de leiders letten daar verder niet op, als ze zelf maar aan hun trekken komen.

We moeten die kritiek niet te gemakkelijk overplanten op onze eigen tijd. Het zijn natuurlijk waarschuwingen die ook aan de leiders in onze tijd gedaan kunnen worden. Bankdirecteuren die meer op hun bonussen letten dan op de veiligheid van de hen toevertrouwde spaarcenten zouden zomaar door Ezechiël kunnen worden aangesproken. Voorgangers die zich verrijken ten koste van de gemeenteleden hebben we in de gevestigde kerkgenootschappen in ons land niet meer. Die vindt je soms in nieuwe groepen van bevlogen leiders die mooi kunnen praten maar die na een tijd er op uit blijken te zijn in de eerste plaats zichzelf te verheerlijken. Maar heeft de profeet het hier alleen over de leiders? Dat is natuurlijk de vraag. Ooit gaf Jezus van Nazareth de visser Simon Petrus de opdracht zijn schapen te weiden louter omdat die Simon Petrus van Jezus van Nazareth hield. En ook gelovigen uit onze tijd zeggen graag dat ze van Jezus van Nazareth houden, ook zij hebben dus de opdracht zijn schapen te weiden.

En als je schapen weidt dan zorg je dat ze te eten hebben. Nu daaraan ontbreekt het nog veel te vaak. Veel te vaak hebben mensen honger, worden ze van huis en haard verdreven, gaan ze dood aan geweld en onderdrukking. Willen we niet dezelfde verwijten krijgen die Ezechiël aan de leiders uit zijn tijd richt dan moeten we hard aan het werk, er valt nog veel te doen. Wie zich eens wat verdiept in de onrechtvaardige handelsverhoudingen zal snel iets herkennen van het slot van het Bijbelgedeelte van vandaag. De vette schapen die de magere schapen verdringen en daardoor het leven eigenlijk onmogelijk maken. Je komt dan de Europese boeren tegen. Die worden gedwongen tot een overproductie door een eenzijdige subsidie op landbouwproducten. Of die producten nu nodig zijn binnen de Europese Unie of niet doet er kennelijk niet toe. Evenmin overigens als het welzijn van de dieren, het aanzien van het landschap of de aanwezigheid van voeding voor dieren en planten.

Jullie vertrouwen op je zwaard

Ezechiël 33:21-33

21 Op de vijfde dag van de tiende maand van het twaalfde jaar van onze ballingschap kwam er een vluchteling uit Jeruzalem bij me die zei: ‘De stad is gevallen!’ 22 De avond voor de komst van de vluchteling werd ik gegrepen door de hand van de HEER, en hij opende mijn mond toen de vluchteling ‘s morgens bij mij kwam. Toen mijn mond geopend werd, was ik niet langer stom. 23 De HEER richtte zich tot mij: 24 ‘Mensenkind, de bewoners van de ruïnes in het land van Israël zeggen: “Abraham was maar alleen en toch kreeg hij heel het land in bezit; wij zijn met velen, dus is het land zeker aan ons gegeven en is het ons eigendom.” 25 Antwoord hun: “Dit zegt God, de HEER: Jullie eten vlees waar het bloed nog in zit, jullie vereren je afgoden, jullie vergieten bloed-en jullie willen het land bezitten? 26 Jullie vertrouwen op je zwaard, jullie begaan gruweldaden en onteren elkaars vrouwen-en jullie willen het land bezitten?” 27  Dit moet je tegen hen zeggen: “Dit zegt God, de HEER: Zo waar ik leef, wie nog in de ruïnes woont zal vallen door het zwaard, wie daarbuiten leeft geef ik als prooi aan de wilde dieren, en wie zich in holen en grotten verschuilt zal sterven aan de pest. 28 Van jullie land maak ik een verlaten woestenij, er komt een einde aan zijn trotse kracht, en ook de bergen van Israël zullen een wildernis zijn waar niemand meer doorheen trekt. 29 Wanneer ik vanwege al hun gruweldaden van het land een huiveringwekkende woestenij heb gemaakt, zullen ze beseffen dat ik de HEER ben.” 30 Wat jou aangaat, mensenkind: je volksgenoten praten allemaal over jou, bij de stadsmuur en bij de deuren van hun huizen zeggen ze tegen elkaar: “Kom, laten we gaan luisteren naar wat de HEER ons te zeggen heeft!” 31  Ze komen in grote groepen naar je toe en nemen tegenover je plaats, ze luisteren naar je woorden maar handelen er niet naar. Ze hebben hun mond vol van de liefde, maar ze denken alleen aan hun eigen voordeel. 32  En jij bent voor hen niet meer dan een zanger van liefdesliedjes, iemand met een mooie stem, iemand die goed kan spelen: ze horen wel wat je zegt, maar ze handelen er niet naar. 33 Maar als het onheil komt-en het komt! zullen ze beseffen dat er in hun midden een profeet was.’ (NBV)

