Troost elkaar met deze woorden.

1 Tessalonicenzen 4:13-18

13 Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben. 14 Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden naar zich toe zal leiden, samen met Jezus zelf. 15 Wij zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijv1en tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan. 16 Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, 17 en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen worden weggevoerd op de wolken en gaan we de Heer in de lucht tegemoet. Dan zullen we altijd bij hem zijn. 18  Troost elkaar met deze woorden. (NBV)

Je kunt je hele leven werken voor anderen maar aan het eind ga je toch dood. In de tijd van Paulus was het soms nog erger want er waren mensen in de gemeente die gedood werden juist omdat zij omkeken naar het lot van de armsten in de stad. Is de dood een passende beloning voor de trouw aan het woord van God? Dat wil er bij niemand in. Gelovig of ongelovig, als je het gebod volgt je naaste lief te hebben als jezelf dan gun je niemand de dood als het laatste woord. Het feit dat Jezus van Nazareth op de een of andere manier de dood heeft overwonnen en zich na zijn dood aan zijn leerlingen liet zien doet niet af aan het feit dat sindsdien toch al die volgelingen dood zijn gegaan en we dat met z’n allen geen beloning vinden voor alles wat ze hebben opgegeven. Hoe zit het dan met de dood en het leven na de dood? We weten het niet.

In het boek Genesis lezen we dat God het leven van de mensen in tijd heeft begrensd en de Prediker schrijft dat de adem van God, waarmee aan de mens het leven werd gegeven, terug keert naar God zelf. Dat is een mooi beeld en een eenvoudig beeld. Onze adem maakt na onze dood weer deel uit van God. Dat kan je troosten. In de tijd van Paulus deden de wildste verhalen de ronde over dat deel uitmaken van God. De Grieken en Romeinen geloofden in een dodenrijk, met een rijk voor slechte doden en velden voor goede doden. Dat geloof is dus bijgeloof. Paulus vertelt dan dat er een dag komt, nog tijdens zijn leven, dat alles op de wereld zal veranderen. Dat God werkelijk bij ons zal komen wonen en dat de doden uit hun graf zullen ontwaken en levende gelovigen en opgestane gelovigen op de wolken zullen worden weggevoerd. Ook dat moet een beeld zijn om uit te drukken dat onze adem terug zal keren bij God. In het boek “Openbaringen”, wordt dat beeld weer op een andere manier verwoord.

Daarom kunnen we rustig zeggen dat we niet weten wat er na onze dood gebeurt. Aangezien de boodschap van de Bijbel is dat God voor ons zal zorgen hoeven we ons er ook niet druk om te maken. Als we kiezen voor het leven, kiezen we ook voor het leven van onze naaste en zijn we bedroefd om iedereen die het leven verlaat. Het meest bedroefd mogen we zijn om hen die ons nabij zijn geweest in het leven. Troost is dat God voortaan voor hen zorgt. Maar soms is dat een schrale troost. Het verlies van jonge kinderen, het verlies van jonge mensen, van nog lang niet oude geliefden, van geliefden met wie je vele jaren bent opgetrokken, wordt niet minder van de gedachte dat ze bij God zijn. Dat God ze beter bij ons had gelaten is vaak een zeer te begrijpen gedachte. Maar geen verdriet hebben is erger, misschien dat ook verdriet kan troosten, verdriet omdat we voor het leven kiezen en dat leven ook willen voor onze naaste.

Over de onderlinge liefde

1 Tessalonicenzen 4:1-12

1 Broeders en zusters, in naam van de Heer Jezus vragen we u met klem te leven zoals wij het u hebben geleerd, dus zo dat het God behaagt. U doet dat al, maar wij sporen u aan het nog veel meer te doen. 2 U kent de voorschriften die wij u op gezag van de Heer Jezus hebben gegeven. 3 Het is de wil van God dat u een heilig leven leidt: dat u zich onthoudt van ontucht, 4 dat ieder van u zijn lichaam heiligt en in eerbaarheid weet te beheersen 5 en dat u niet zoals de ongelovigen, die God niet kennen, toegeeft aan uw hartstocht en begeerte. 6  Schaad of bedrieg uw broeder of zuster in dit opzicht niet, want de Heer vergeldt dit alles, zoals wij u vroeger al nadrukkelijk hebben voorgehouden. 7 God heeft ons niet geroepen tot zedeloosheid, maar tot een heilig leven. 8 Dus wie deze voorschriften verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u zijn heilige Geest geeft. 9 Over de onderlinge liefde hoeven wij u niets te schrijven, want u hebt zelf van God geleerd hoe u in liefde met elkaar moet omgaan. 10 U doet dat al met alle gelovigen in heel Macedonië, maar, broeders en zusters, wij sporen u aan het nog veel meer te doen 11 en er een eer in te stellen in alle rust uw eigen zaken te behartigen en uw eigen brood te verdienen. Dat hebben wij u opgedragen, 12 opdat u een eerzaam leven zult leiden in de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren, en u van niemand afhankelijk bent. (NBV)

Wie de boodschap kent het goede te doen en niet dan het goede weet dat er dingen zijn die je dus moet laten. Het Christendom heeft vanouds het imago dat het tal van zaken verbiedt. Maar zo is het niet. Het Christendom is, evenmin als het Jodendom dat was, een negatieve godsdienst. Paulus schrijft zelfs ergens dat alles geoorloofd is. De keus om iets te doen of iets te laten is aan de individuele gelovige zelf. Het goede ligt niet absoluut vast, zodat de ene keer iets heel goed is om te doen, terwijl het een andere keer juist het kwade is wat je op het punt staat te doen. Dit gedeelte uit de brief aan de mensen in Tessalonica zet ons een beetje op het spoor hoe in de praktijk uit te maken wat je nu wel en wat je nu niet moet doen. Wat hierboven staat is het centrale criterium in dit gedeelte, een ander niet schaden of bedriegen. Daar komt ook de waarschuwing tegen de ontucht vandaan.

In de samenleving waar Paulus naar schrijft waren er slaven en slavinnen die je kon huren of kopen om je lusten te bevredigen. De mensenhandel die welig in onze prostitutie tiert heeft het na al die eeuwen niet anders gemaakt. Het zal duidelijk zijn dat je niet een broer of zus misbruikt voor je lustbevrediging. Dat is dus heel iets anders als twee mensen samen besluiten samen plezier van elkaar te hebben en dat met elkaar te delen. Het bestrijden van mensenhandel en de slachtoffers van lover boys bevrijden geeft mensen alleen maar meer mogelijkheden plezier in het leven te hebben. Immers alle mensen zouden zich moeten onthouden van het maken van misbruik van broers en zussen. Juist de goddelozen schuiven de zorg en bescherming af op de overheid en stellen dat je eerst je eigen lust moet bevredigen en dan pas hoeft na te denken over de vraag of je misschien misbruik van iemand hebt gemaakt.

De Bijbel draait dit om, eerst nadenken over mogelijk misbruik en als dat aan de orde is, beheers je dan. Paulus noemt dat Heilig, daar zit het woord heel in. Een perfect mens te zijn, beeld van God, bekleed met liefde voor de naaste, dat is pas Heilig. Daar streven we naar. Misbruik maken van je naaste is als misbruik maken van God. Wie de wanstaltige beelden van seksueel misbruik van kinderen in Thailand en andere vergelijkbare landen ziet vraagt zich af waarom zelfs het organiseren van vliegreizen naar deze oorden niet strafbaar wordt gesteld. Het onrecht onze broeders en zusters aangedaan schreeuwt naar de hemel maar de westerse gelovigen lijken doof te blijven. Paulus wijst op de solidariteit met de gelovigen ook elders, die je moet vergroten. Het wordt dus tijd voor een Europese actie tegen misbruik, mensenhandel en lover boys. Samen kunnen we kennelijk wel wat.

Uw liefde voor elkaar en ieder ander

1 Tessalonicenzen 3:1-13

1-2 Omdat we het niet langer uithielden, besloten we Timoteüs naar u toe te sturen, onze broeder en Gods medewerker in de verkondiging van het evangelie van Christus. Zelf bleven we in Athene achter. Timoteüs moest u sterken en aanmoedigen in uw geloof, 3  zodat u zich niet uit het veld zou laten slaan door de tegenspoed die u ondervindt. U weet tenslotte zelf dat wij die moeten ondergaan. 4  Toen we bij u waren, hebben we u al gezegd dat ons tegenspoed te wachten stond; die is dan ook gekomen, zoals u ondervonden hebt. 5 Ik heb Timoteüs dus gestuurd omdat ik het niet langer kon uithouden. Ik wilde weten of uw geloof standhield, want ik was bang dat de verleider u had verleid en onze inspanningen voor niets waren geweest. 6 Maar nu is Timoteüs teruggekomen met het goede bericht over uw geloof en liefde. Hij heeft ons bovendien verteld hoezeer u ons altijd als voorbeeld neemt en hoe u er even vurig naar verlangt ons te zien als wij u. 7 Daardoor, broeders en zusters, zijn we over u gerustgesteld. In al onze nood en ellende voelen we ons gesterkt door uw geloof, 8 want nu opnieuw blijkt dat de Heer uw fundament is, leven we weer op. 9 Kunnen we God ooit genoeg voor u danken? Kunnen we hem ooit genoeg danken voor de vreugde die hij ons met u geschonken heeft? 10 Wij bidden dag en nacht met volle overgave dat we u weer zullen zien en kunnen aanvullen wat er nog aan uw geloof ontbreekt. 11 Mogen God, onze Vader, en onze Heer Jezus ons pad naar u leiden. 12 Moge de Heer uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken, zodat uw liefde even overvloedig wordt als onze liefde voor u. 13 Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al zijn engelen. Amen. (NBV)

Die jonge gemeenten hadden het niet gemakkelijk. Steeds kwamen er mensen langs die de baas wilden zijn en deden of zij de wijsheid in pacht hadden. Omdat de schrijvers van de brief zelf inmiddels elders aan het werk waren konden ze zelf niet naar Salonici terug gaan. Ze besloten Timoteüs te sturen om de gemeente een hart onder de riem te steken. En Timoteüs was teruggekomen met goede berichten. Het gaat goed met dat kleine groepje mensen van de weg in Tessalonica, Noord Griekenland, dat deel van Griekenland dat tot op de dag van vandaag Macedonië wordt genoemd. In dit oudste geschrift uit het Nieuwe Testament worden die goede berichten ook opgesomd. Ze willen elkaar graag weerzien, Paulus en zijn gezelschap en de groep gelovigen waar de brief aan gericht is. Maar waarom dan, wat is er zo bijzonder? Aan het eind blijkt het pas, de liefde voor elkaar en voor ieder ander groeit daar, die groeit zo groot dat die dezelfde afmetingen aanneemt als de liefde tussen zielsverwanten.

De liefde voor elkaar is nog voor te stellen en dat die mensen van Paulus houden, omdat die ze tot de groep gemaakt heeft die ze zijn, is ook nog voorstelbaar maar hoe zit het met die “Liefde voor ieder ander”. Er wordt zo gemakkelijk overheen gelezen maar in een stad als Tessalonica met vele tempels en vele religies is die Christelijke gemeente wel een heel erg vreemde club. Daar is geen godenbeeld. Ze hebben geen tempel en zijn ook niet van plan er één te bouwen, ze hebben geen Priesters die het exclusieve recht hebben tussen de gelovigen en de godheid te bemiddelen. De aanbidding van hun God gaat zelfs niet om henzelf. Ze zoeken geen eer en geen roem, ze maken geen reclame, ze pretenderen niet dat ze alles kunnen oplossen, ze helpen alleen maar. Ze tonen belangstelling voor zieken, voor slaven, voor armen, voor hongerigen, voor mensen die geen kleding hebben en zich niet kunnen tonen, voor vreemdelingen die geen thuis hebben, ze troosten de stervenden en de bedroefden. Onder mensen in nood en onder de armen van de stad groeit hun reputatie.