Met stomheid geslagen door het slechte van zijn medeballingen, verlamd als met touwen gebonden temidden van zijn volksgenoten. Zo ontwaakt Ezechiël als hij merkt dat hij weer kan spreken. Hij weet dat hij de woorden zal moeten spreken die geïnspireerd zijn op zijn God, de God van Israël, die hij ook in de donkerste duisternis van de ballingschap heeft leren kennen als een God die het werk van zijn hand niet in de steek laat, een God die er ook wil zijn voor de ballingen. Maar waar zouden de ballingen naar terug moeten keren? Een vluchteling uit Jeruzalem komt Ezechiël vertellen over de ramp die de stad heeft getroffen. Nu is de stad echt verwoest, zelfs van de Tempel staat geen steen meer overeind. Hoe zou het nu verder moeten met het volk van Israël? Dat unieke volk dat geen beeld van zijn God had, maar die een God had die met het volk mee zou trekken.

De ballingen in Babel weten het wel. Nu de bevolking van Israël is verdreven of gedood zullen zij het zijn die het land zullen erven. Aan Abraham was dat land beloofd en die was maar alleen geweest. Aan Abraham was de belofte in vervulling gegaan en als die God echt het werk van zijn hand niet in de steek laat dan zal die woestenij nu aan de ballingen toevallen. Maar Ezechiël heeft een andere boodschap. Opnieuw klinken de leefregels voor het beloofde land, respect voor het leven, geen vlees eten dus waar de drager van het leven, het bloed, nog in zit. Geen andere goden dienen, geen overspel plegen, geen geweld plegen waar mensen aan dood gaan. Als je zo leeft zul je er niet dood aan gaan. En natuurlijk komen mensen in grote getale naar die boodschap luisteren. Een volk dat zich aan fatsoensregels houdt klinkt zo mooi, dromen van dat beloofde land is toch een heerlijk gevoel. Samen in de warme voorjaarszon zitten luisteren naar die boeiende verhalen, wat is er beter.

Maar het is leeg en dient tot niets, wordt aan Ezechiël gezegd. En ook wij mogen daar wel eens naar luisteren als wij het lijden van de mensen willen vangen in popliedjes door zoetgevooisde populaire artiesten vertolkt. Als wij de jongeren van ons volk willen uitdagen een groot plastic kruis door de stad te sjouwen omdat het lijden van de zoon van God ons zoveel genot verschaft. Zo lang wij zwijgen over het lijden dat ons volk veroorzaakt bij de zwaksten, de kinderen die extra steun bij onderwijs nodig hebben, bij de mensen die aangewezen zijn op beschermde arbeidsplaatsen, bij de gehandicapten die hun PGB zo nodig hebben, bij de jonge vrouwen die gedwongen in de seksindustrie werken , zo lang wij de deur gesloten houden voor mensen die vluchten voor oorlog, geweld en armoede , zo lang wij willen bezuinigen op de ontwikkelingssamenwerking, zo lang dringt het lijden van de mensen nog zo weinig tot ons door dat de roep om anders te doen blijft klinken, maar blijft klinken in de woestijn van welvaart die we meer liefhebben dan de God van Israël. Pas als het onheil over ons allen komt zullen we beseffen dat we te laat hebben gedeeld. Nu is het nog niet te laat, elke dag kunnen we beginnen te laten zien wat lijden is in onze dagen en hoe we eerlijk onze welvaart kunnen delen, ook vandaag kan dat weer.