Ze zijn eerlijk en nergens op uit. Het is als een godsdienst zonder God. Ze hebben niet alleen geen beeld om te aanbidden, ze mogen zelfs geen beeld van hun God maken, niet in steen, of hout, of edelmetaal of edelsteen, maar zelfs ook niet woord. Alleen hun daden drukken uit wat hun geloof is, dat is die liefde voor ieder ander. Ze hebben zelfs hun vijanden lief. In de loop van de geschiedenis zijn wij veel van de positie van de gemeente in Tessalonica kwijt geraakt. Wij hebben onze kerkgebouwen, onze priesters en dominees, onze gerespecteerde plaats in de samenleving. Maar zijn we het zicht op de hongerigen en de dorstigen, de naakten en de ontheemden, de gevangenen en de zieken niet een beetje kwijtgeraakt? De vreemdelingen onder ons kunnen onweersproken en ongestraft apart worden gezet. Zelfs een bijbeltiendaagse over het thema vreemdelingen maakte niet de tongen los en zette niemand in beweging. Alleen de vluchtelingen die bijna lopend naar hier zijn gekomen en de reis over de Middellandse zee hebben overleefd werden massaal geholpen, maar mogen inmiddels op onze kosten wegrotten in helse kampen in Griekenland. Zou Paulus vandaag toch aan ons kunnen schrijven dat wat we vandaag lezen over de mensen in Salonici?

Want wie is onze hoop en vreugde?

1 Tessalonicenzen 2:13-20

13 Wij danken God dan ook onophoudelijk dat u zijn woord, dat u van ons ontvangen hebt, niet hebt aangenomen als een boodschap van mensen, maar als wat het werkelijk is: als het woord van God dat ook werkzaam is in u, die gelooft. 14  Het is u vergaan, broeders en zusters, als Gods gemeenten in Judea die Christus Jezus toebehoren. U hebt even zwaar onder uw stadsgenoten geleden als zij onder de Joden. 15  Die hebben de Heer Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd. Ze mishagen God en zijn alle mensen vijandig gezind, 16 omdat ze ons beletten andere volken bekend te maken hoe ze kunnen worden gered. De maat van hun zonden raakt nu vol, en Gods veroordeling is ten volle over hen gekomen. 17 Broeders en zusters, nu wij voor korte tijd van u gescheiden zijn bent u weliswaar uit het oog, maar daarom nog niet uit het hart, en omdat we zo naar u verlangden hebben we ons alle moeite gegeven u te zien. 18 We stonden dan ook meer dan eens op het punt naar u toe te komen-ik, Paulus, niet in de laatste plaats-, maar Satan heeft het ons belet. 19 Want wie is onze hoop en vreugde? Wie is onze erekrans wanneer we voor Jezus, onze Heer, staan bij zijn komst? Wie anders dan u? 20 Ja, u bent onze eer en vreugde. (NBV)

We lezen vandaag een stuk uit de Bijbel dat ons in de eerste plaats leert hoe gevaarlijk het is om teksten uit de Bijbel uit hun verband te halen en uit te leggen zonder de rest van de Bijbel er bij te betrekken. Als je dat namelijk niet doet dan lijkt het of Paulus hier alle Joden beschuldigd van Godsmoord omdat zij er toe hadden aangezet dat de Romeinen Jezus van Nazareth aan het kruis moesten nagelen. We laten zo buiten beschouwing was Paulus verder over Joden gezegd heeft en dat hij zelf Jood was, Dat zijn medeschrijvers ook Joden waren en dat, misschien nog het belangrijkste, een groot deel van de Christelijke gemeente Joods was. Dat we zo zijn gaan denken komt misschien omdat religieuze bewegingen in het algemeen al snel bij de borstkloppers gaan behoren, zij hebben de waarheid in pacht gekregen en de anderen moeten zich daarbij aanpassen. In Christelijke kerken wordt het nog al eens voorgesteld of de Christelijke kerk, die veel later uiteen zou vallen in kerkgenootschappen, zich van haar Joodse wortels afscheidde op het Pinksterfeest dat in het boek Handelingen werd beschreven.

Niets is minder waar. Het heeft waarschijnlijk eeuwen geduurd voor er een Rabbijns Jodendom en een Christendom als helder te onderscheiden religieuze stromingen waren ontstaan. Binnen het Jodendom zoals dat in de dagen van Paulus nog bestond woedde een felle discussie. Wie of wat was nu het ware Jodendom? Waren dat de vele messiassen de een gewelddadige opstand tegen de Romeinen preekten? In de Bijbel kennen we dan Bar Abbas als strijder tegen Romeinen en die werd verkozen boven de naar vrede strevende Jezus van Nazareth. Maar er waren ook Essenen die zelfs de woestijn introkken om maar niet besmet te worden met invloeden uit het Heidendom. Daarnaast en daartussen waren er Christenen die bijeen kwamen om uit de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel te lezen, verhalen te vertellen over Jezus van Nazareth en waar ook Heidenen welkom waren om mee te doen.

Centraal stond bij deze jonge gemeenten een innerlijk Christendom, al je handelingen in de samenleving moesten in overeenstemming gebracht kunnen worden met de opdracht van God je naaste lief te hebben als jezelf. Op een andere plaats schrijft Paulus dat hij wil dat Gods opdracht in je hart gebeiteld zou worden. Hij grijpt daarbij ook terug op de profeten die hetzelfde al hadden geschreven. Zo waren de jonge Christelijke gemeenten klem komen te zitten tussen hun eigen Heidense omgeving die hen vroeg offers te blijven brengen aan de Heidense goden en de Joodse ijveraars die wilden dat bekeerde Heidenen alle regels uit de Tora naar de letter zouden uitvoeren. Wij leven al eeuwen na de scheiding die zich heeft voltrokken. Toch dienen we dezelfde God en wat we lezen in de Bijbel lezen we op basis van de Hebreeuwse Bijbel. Joden Godsmoordenaars noemen is dus zeer sterk te verwerpen. Als je dat doordenkt dan zou Jezus van Nazareth zelfmoord hebben gepleegd. Niet de Joden zijn verantwoordelijk voor het kwaad in de wereld, maar alle mensen, wij net zo goed en slecht als de anderen. Pas het volgen van de weg van de God van Israël kan ons daarvan bevrijden.