Door het onrecht

Ezechiël 33:12-20

12  Mensenkind, zeg tegen je volksgenoten: “De rechtvaardigheid van een goed mens zal hem niet redden als hij een misdaad begaat, en de slechte daden van een slecht mens zullen hem niet ten val brengen als hij zich ervan afkeert. Een goed mens zal niet door zijn goede daden in leven blijven als hij een zonde begaat. 13 Als ik tegen hem zeg dat hij in leven zal blijven en hij, vertrouwend op zijn rechtvaardigheid, begaat onrecht, dan zullen al zijn goede daden niet meer tellen, maar zal hij sterven door het onrecht dat hij begaan heeft. 14 En als ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, en hij verlaat de weg van de zonde, hij is mij trouw en doet het goede 15 hij geeft terug wat hij als onderpand heeft gekregen, hij vergoedt wat hij heeft gestolen, hij houdt zich aan de wetten die naar het leven leiden door geen onrecht meer te begaan-, dan zal hij leven en niet sterven. 16 De zonden die hij begaan heeft zullen hem niet meer worden aangerekend; als hij mij trouw is en het goede doet, zal hij leven!”17 Je volksgenoten mogen dan zeggen: “De weg van de Heer is onrechtvaardig, ”maar het is hun weg die onrechtvaardig is! 18 Als een goed mens zijn rechtvaardige weg verlaat en kwaad doet, zal hij daardoor sterven; 19 als een slecht mens zijn slechte weg verlaat, mij trouw is en het goede doet, dan zal hij daardoor leven. 20  Jullie zeggen: “De weg van de Heer is onrechtvaardig!” Volk van Israël, ik zal ieder van jullie oordelen naar de weg die hij gaat!’ (NBV)

Er was ooit een profeet die kwaad werd op de God van Israël omdat de woorden die hij sprak nooit uitkwamen. Hij vluchtte zelfs de andere kant op toen hij er op uitgestuurd werd om de mensen te waarschuwen voor het onheil dat hen te wachten stond. En hij kreeg gelijk, het onheil dat hij had voorspeld kwam niet uit. Die profeet was Jona. Hij waarschuwde de inwoners van Nineve voor de vernietiging van de stad vanwege het onrecht dat de mensen daar begingen. Maar de inwoners van Nineve luisterden naar de waarschuwing van de profeet en bekeerden zich. Ze scheurden hun kleren als tegen van rouw en gaven de armen waar die recht op hadden, ze veranderden hun samenleving van hebben en houwen in een samenleving van recht en gerechtigheid. De God van Israël rekende daarop hun onrecht aan hen niet langer aan en spaarde de stad.

De uitleg van het boek Jona kunnen we vandaag teruglezen in het gedeelte dat ons voorgeschoteld wordt uit het boek Ezechiël. Het gejammer en geklaag van het volk in ballingschap heeft geen enkele zin en grond. De God van Israël is niet uit op de dood van mensen, zelfs niet op de dood van zijn eniggeboren zoon. Het is het kwaad van de mensen zelf dat de dood van mensen veroorzaakt. Als wij niet willen delen van onze overvloed, als wij weigeren rechtvaardige handelsverhoudingen te scheppen, als wij weigeren vluchtelingen te hulp te komen, dan sterven mensen van de honger, dan overleven de armen zelfs in ons rijke land niet, dan verdrinken er kinderen in de Middellandse Zee. De God van Israël roept op om het goede te doen en niet dan het goede. Dat brengt leven, ook voor hen die eerste het slechte deden, maar zeker voor de mensen die door het slechte werden bedreigd.