Nooit een dekmantel voor hebzucht

1 Tessalonicenzen 2:1-12

1 U weet zelf, broeders en zusters, dat ons bezoek aan u niet tevergeefs is geweest. 2 Ondanks de mishandelingen en beledigingen die wij, zoals u bekend is, in Filippi te verduren hadden, vonden we in vertrouwen op onze God de moed u bekend te maken met zijn evangelie. Daarvoor hebben we ons tot het uiterste ingespannen. 3 Onze oproep berust niet op een dwaling, op oneerlijkheid of bedrog. 4 Wij spreken alleen omdat God ons daartoe waardig heeft gekeurd en ons het evangelie heeft toevertrouwd-niet om mensen te behagen, maar God, die de mensen doorgrondt. 5 U weet dat we u nooit naar de mond hebben gepraat en dat onze woorden nooit een dekmantel voor hebzucht waren. God is onze getuige. 6 We hebben ook niet geprobeerd de gunst van mensen af te dwingen, niet bij u en niet bij anderen. 7 Hoewel we ons als apostelen van Christus hadden kunnen laten gelden, zijn we u tegemoet getreden met de tederheid van een voedster die haar kinderen koestert. 8  In die gezindheid, vol liefde voor u, waren we niet alleen bereid u te laten delen in Gods evangelie, maar ook in ons eigen leven. Zo dierbaar was u ons geworden. 9 U herinnert u, broeders en zusters, hoe we ons hebben ingezet en ingespannen, hoe we dag en nacht hebben gewerkt om niemand van u tot last te zijn. Op die manier hebben we u het evangelie van God verkondigd. 10 U kunt getuigen, en God zelf, hoe toegewijd, hoe oprecht en zuiver we bij u, die tot geloof gekomen bent, hebben geleefd. 11 U weet dat we voor ieder van u waren als een vader voor zijn kinderen. 12  We hebben u aangespoord en bemoedigd en u op het hart gedrukt zo te leven dat u God eer bewijst. Hij roept u tot zijn koninkrijk en luister. (NBV)

Er is in Tessalonica een bloeiende gemeente ontstaan. Altijd zijn er mensen die van zo’n succes misbruik willen maken. Ze willen wel een graantje meepikken van het enthousiasme van de nieuw ontstane beweging. Ze willen zelfs wel boegbeeld worden van die nieuwe beweging, als het maar genoeg oplevert. In de dagen dat er nog kamerleden waren die partijgenoten voordroegen voor het burgermeesterschap gebeurde het wel dat een succesvolle kleine partij overspoeld werd door mensen die namens die partij wel ergens burgemeester wilden worden. Ze waren best bereid daarvoor lid te worden van die partij. Gelukkig maar dat tegenwoordig gemeenteraden de nieuwe burgemeester voordragen na een uitgebreide sollicitatieprocedure. Maar nieuwe partijen merken na een succes in verkiezingen telkens weer dat er mensen waren die zich hadden aangesloten om hun eigen belang te dienen. Het is dus heel wel denkbaar dat ook de nieuwe gemeente in Tessalonica werd bezocht door mensen die de gemeente wel wilden helpen maar die zichzelf eigenlijk nog het beste wilden helpen.

Het driemanschap dat de brief heeft geschreven roept nog eens in herinnering hoe ze zichzelf hadden opgesteld bij de ontwikkeling van de nieuwe gemeente. Paulus had er gewerkt, Timoteüs had er later een korte tijd gewerkt en Silvanus had in de omgeving gewerkt. Van Paulus is bekend dat hij zich er op voor liet staan riemensnijder of tentenbouwer te zijn en daarmee voor zijn eigen brood wist te zorgen. Nergens wilde hij afhankelijk zijn van de gemeente waarvoor hij werkte. Niet dat hij er op tegen was als apostelen door een gemeente in leven werden gehouden, sommige van die apostelen namen ook hun gezin mee, maar het moest niet het uitgangspunt zijn voor het werk in de gemeente. Voorgangers die rijk worden van hun werk in de gemeente waren voor de briefschrijvers dan ook ondenkbaar. Voor ons niet. Het succes dat sommige voorgangers hebben wordt afgemeten aan de bereidheid van gelovigen om hen geld te geven. Misschien moeten we in zulke gevallen zeggen dat hoe rijker een voorganger van zijn werk is geworden, hoe verder zijn boodschap van de Bijbel afstaat.

De brief was begonnen met het compliment dat de gemeente in Tessalonica een voorbeeld was voor andere gemeenten in de omgeving. Nu stellen de briefschrijvers zich als voorbeeld voor de leidinggevenden die zich bij de gemeente aandienen. Zijn die nieuwe leidinggevenden als vaders voor hun kinderen? Welke vader laat zijn kinderen voor zijn eigen inkomen en welvaart werken? Het gaat ook vandaag in de Christelijke gemeente niet om eer voor kerkleden of voorgangers. Het gaat nog steeds om de eer van de God van Israël. In Tessalonica hadden ze geleerd dat de God van Israël bij de armen en onmondigen was, dat het onderscheid tussen slaven en vrijen was weggevallen en dat het niet alleen mannen waren die in de gemeente mee mochten praten. Een gemeente als in Tessalonica liet zien dat die verwarrende samenleving met al die verschillende mensen die elkaar ook vaak niet konden verstaan, omgesmeed kon worden in een liefhebbende gemeenschap, waar mensen voor elkaar zorgden, waar hongerigen gevoed werden en zieken verzorgd. Die manier van gemeente zijn is zo aantrekkelijk dat uiteindelijk iedereen daaraan mee zal willen doen, ook vandaag nog.