Er zijn mensen voor wie het gedeelte dat we vandaag uit het boek van de profeet Ezechiël lezen aanleiding is om te letten op wat we verkeerd doen, vooral op wat anderen verkeerd doen overigens. Want ook een rechtvaardige die zondigt wacht immers de dood als straf voor de zonde zou je hier kunnen lezen? Daar wordt wel voor gewaarschuwd maar dan wel gevolgd door de opmerking dat iedereen die het kwade vervangt door het goede en rechtvaardig gaat leven volgens de gedragsregels die ons door de God van Israël zijn gegeven, zich houdt aan de wetten die naar het leven leiden, zal leven en niet zal sterven. Waar we dus op moeten letten is op het goede, niet op het kwade, het goede doen en niet dan het goede is waar het op aan komt. De vreemdelingen opnemen als een van onszelf, de arme tot zijn recht laten komen, delen van onze overvloed met hen die niets hebben, de naakte kleden, de hongerige voeden en de dorstige te drinken geven. Dat is het soort samenleving dat ons allemaal het leven geeft. Ook Ezechiël leert ons dat we er elke dag opnieuw mee kunnen beginnen, ook vandaag weer.

De dood van een slecht mens

Ezechiël 33:1-11

1 De HEER richtte zich tot mij: 2 ‘Spreek, mensenkind, zeg tegen je volksgenoten: “Als ik het zwaard op een land afstuur, en het volk dat daar woont heeft iemand als wachter aangesteld, 3 en die wachter ziet het zwaard op het land afkomen en blaast op de ramshoorn om het volk te waarschuwen, 4 en als dan iemand het geluid van de ramshoorn hoort maar er zich niets van aantrekt, en het zwaard komt en doodt hem, dan heeft hij zijn dood aan zichzelf te wijten. 5 Hij heeft het geluid van de ramshoorn wel gehoord maar zich er niet door laten waarschuwen, en dus heeft hij zelf de dood over zich afgeroepen. Had hij zich laten waarschuwen, dan had hij zijn leven gered. 6 Wat de wachter betreft: als hij het zwaard ziet komen maar niet op de ramshoorn blaast om het volk te waarschuwen, en als het zwaard dan komt en iemand doodt, dan sterft die mens doordat hij zelf schuld heeft, maar de wachter zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen.” 7 Jou, mensenkind, heb ik als wachter aangesteld voor het volk van Israël. Als je mijn woorden hoort moet je hen namens mij waarschuwen. 8 Als ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, en jij zegt hem niet dat hij een andere weg moet inslaan, dan zal hij sterven door zijn eigen schuld, maar jou zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen. 9 Maar als je hem gewaarschuwd hebt dat hij een andere weg moet inslaan en hij doet dat niet, dan sterft hij door zijn eigen schuld, maar jij zult het er levend afbrengen. 10 Mensenkind, zeg tegen het volk van Israël: “Jullie zeggen: ‘Onze misdaden en onze zonden worden ons aangerekend en wij gaan eraan te gronde-hoe kunnen we dan nog blijven leven?’ ”11 Zeg tegen hen: “Zo waar ik leef-spreekt God, de HEER -,de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft. Kom toch terug van de heilloze weg die jullie zijn ingeslagen, keer om, want waarom zouden jullie sterven, volk van Israël?” (NBV)

Het is gemakkelijk om dat wat profeten zeggen naar de toekomst te verleggen. We hebben er zelfs een spreekwoord voor: “Na ons de zondvloed. We hoeven dan immers niet te reageren op wat profeten zeggen? We kunnen het dan zelfs mooi vinden en waardevol. Je kunt er zelfs hele religies op bouwen. De Religie van de eindtijd. Deze wereld zal vergaan en er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Op zich is dat wel waar, maar het is geen reden om het daarbij te laten. Die verhalen over de eindtijd zijn een waarschuwing voor ons. Als die eindtijd aanbreekt, waar staan wij dan, waar zijn wij dan te vinden? Zitten we stil te wachten op alles wat nieuw wordt? Of waren we alvast begonnen met die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, waren we de hongerenden aan het voeden, de naakten aan het kleden, de blinden laten zien en de lammen laten lopen?

Het gedeelte dat we vandaag uit het boek van Ezechiël lezen laat ons zien waar het om draait als het gaat om de uitspraken van profeten. Maar dat gedeelte laat ons ook zien dat we zelf profeten moeten worden. Ezechiël is de profeet van het zien, van levende beelden. En zelfs in onze dagen kunnen we de stadsmuur herkennen met de wachter er op. In de verte zie je een geweldig leger aankomen dat de stad zal willen bedreigen. Wat staat je als wachter te doen? Je moet waarschuwen. Natuurlijk kun je bedenken dat het leger dat je ziet aankomen om de stad zal heentrekken, dat het naar een andere vijand op weg is, dat je stadsmuren zo sterk zijn dan het zich daardoor wel zal laten afschrikken. Er zijn altijd vele redenen die te bedenken zijn om maar even niks te doen, om niet te hoeven waarschuwen voor naderend onheil. Maar, zegt Ezechiël hier, je bent dan ook zelf mee verantwoordelijk voor de gevolgen. Wat is dan het onheil waarvoor wij gewaarschuwd moeten worden? We hebben geen vijand meer aan de oostgrens, we hebben geen vijand meer verder weg in het oosten. Ook de Islam is niet onze vijand en haar gelovigen zijn niet uit op onze ondergang.

Wij hebben Corona, een dodelijk virus voor velen. Uit de Bijbel weten we dat de grootste vijand van de God van Israël het onrecht is aan mensen aangedaan, het lijden en het onrecht, het uitbuiten van de zwakken, het verwaarlozen van de zorg voor de minsten. En voor die vijand mag ook in onze dagen wel gewaarschuwd worden. Het afpakken van de extra steun voor de zwakste kinderen, het afpakken van de PGB waardoor gehandicapten zelfstandig kunnen blijven wonen en kunnen gaan werken, het afschaffen van de beschermde werkplaatsen, het wegbezuinigen van de ontwikkelingssamenwerking, het korten op de steun voor oudere werklozen om weer aan het werk te kunnen, het weren van vluchtelingen voor armoede, onderdrukking en geweld. Het niet vergoeden van kosten die ondernemers hebben door het verbod op hun onderneming. Dat alles om de bonussen en de hoge inkomens van de rijken te beschermen. Het zijn voornamelijk mensen uit de kerken die gevoelig zijn voor de roep van de armen om hulp, het zou goed zijn als zo veel mensen zich er bij aansluiten dat het in onze samenleving vanzelfsprekend wordt de armen te helpen,

Speel op de harp

Psalm 81

1 Voor de koorleider. Op de wijs van De Gatitische. Van Asaf. 2 Jubel voor God, onze sterkte, juich voor de God van Jakob, 3 zing een lied en sla de tamboerijn, speel op de harp en de lieflijke lier, 4 blaas op de ramshoorn bij nieuwemaan en bij vollemaan voor onze feestdag, 5 want dat is een opdracht aan Israël, een voorschrift van Jakobs God. 6 Daartoe verplichtte hij Jozef, toen hij optrok tegen Egypte. Onvermoede woorden hoor ik zeggen: 7 ‘Ik nam de last van je schouder, je hand raakte geen draagkorf meer aan. 8 Riep je om hulp, ik redde uit de nood en gaf antwoord uit het duister van de donder. Ik stelde je op de proef bij het water van Meriba: 9 “Hoor, mijn volk, ik moet je vermanen, Israël, luister naar mij. 10 Laat geen andere god bij je toe, buig je niet voor een vreemde god, 11 ik ben de HEER, je God, die je wegleidde uit Egypte-open wijd je mond, ik zal hem vullen.”12 Maar mijn volk luisterde niet, Israël wilde niet van mij weten. 13 Toen liet ik hen begaan, koppig volgden zij hun eigen inzicht. 14 Ach, wilde mijn volk maar horen, wilde Israël mijn wegen maar volgen. 15 Spoedig zou ik zijn vijanden vernederen, zou mijn hand zich keren tegen zijn belagers. 16 Wie de HEER haten, zouden kruipen voor zijn volk, dat zou voor altijd hun lot zijn. 17 Maar Israël zou hij voeden met de edelste tarwe-ja, jou zou ik spijzigen met honing uit de rots.’ (NBV)