Zo bent u een voorbeeld

1 Tessalonicenzen 1:1-10

1 Van Paulus, Silvanus en Timoteüs. Aan de gemeente in Tessalonica, die toebehoort aan God, de Vader, en de Heer Jezus Christus. Genade zij u en vrede. 2  Wij danken God altijd voor u allen: wij noemen u onophoudelijk in onze gebeden 3  en gedenken dan voor onze God en Vader hoeveel uw geloof tot stand brengt, hoe krachtig uw liefde is en hoe standvastig u blijft hopen op de komst van Jezus Christus, onze Heer. 4 God heeft u lief, broeders en zusters. Wij weten dat hij u heeft uitgekozen: 5 onze verkondiging aan u overtuigde immers niet alleen door onze woorden, maar ook door de overweldigende kracht van de heilige Geest. U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen we in uw midden waren. 6 U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer: onder zware beproevingen hebt u het woord ontvangen met de vreugde van de heilige Geest. 7 Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje geworden. 8  Want het woord van de Heer heeft zich vanuit uw gemeente niet alleen in Macedonië en Achaje verspreid, uw geloof in God vindt ook weerklank buiten die gebieden. Wij hoeven daarover niets te vertellen; 9 iedereen praat erover hoe wij door u zijn ontvangen en hoe u zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren-om hem, de levende en ware God, te dienen 10 en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: Jezus, die hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel. (NBV)

Vandaag beginnen we te lezen in de brief aan de Tessalonicenzen, de eerste brief die onder dit adres in het Nieuwe Testament is opgenomen. De Tessalonicenzen woonden in de stad die tegenwoordig Salonica heet, in Griekenland dus. Het moet een welvarende stad zijn geweest. Een havenstad op de route van Rome naar Turkije. Het begin van de brief is een begin zoals dat in vele brieven uit de eerste eeuw na het begin van de jaartelling is aangetroffen. Niet alleen brieven van Christelijke hand maar ook in veel andere brieven. De schrijvers worden genoemd en de geadresseerde wordt gegroet. Dan wordt de godheid gedankt dat de geadresseerde nog steeds in staat was de brief te lezen. Als schrijvers van de brief worden Paulus, Silvanus en Timoteüs genoemd. De brief is gericht aan de gemeente van God de vader en de Heer Jezus Christus. De term gemeente staat hier voor een samengeroepen vergadering van vrije burgers. Zulke vergaderingen werden regelmatig door een stadsbestuur bijeen geroepen om zaken te regelen en wetten vast te stellen.

Maar het gaat in deze brief niet om de burgers van een stad maar om de burgers van een nieuw Koninkrijk. De term “Heer” is immers de term waarmee de Romeinse keizers werden aangeduid. Het gaat hier dus om burgers van een ander rijk. Het rijk waar Jezus Christus de Heer van was. En dan is een vergadering van vrije burgers gelijk ook een bijzondere aanduiding. Het is namelijk helemaal niet gezegd dat de vrije burgers in het rijk van Christus ook gelijk vrije burgers in het Romeinse Rijk waren. Tessalonica was een stad met mensen uit zeer veel landen. Vrije mensen en slaven. Er was ook een synagoge in de stad. Aan de manier waarop over de gemeente wordt geschreven mag men afleiden dat de diversiteit in de stad ook weerspiegeld werd in de diversiteit van de gemeente. Daar waren slaven en vrijen dus gelijk, vrijgekocht door Jezus Christus heet het dan. Dat was revolutionair en riep begrijpelijkerwijs het nodige verzet op. De economie van het Romeinse Rijk was op slaven gebaseerd. Slaven konden tot hoge uitvoerende bestuurlijke functies komen. Soms werden ze als beloning voor bewezen diensten vrijgelaten. Maar een vrijgelaten slaaf was nooit een ondermijning van de maatschappelijke orde want een gelijkheid met vrijen ontstond er niet.

De termen die worden gebruikt om de gemeente in Tessalonica te beschrijven en die zijn ontleent aan de gebruikelijk politieke en bestuurlijke gang van zaken wijzen er al op dat er hier iets bijzonders gebeurde. Niet de bestaande samenleving was het voorbeeld dat moest worden gevolgd maar er was werkelijk iets nieuw gebeurd. In Tessalonica was een groep mensen verenigd die de liefde voor mensen voorop stelde. Zij volgde de God van Israël staat er, denk dan gerust aan de Tora, de regels voor de menselijke samenleving en zij schaarden zich onder het voorbeeld van Jezus van Nazareth. Die was hun Heer, die had dus de regels vastgesteld die door de gemeente in Tessalonica werden gevolgd. Of ze het verhaal over de Bergrede al kenden weten we niet, het staat niet in het gedeelte dat we vandaag lezen, maar dat de liefde centraal stond en ze een voorbeeld waren voor gemeenten die later waren ontstaan wijst er op dat er een voorbeeldgemeente was ontstaan waar de gezindheid die uit de Evangeliën spreekt een duidelijke prominente plaats had. Zo’n voorbeeld gemeente zou niet als slecht worden beoordeeld bij de wederkomst van Jezus. De vraag aan ons die hier wordt gesteld is natuurlijk of onze plaatselijke kerken ook zulke voorbeeldgemeenten zijn en hoe er over ons geoordeeld zou worden. Dat oordeel is niet aan ons, maar dat werken aan het worden van een lichtend licht in de samenleving is wel aan ons.

Als een hut die schaduw biedt

Jesaja 4:2-6

2 Op die dag zal de HEER het land tot bloei brengen, het zal als een kostbaar sieraad zijn. De rijke vrucht van het land zal elke Israëliet die ontkomen is met trots vervullen. 3 Ieder die nog in Sion is, ieder die in Jeruzalem is achtergebleven, zal heilig genoemd worden, alle mensen in Jeruzalem die ten leven opgeschreven zijn. 4 Wanneer de HEER het vuil van Sions vrouwen heeft weggewassen en het bloed van Jeruzalem heeft afgespoeld, door een zuiver oordeel en een zuiverend vuur, 5 dan zal hij boven de plaats waar de Sion ligt en waar men bijeenkomt, een wolk scheppen voor overdag en een lichtend vuur met rook en vlammen voor de nacht. Zijn luister zal alles overdekken, 6  als een hut die schaduw biedt in de hitte van de dag, en beschutting tegen storm en regen. (NBV)

In het gedeelte dat we vandaag lezen uit het boek van de profeet Jesaja worden een aantal typisch Bijbelse beelden bij elkaar gezet. Uit het verhaal over de uittocht uit Egypte kennen we het beeld dat God in een wolk overdag vooruit gaat en in een vuurkolom in de nacht. Die wolk en die vuurkolom worden nu als bescherming boven de Tempelberg gesitueerd. De berg Sion in Jeruzalem herbergt immers de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals die in de woestijn aan het volk Israël door God werden geschonken en die het hart van het volk vormen. Het boek van de profeet Jesaja gaat over de bedreigingen die uiteindelijk zouden leiden tot de ballingschap in Babylon. Het zijn donkere tijden, niemand is zeker van de toekomst.