Psalm 81 is een feestlied dat zingt over het feest van de Nieuwe Maan. Een Joods feest met hele oude wortels. Maar in de loop van de traditie is dit lied vastgehecht aan het nieuwe maanfeest in de herfst. Als de oogst binnen is, als de rust van de winter aanstaande is, de dagen korter worden en de nachten langer. Dan is een nieuwe maan al heel vroeg het teken dat het licht niet zal verdwijnen maar zal terug keren. Het is een Psalm van Asaf en volgens sommige geleerden was Asaf een hogepriester vlak na de terugkeer van de ballingen uit Babel. Die ballingen moesten de Tempel herbouwen en het verbaast dus niet dat zelfs voor oude gebruiken nieuwe liederen moesten worden geschreven. De Priesters konden dan ook gebruik maken van de gelegenheid om de verbindingen met de geschiedenis van Israël als volk van God nog eens goed duidelijk te maken.

De Psalm herinnert dan ook aan de dagen dat Jozef naar Egypte ging. Jozef hield vast aan de regels die hij van huis uit had meegekregen en doorbrak daardoor de Egyptische dodencultus en hervormde de samenleving in Egypte tot een gemeenschap die leven gaf, die brood spaarde voor tijden van schaarste en uitdeelde aan hen die het nodig hadden. Daardoor bleef het ook volk van Jacob in leven. Maar na de bevrijding uit de slavernij moest het volk nog steeds leren te vertrouwen op de God van Israël. Midden in de woestijn kwam men water tegen dat zo bitter was dat men het niet kon drinken. Bij Meriba, daar kreeg men water maar ook kritiek omdat men de Heer God had proberen te verzoeken. Het feest van de Nieuwe Maan was voor het volk Israël niet zonder risico’s. De Maan werd door veel volken vereerd als een godin. Een vruchtbaarheidsgodin met de bijbehorende riten.

En juist het volk Israël had geleerd dat natuurverschijnselen niet vereerd behoren te worden. Geen zon, geen maan kon tegen de God van Israël op. En al helemaal geen mens. Het vereren van een mens, het zalig verklaren van een mens is een gruwel in de ogen van de Bijbel. Alles spreekt er tegen. Ook in onze dagen mogen we daar onze ogen niet voor sluiten. Hoezeer wij ook kunnen genieten van de shows die hoog geborenen voor de volken van de aarde kunnen opvoeren. Hoezeer wij ze ook geluk en een lang leven gunnen en met ze meeleven in vreugdevolle en droevige dagen, zij regeren niet, het is de God van Israël die we moeten laten regeren. Juist in zijn gebod, te delen met hen die niets hebben, worden wij rijker. Ook vandaag en morgen mogen we daaraan denken en in die geest werken. Al zingend.

Dorens en distels

Jesaja 27:2-13

2 Op die dag zal men de prachtige wijngaard bezingen. 3 Ik, de HEER, houd de wacht over mijn wijngaard, steeds opnieuw bevloei ik hem. Dag en nacht zal ik de wacht houden, zodat niemand hem kan schaden; 4 ik koester mijn woede niet. Maar zou ik dorens en distels dulden? Strijdbaar ga ik erop af, al dat onkruid steek ik in brand-5 tenzij men mijn bescherming zoekt en vrede met mij sluit, ja, vrede sluit met mij. 6 De tijd zal komen dat Jakob zal wortelen, dat Israël zal uitbotten en bloeien. 7 Heeft de HEER Israël geslagen zoals hij hen slaat die Israël sloegen? Of heeft hij het gedood zoals hij doodt wie Israël doodden? 8 Door hen uiteen te jagen en te verstrooien heeft hij een rechtsgeding tegen hen gevoerd, met een verschroeiende wind uit het oosten heeft hij hen verdreven. 9 Hij verbrijzelt alle altaarstenen alsof het kalksteen is, elk wierookaltaar wordt omvergehaald, elke Asjerapaal wordt omgehakt. Zo wordt afgerekend met Jakobs wandaden, zo wordt zijn schuld vereffend. 10 Daar ligt de versterkte stad, eenzaam, ontvolkt, verlaten als de woestijn. Kalveren weiden en rusten er, ze vreten de takken kaal; 11 vrouwen breken de verdorde twijgen af en gebruiken ze voor hun vuur. Omdat dit volk ieder inzicht mist, kent zijn maker geen ontferming, toont zijn schepper geen genade. 12 Op die dag zal de HEER de aren dorsen van de Eufraat tot aan de wadi die de grens met Egypte vormt. Dan zullen jullie, kinderen van Israël, als aren gelezen worden, Eén voor één. 13 Op die dag wordt op de grote ramshoorn geblazen. Zij die verbannen waren naar Assyrië of verdreven naar Egypte, zullen terugkeren en zich neerbuigen voor de HEER, op de heilige berg in Jeruzalem.(NBV)