Bezit telt niet meer want vijanden kunnen het elk ogenblik plunderen. Dan komt Jesaja met de boodschap dat delen met elkaar de bescherming biedt die iedereen nodig heeft. Zwakke mensen worden sterk als ze met elkaar weten te delen. Vrouwen hoeven zich niet te verkopen als ze samen weten te staan. Dan wordt de stad waarin je woont als een hut die schaduw biedt in de hitte van de dag, beschutting tegen storm en regen. Jaren geleden, toen de economie weer eens in een dal schoot, nam een Pastor het initiatief om in zijn stad de diaconieën van de kerken en de hulpverleners van de kerken bijeen te roepen in een honger en kou overleg. Hij had de roep van de armen in de stad gehoord. Eén van de hulpverleners stelde toen voor om niet meer eenzijdig als kerk de armen te helpen maar een organisatie op te zetten waar kerken en mensen met een uitkering gelijkwaardig de hulp gestalte zouden geven. Ze noemden dat ISBA, in het kerkslavisch betekent dat schuilhut.

Het is de hut die in dit gedeelte van het boek van de profeet Jesaja genoemd wordt. De organisatie bestaat nog steeds. Ze leent geld aan de armen als de gemeente niet snel genoeg is met een uitkering en signaleert naar de overheid tekortkomingen in de hulpverlening. Kerken helpen zo armen stem te geven aan hun noodsituatie. De gemeente heeft geleerd naar hen te luisteren want het is niet het zwakke handjevol armen dat roept om hulp, het zijn de leden van de diverse kerkgenootschappen, rijk en arm, die de stem van de armen versterken en het hebben over recht en gerechtigheid. De zorg voor de armen is zichtbaar verbeterd. Armoede is niet verdwenen, armen hebben we immers altijd bij ons, maar de schuilhut, op basis van de richtlijnen voor de menselijke samenleving, functioneert. En altijd kan een schuilhut aan de armen geboden worden, overal, ook aan de armen die in wanhoop via de Middellandse Zee aan onze deuren kloppen.

Dan zal er stank zijn

Jesaja 3:13-4:1

13 De HEER bereidt zijn rechtsgeding voor, hij staat klaar om over volken vonnis te wijzen. 14 Zo luidt de aanklacht van de HEER tegen de oudsten en de vorsten van zijn volk: Jullie hebben mijn wijngaard in brand gestoken en jullie huizen gevuld met wat je de armen ontnam. 15 Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen en de armen zo zwaar te mishandelen? – spreekt God, de HEER van de hemelse machten. 16 De HEER zegt: Kijk eens hoe hooghartig die vrouwen van Sion zijn; zie hen verwaand flaneren en verleidelijke blikken om zich heen werpen, hoor het rinkelen bij de trippelpasjes die ze maken. 17 Daarom zal de HEER Sions vrouwen de sluier afrukken en hun voorhoofd ontbloten. 18 Op die dag neemt hij hun alle opschik af: hun enkelringen, zonnetjes en maantjes, 19 hun oorringen, armbanden en sluiers, 20  hun hoofddoeken, enkelkettinkjes, borstlinten, reukflesjes en amuletten, 21 de ringen aan hun handen en de ringetjes door hun neus, 22 hun prachtige kleren, mantels, omslagdoeken en tasjes, 23 hun doorschijnende gewaden, hemdjes, schouderdoeken en sjaals. 24 Dan zal er stank zijn in plaats van balsemgeur en zullen er touwen zijn in plaats van gordels; kale schedels en geen fraaie kapsels, grove rouwkledij en geen mooie feestgewaden. Dit alles vervangt de schoonheid. 25 Sions mannen zullen vallen door het zwaard, haar soldaten sneuvelen in de strijd. 26 Rouw en droefenis heersen in haar poorten. Berooid hurkt Sion neer op de grond. 1 Op die dag storten zeven vrouwen zich op één man: ‘Wij zullen zelf voor ons voedsel zorgen en in onze eigen kleding voorzien. Laat ons slechts uw naam dragen, neem de schande van ons weg.’(NBV)

Vandaag lezen we over een rechtszaak. Er zijn media die dol zijn op rechtszaken. Die zijn openbaar en gemakkelijk te verslaan. Er is een openbaar ministerie dat beschuldigd en een aangeklaagde met advocaat die verdedigd. Een onafhankelijke rechter, heel vaak vergezeld van een paar hulprechters, gaat dan op zoek naar de waarheid. Voor de media is die waarheid meestal niet zo belangrijk, het gruwelijke van de aanklacht wordt breed uitgemeten en het slimme van de verdediging speelt een grote rol. Zo komt het dat argeloze lezers en kijkers ineens geconfronteerd worden met een onverwachte vrijspraak en dat fouten in de rechtspraak soms pas na vele jaren duidelijk worden. Vandaag dus de rechtszaak die de God van Israël tegen de volken voert. Om te beginnen staan de leiders van zijn eigen volk terecht. Israël is immers bedoeld als voorbeeld voor de volken. Omdat God nu eenmaal God is luidt de aanklacht hetzelfde als het vonnis en gaan die direct in elkaar over. Wat is de aanklacht? Dat de wijngaard van God in brand is gestoken. Dat klinkt al ernstig maar we moeten wel weten wat er mee wordt bedoeld.