Jesaja had het over het dode volk waar geen leven meer in zat en dat in ballingschap zou worden afgevoerd. En zoals veel mensen in zo’n situatie doen had ook Jesaja gezocht naar de zin van het lijden van zijn volk. Dat ze ongehoorzaam waren geweest aan de Liefde als grondslag van de samenleving, aan de richtlijn van onvoorwaardelijk delen met elkaar, was wel duidelijk. Maar het goddeloze volk dat hen had overwonnen wilde ook niet delen, dat wilde alleen vernietigen, heersen en de armen uitbuiten. Wat was dan de zin van dit alles? Jesaja kan er alleen een zin voor zichzelf en voor de overlevenden in zien. Nu kregen de overlevenden immers de kans om weer de Liefde de grondslag van hun handelen te maken. Zoals in een wijngaard het onkruid werd uitgerukt om de wijnranken de kans te geven te groeien en meer vruchten te geven zo krijgen overlevenden en nabestaanden de kans om goedheid en liefde te verspreiden. Het volk Israel zou opnieuw tot leven gewekt worden en bloeien. Zo zag Jesaja het.

Taal is soms moeilijk. Als we het over een tafel hebben dan denkt iedereen aan een bepaalde tafel, maar elk voor zich denken we aan een verschillende tafel. Als het over Israël gaat gebeurd vaak het omgekeerde. Dan denken we aan de staat Israël die in 1948 werd uitgeroepen na een bloedige opstand tegen de Engelse overheersers van het gebied Palestina. Die staat Israël valt op geen enkele manier samen met het Israël waarover het in de Bijbel gaat. Dat Bijbelse Israël zouden we tegenwoordig een concept noemen. Het verhaal over Israël is dan dat God een groep slaven had bevrijdt uit hun slavernij, richtlijnen had gegeven om een menselijke samenleving op te bouwen en een land waarop dat mogelijk zou zijn. Als dat volk er in zou slagen om volgens die richtlijnen hun staat in te richten en dat vol te houden zouden alle volken van de wereld hetzelfde willen gaan doen.

Dat volk Israël slaagde er zo op het eerste gezicht niet in en zou dan gestraft worden door die God die hen had bevrijdt. Maar ook dat straffen heeft in de Bijbel een andere inhoud gekregen dan wij er gewoon zijn aan toe te kennen. Dat straffen is alleen het handen af van Israël. En als God de handen er van af trekt dan loopt het slecht af. In de Bijbel gaat het over vele volken, vele soorten samenleving. Kenmerk van die volken, kenmerk van die samenlevingen is dat ze verdwijnen. Altijd breekt er op den duur een oorlog uit tussen de volken, altijd voelt het ene volk zich beter dan het andere, altijd probeert het ene volk macht uit te oefenen over het andere. De richtlijnen die God had gegeven zouden Israël hebben kunnen beschermen. Daar zijn ook voorbeelden van in de Bijbel. Als je omgaat met anderen vanuit de liefde, ze lief hebt als je zelf, dan druipen de machtigste tegenstanders af. Als je hetzelfde wil doen dan verlies je, er is altijd iemand sterker maar er is niemand sterker dan de liefde.