Onder Jozua was het land Israël verdeeld over alle families in Israël. Hun nakomelingen zouden daarvan moeten leven, elk op een eigen akker. Omdat ook Jozua wel snapte dat er eens een ongeluk zou kunnen  gebeuren, dat er een misoogst zou kunnen zijn, dat iemand de oogst toch wat te snel zou opmaken en dat er dus allerlei redenen zijn waardoor mensen tot armoede vervallen en gedwongen zijn om hun akker en daarmee ook zichzelf te verkopen om te kunnen overleven werd de bepaling ingevoerd dat elke vijftig jaar elke familie opnieuw zou mogen beginnen. Maar wat deden de rijken die zich het aankopen van vrijkomende akkertjes konden permitteren? Ze lieten ze braak liggen, ze staken wijngaarden en akkers in brand en gebruikten ze voor plezier, vaak ook voor afgoderij. Ze vulden hun huizen met het moois dat de armen hadden achtergelaten. Waaraan kunnen wij nu zien of wij ook zulke rijken hebben? Aan mooie kleren en allerlei uiterlijk vertoon zegt Jesaja op last van God. Wij denken aan miljonairs beurzen, jachthavens met onbetaalbare jachten, privé auto’s die zoveel kosten dat een gemiddelde burger er een jaar van zou kunnen leven.

We denken ook aan de exorbitante bonussen die in het bedrijfsleven, bij de overheid en in de zorg worden uitgedeeld. We zien het aan de leegstaande verzorgingshuizen, aan gehandicapte kinderen die niet meer naar school kunnen omdat hun ouders dat zelf moeten organiseren, aan de ernstig zieken die dure medicijnen niet krijgen omdat voorrang wordt gegeven aan exorbitante beloningen voor ziekenhuisbestuurders. De enorme beloningen worden verdedigd met het argument dat knappe bestuurders anders zullen verdwijnen. Jesaja geeft hen de schuld van de crisis die Jeruzalem treft en de vrouwen van Jeruzalem geven het goede voorbeeld. Trap die zakkenvullers maar er uit, ze zullen voortaan zelf wel voor kleding en voedsel zorgen. Misschien wordt het tijd om hun voorbeeld te volgen, dan worden ouderen weer verzorgd, zieken genezen, gehandicapten een plaats in de samenleving bezorgd, dan is er tijd om tranen te drogen en vreugde te maken.

Hun partijdigheid keert zich tegen hen

Jesaja 3:1-12

1 Voorwaar, God, de HEER van de hemelse machten, ontneemt Jeruzalem en Juda hun stut en steun: alle steun van brood en water, 2 van krijgsheld en soldaat, rechter en profeet, waarzegger en oudste, 3 bevelhebber, man van aanzien en raadsheer, tovenaar en bezweerder. 4 Hij stelt kinderen als koning aan, willekeur zal er regeren. 5 De mensen zullen elkaar verdringen, man tegen man, de een tegen de ander; een kind staat op tegen zijn ouders, een nietsnut tegen een man van eer. 6 Een man grijpt in het ouderlijk huis zijn broer bij de arm en roept hem toe: ‘Jij hebt een mantel. Wees jij onze leider en ontferm je over deze chaos.’ 7 Maar dan zal die zich verweren: ‘Verwacht niet dat ik jullie wonden heel. Ik heb in mijn huis geen voedsel, geen mantel. Stel mij niet aan als leider van het volk.’ 8 Jeruzalem is gestruikeld, Juda is gevallen. Zij keren zich tegen de HEER in woord en daad, ze tarten hem openlijk in al zijn luister. 9 Hun partijdigheid keert zich tegen hen, schaamteloos pronken ze met hun zonden, als Sodom. Wee hun, want ze berokkenen zichzelf kwaad. 10 Gelukkig de rechtvaardige, het gaat hem goed, hij zal de vruchten plukken van zijn daden. 11 Wee de goddeloze, hem gaat het slecht, al wat hij doet wordt hem vergolden. 12 Door tirannen wordt mijn volk uitgebuit, woekeraars heersen erover. Mijn volk, jullie leiders zijn verleiders, zij brengen jullie op een dwaalspoor.(NBV)

Veel mensen keren zich af van de politiek. Dat was vroeger zo en dat is vandaag de dag niet anders. Als de inwoners van de Verenigde Staten een president mogen kiezen dan deed maar een kwart van de kiesgerechtigden mee. Voor veel mensen is de politiek een chaos. Mensen die zich voordoen als regeerders, maar ondertussen blijft het leed in de wereld. Politici spreken mooie woorden maar zelden worden die gevolgd door verstandige daden. Voor arme mensen komt daar nog bij dat zij zich het hoofd breken over de vraag hoe de eerste levensbehoeften te betalen terwijl die politici vorstelijk worden beloond. Elke stut en steun van de machtigen, de regeerders, de mensen van aanzien ontbreekt. Het is alsof kibbelende kinderen het parlement bevolken, de jongeren de straten onveilig maken, het zinloos geweld vrij spel heeft en iedere willekeurige voorbijganger het wel voor het zeggen kan krijgen als die een nette jas aan heeft.

Jesaja schetst zo te zien niet de samenleving van enkele duizenden jaren geleden maar Jesaja schetst de samenleving van nu. Tenminste de samenleving zoals veel mensen die vandaag de dag nog beleven. Dat nadat we hebben gelezen dat er maar één Heer is, één die de macht heeft mensen te bevrijden van de slavernij van de armoede. Die God is liefde en waar is die God temidden van de chaos van de huidige samenleving. Is dat een God die je beschermt tegen straatrovers? Is dat een God die je kinderen beschermt tegen drugsdealers? Is dat een God die de vreemdeling in je buurt voor jou verstaanbaar maakt? Ook die God lijkt te zeggen dat je ook God maar niet als leider van het volk moet aanstellen. Maar als de redding zelfs niet bij God lijkt te liggen, waar moeten we ons dan toe wenden? Hebben we echt niet meer dan onszelf, zwak als we zijn, niet bij machte het onheil van deze wereld te keren?

We hebben alleen nog de oproep onze naaste lief te hebben als onszelf. Dat moesten we navolgen en daarin moesten we mensen zien mee te krijgen. Daar mogen we de politiek op aanspreken en dag en nacht mochten we op grond van die richtlijn ijveren voor recht en gerechtigheid. Dat zal dus moeten werken. Dat geeft mensen de moed op oudejaarsavond mee te lopen met de buurtvaders om de jeugd voor ontsporen te behoeden, dat geeft moed de dealers in de buurt te melden bij de politie zodat er niet nog meer slachtoffers vallen, dat geeft de rust om meer tijd te nemen om onze buren van vreemde herkomst zelf maar onze taal te leren verstaan, dat legt de woorden in onze mond om onze regeerders te blijven vertellen wat er nodig is in de stad, dat maakt dat mensen zwervers op de vlucht een onderdak geven. We moeten niet op anderen vertrouwen maar op de Liefde die wij van God gekregen hebben om te delen met de minsten. Dat is de boodschap van Jesaja.

Goden die ze vormden met hun eigen handen.

Jesaja 6-22

6 U hebt uw volk, Jakobs nakomelingen, verstoten. Zij waren ontvankelijk voor invloeden uit het Oosten, net als de Filistijnen lieten zij zich in met waarzeggerij, ze zijn met vreemde gebruiken vertrouwd geraakt. 7  Ze vulden hun land met zilver en goud, hoe meer schatten, hoe beter. Ze vulden hun stallen met paarden, hoe meer wagens, hoe beter. 8  Ze vulden hun huizen met afgoden, vereerden wat zij zelf hadden gemaakt, goden die ze vormden met hun eigen handen. 9 Ze zullen vernederd worden, buigen zullen ze. Nee, vergeef het hun niet! 10 Verschuil je tussen de rotsen, verberg je onder de grond, vlucht voor de vreselijke macht van de HEER, voor zijn geduchte majesteit. 11 Wie hoogmoedig was, slaat de ogen neer, wie trots was, buigt het hoofd. Want de dag komt dat alleen de HEER hoog verheven is. 12 Op die dag zal de HEER van de hemelse machten zich keren tegen ieder die hoogmoedig is en trots, tegen ieder die zich verheven acht-ze worden vernederd! -,13 tegen alle ceders van de Libanon die zich zo trots verheffen, tegen de eiken van Basan, 14 tegen de bergen met hun trotse hoogte en de heuvels die zich hoog verheffen, 15 tegen iedere hoge toren, tegen elke machtige muur, 16 tegen alle trotse handelsschepen, schepen met kostbare lading. 17 Wie hoogmoedig was, buigt het hoofd, wie trots was, bijt in het stof. Want de dag komt dat alleen de HEER hoog verheven is. 18 Dan zullen de afgoden in het niets verdwijnen. 19  Men schuilt weg in rotsspelonken, in holen in de grond, op de vlucht voor de vreselijke macht van de HEER, voor zijn geduchte majesteit, wanneer zijn komst de aarde schokt. 20 Op die dag zullen de mensen de afgoden, gesmeed van hun zilver en goud, gemaakt om te vereren, prijsgeven aan ratten en vleermuizen. 21 Ze zullen wegschuilen in rotsholen, in kloven en bergspleten, op de vlucht voor de vreselijke macht van de HEER, voor zijn geduchte majesteit, wanneer zijn komst de aarde schokt. 22 Schenk de mens niet langer aandacht. Wat is hij zonder adem in zijn neus? Wat heeft hij te betekenen? (NBV)

Soms is de Bijbel actueler dan je zou denken bij een boek dat vele duizenden jaren geleden tot stand is gekomen. In een tijd van Idols, verkiezingen van de mooiste, de beste, de populairste, de uitbundigste, de grappigste en noem maar op waar je nummer 1 in kunt zijn spreekt de Bijbel over goden die je kunt vormen met je eigen handen. In onze dagen worden zelfs politici kennelijk niet meer gekozen vanwege het beleid van hun partij maar vanwege hun voorkomen en hun vermogen rake opmerkingen te maken die zich lenen voor korte nieuwsflitsen. Dat bij al dat streven naar Idolvorming de minsten, de zwaksten uit het zicht raken en alleen nog maar een last vormen is begrijpelijk. Natuurlijk, zielige gevallen leveren soms nog wel eens een tranentrekkend TV programma op, maar werkelijk voorgoed iets doen voor mensen die te kort worden gedaan is er niet bij. Nee, ze laten zich eerder in met waarzeggerij. Alsof ook Jesaja eens een blik heeft geworpen op het bedrog dat Char heet. Ze vullen hun land met zilver en goud.

Natuurlijk wil de Europese Unie vrijhandel, grondstoffen uit Afrika vrij naar Europa en de producten die daarvan gemaakt worden samen met de overschotten uit de Europese landbouw vrij naar Afrika. Dat daardoor in Afrika alleen maar meer mensen in armoede ten onder gaan doet niet ter zake, ook niet voor de Nederlandse minister van ontwikkelingssamenwerking of de Nederlandse premier. Wij maken ons op voor de volgende SMS verkiezing, of zoeken op internet wanhopig naar de site waar we vandaag weer een stem kunnen uitbrengen. De verkiezing politicus van het jaar roept zelfs op een site van Christenen onrust en discussie op, alsof het land nog niet vol genoeg is van godenbeelden. In de Naardense Bijbel wordt vertaald dat de mens zichzelf vernederd door het aanbidden van de idolen die men zelf heeft gemaakt. We lopen er ondertussen massaal achteraan. En zijn we aan de ene god gewend dan scheppen we weer een nieuwe.

Jesaja schreef zijn visioen in de tijd dat Israel als een klein misbakseltje vertrapt dreigde te worden onder de laarzen van de internationale politiek. Het volk van Israel zou in de tijd van het boek van Jesaja in ballingschap worden afgevoerd. Niets wees er op dat een God van Liefde, die als enige Heer op aarde werd genoemd, nog macht had, laat staan dat die God de enige was die uiteindelijk macht zou hebben. Maar zoals het volk Israel ooit terugkeerde uit ballingschap en de Tempel met de richtlijnen voor de menselijke samenleving weer opbouwde, zo kunnen wij de God van Liefde weer de baas laten zijn van onze samenleving en in onze wereld en daarmee een begin maken met bevrijding van onderdrukten. Al die hoogmoedigen, de rijken en de machtigen, die denken dat hun rijk eeuwig zal duren, zullen vallen. Ze zullen eens moeten vluchten en zich verstoppen omdat recht zal worden gedaan aan hun slachtoffers.