Geef ons vrede

Jesaja 26:12–27:1

12 HEER, geef ons vrede, alles wat wij deden, hebt u voor ons gedaan. 13 HEER, onze God, andere heren hebben ons in hun macht gehad, maar alleen uw naam zullen wij prijzen. 14 Doden zullen niet herleven, schimmen niet opstaan. U bent tegen hen opgetreden, hebt hen vernietigd, elke herinnering aan hen hebt u uitgewist. 15 Uw volk hebt u groot gemaakt, HEER, en zo voor uzelf roem verworven. U hebt uw volk groot gemaakt en het land naar alle kanten uitgebreid. 16 HEER, in onze nood hebben wij u gezocht; toen u ons tuchtigde, riepen wij u aan. 17  Zoals een zwangere vrouw in barensnood ineenkrimpt en schreeuwt in haar weeën, zo verschenen wij voor u, o HEER. 18 Wij waren zwanger en krompen ineen, maar al wat we baarden was lucht; wij brachten het land geen uitkomst, op aarde werd geen mens meer geboren. 19 Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan. Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel! Uw dauw is een dauw die leven geeft, de aarde brengt haar schimmen weer tot leven. 20 Trek je terug in je kamers, mijn volk, en sluit de deur achter je. Nog een korte tijd, tot de woede bekoeld is. 21 Zie hoe de HEER zijn woning verlaat en de mensen op aarde voor hun wandaden laat boeten. Het onschuldige bloed dat op haar is vergoten wordt door de aarde aan het licht gebracht, ze zal het niet langer verbergen. 1 Op die dag zal de HEER ingrijpen: hij trekt zijn groot en machtig zwaard tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang, en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee. (NBV)

Het zijn de verdrukten en vertrapten die een beroep doen op dat recht en blijkens deze passage dat beroep ook nooit vergeefs zullen doen. Het is niet onbelangrijk te blijven beseffen dat het verlangen naar God niet kan zonder recht te doen aan de minsten. Overal op de wereld zijn er religieuze leiders die je anders willen doen geloven. Persoonlijke verhoudingen met God, op je knieën en bidden maar, je hart openen voor God, je eigen volk eerst, zijn allemaal zaken die met het geloof in de God van Israel, met Jezus van Nazareth te maken zouden hebben. Niets is dus minder waar. Recht doen aan mensen, daar gaat het om. De hongerigen voeden, de naakten kleden, de bedroefden troosten, de blinden laten zien en de lammen laten lopen, de gevangenen bezoeken en de armen bevrijden, de vreemdelingen op nemen, is het hart van de godsdienst, dat is bidden, dat is de uitdrukking van het verlangen naar de Heer.

Want waarom schrijven we “Heer” met een hoofdletter. Dat is niet zozeer uit eerbied voor God. Het is geen bewijs van ondergeschiktheid, we kunnen deze God immers ook als Vader aanspreken. Maar het is de ontkenning van alle machten en krachten in deze wereld die zich buiten de Liefde als grondslag voor het leven menen te mogen stellen. Juist onder de macht van de goddelozen lijken mensen dood, ze spreken niet meer vrij, ze verstijven in hun gedrag, ze mogen niet meer en anders bewegen dan zoals de machthebbers toestaan. We kennen ze uit alle bedreigende situaties die in onze samenleving en in de samenleving van volken kunnen voorkomen. Die doden komen tot leven als we mensen recht willen doen. Daar waar volken bevrijdt worden van onderdrukking kunnen we er weer een echt contact mee hebben, zien we weer de culturele uitingen, horen we van ideeën en gedachten.

Daar waar mensen bevrijdt worden van angst bloeien mensen weer op. Daar waar armen bevrijdt worden van knellende armoede komen zij weer tot hun recht, blijkt hun creativiteit, brengen ze vreugde mee op de arbeidsmarkt, weten ze een voorbeeld te stellen in het delen met hen die het nodig hebben. Het zijn de paden van het recht van die ene Heer die ons naar de bevrijding voeren. De Bijbel stelt eigenlijk dat er ook geen andere weg is. Je kunt de bevrijding niet afdwingen met geweld, je kunt het niet opleggen aan anderen. Alleen door je naaste lief te hebben als jezelf, ja zelfs je vijanden lief te hebben, komt uiteindelijk de bevrijding. Dan worden de meest gruwelijke machten in de wereld vernietigd omdat ook zij ondergeschikt zijn aan de Heer van de wereld, de God van Israël. Daar moet je zelf mee beginnen, elke dag opnieuw, maar het is een zaak van de hele samenleving en alle volken zullen er uiteindelijk aan meedoen.