Wat er onder de zon gebeurt

Prediker 1:12-2:11
12 Ik, Prediker, was koning van Israël in Jeruzalem. 13  Ik heb met heel mijn hart elke vorm van wijsheid onderzocht, want ik wilde alles wat onder de hemel gebeurt doorgronden. Het is een trieste bezigheid. Een kwelling is het, die de mens door God wordt opgelegd. 14  Ik heb alles gezien wat onder de zon gebeurt, en vastgesteld dat het niet meer is dan lucht en najagen van wind. 15 Wat krom is kan niet recht worden gemaakt, en wat ontbreekt kan niet worden meegeteld. 16 Ik zei tegen mezelf: Ik heb meer en groter wijsheid verworven dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd. Ik heb veel wijsheid en kennis opgedaan. 17  Ik heb me er met hart en ziel voor ingespannen te ontdekken wat wijs is, en wat dwaas en onverstandig is. Maar ook dat, zo heb ik ingezien, is enkel najagen van wind. 18 Want wie veel wijsheid heeft, heeft veel verdriet. En wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart. 1 Ik zei tegen mezelf: Kom, laat ik proberen de genoegens van het leven te smaken en te genieten van het goede. Maar ook dat, ontdekte ik, is enkel leegte. 2 Vrolijkheid, zei ik tegen mezelf, is niet meer dan dwaasheid. En waar leidt vreugde toe? 3 Ik heb mezelf ondergedompeld in de vrolijkheid van de wijn, en ik greep die dwaasheid aan om te onderzoeken of ik in mijn wijsheid-want die behield altijd de overhand-kon ontdekken wat een mens het beste doen kan, dat luttel aantal levensdagen dat hij doorbrengt onder de hemel. 4 Ook heb ik grootse dingen ondernomen: Ik heb voor mezelf paleizen gebouwd en wijngaarden geplant. 5 Ik heb tuinen en parken aangelegd en daarin een keur van vruchtbomen geplant. 6 Ik heb waterbekkens gegraven om een bos met jonge bomen te bevloeien. 7 Ik heb slaven en slavinnen gekocht, en ook hun kinderen werden slaven in mijn huis. Ik bezat talrijke runderen, schapen en geiten, meer dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd. 8  Ik heb goud en zilver opgestapeld en in de rijkdom gedeeld van koningen en landen. Ik heb zangers en zangeressen aangesteld en het genot geproefd van vele, vele vrouwen. 9 Grootse dingen heb ik ondernomen en meer bezit vergaard dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd. En bij alles wat ik voor mezelf verworven had, behield ik ook mijn wijsheid. 10 Alles wat mijn ogen vroegen heb ik ze gegund, elke vreugde die mijn hart verlangde heb ik het gegeven, en ik genoot naar hartelust van al het goede dat ik had verworven. Het was het loon voor mijn gezwoeg. 11 Maar toen nam ik alles wat ik ondernomen had nog eens in ogenschouw, alles wat mijn moeizaam gezwoeg me opgeleverd had, en ik zag in dat het allemaal maar lucht en najagen van wind was. Het had geen enkel nut onder de zon. (NBV)
Het boek van Prediker wordt in de herfst gelezen als de oogst binnen is en het feest van de oogst kan beginnen. Maar de Koning van de oogst, de Koning van Jeruzalem, wordt er depressief van. Heb je de hele zomer gezwoegd en gesloofd, wat heb je dan. Je eten en je weet dat het na de winter weer op zal zijn en je weer opnieuw kunt beginnen. En als je dood gaat is het weg want je kunt het niet meenemen, zelfs niet als je rijk en machtig bent. De Koning heeft alles onderzocht dat onder de hemel is, maar vond niets. Hoe meer hij te weten kwam, hoe droeviger hij werd. Want in plaats van dat de mensen tevreden zijn met wat ze hebben slaan ze elkaar nog de hersens in om meer te krijgen. Drogredenen voeren ze er voor aan maar wat krom is kan niet worden recht gemaakt. Wat er niet is zal er ook niet komen. Je wordt nooit rijker dan rijk en machtiger dan machtig. Uiteindelijk heeft iedereen hetzelfde als bij het begin. De pasgeboren baby heeft hetzelfde als de net gestorven grijsaard, niets namelijk. Dat brengt de Prediker tot de conclusie dat alles lucht en leeg is, alle zwoegen is najagen van wind.
Onze inspanningen om er zelf beter van te worden zijn tevergeefs. En zelfs als je genot zoekt in het goede, je onderdompelt in de vrolijkheid van de wijn dan nog is het vergeefs, uiteindelijk houd je er hoofdpijn, buikpijn en een verwoeste lever aan over. Drank maakt meer kapot dan je lief is en comazuipen brengt je alleen maar in het ziekenhuis. Het geluk zit niet in de dingen die je gewoonlijk in de wereld tegenkomt. Uiteindelijk blijft er niets van over. Prediker veroordeelt het niet, hij hoeft alleen zijn ervaringen door te geven. Er is er in al de eeuwen na Prediker niks veranderd. Nemen we nu eens aan dat het boek Prediker zo’n 300 jaar voor het begin van onze jaartelling werd geschreven. Dan weten we dus al bijna 2500 jaar dat zwoegen, zwelgen en najagen van eigen genot en kennis uiteindelijk een mens niet gelukkig maken. Maar waar komt toch het idee vandaan dat je van de Bijbel helemaal niet mag genieten? Nergens is dat verboden. Ook de Koning die hier in het boek van de Prediker als verteller optreedt heeft geen spijt van al zijn gezwoeg, hij kijkt er kennelijk met genoegen op terug. Maar”¦ er staat in het laatste vers van gedeelte een hele grote maar, want al dit gezwoeg al dat najagen van genot, het heeft geen nut het is leeg en lucht, het heeft geen enkel belang.
Daar verschilt de Bijbel wellicht van wat er over het algemeen in de wereld aan de gang is. Niets is immers belangrijker dan de betaald voetbalwedstrijd van het komende weekeinde. En als de plaatselijke betaald voetbalclub op een doordeweekse avond een internationale wedstrijd moet spelen dan worden vergaderingen, zelfs gemeenteraadsvergaderingen, uitgesteld en verplaatst. Het amusement van de meest populaire sport gaat overal voor en beheerst alles. Het overheerst ook alle zorg en aandacht voor de armen. Die aandacht en zorg krijgen we tegenwoordig op de Televisie in de vorm van amusement. Tranentrekkende programma’s zijn zeer populair en Nederlandse vrijwilligers die ergens helpen worden tot helden verheven. Waar al dat leed vandaan komt, wie er beter van geworden is toen er op hulp werd bezuinigd, waarom we de meest eenvoudige maatregelen om leed te voorkomen niet weten te nemen, waarom de zorg ten onder gaat aan administratie en papierbergen komt in die televisieprogramma’s niet aan de orde.  Leeg is het dus en wind, ongrijpbaar, voorbijgaand en niet dienend tot enig nut, met geen enkel gevolg voor de armen. En juist het effect op de armen zou toch de maat moeten zijn waarmee we het nut van onze handelingen moeten meten.

Wie deze woorden van mij hoort

Matteüs 7:24-8:1
24 Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. 25  Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots. 26 En wie deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand. 27 Toen het begon te regenen en de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over.’ 28 Toen Jezus deze rede had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van zijn onderricht, 29 want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden. 1 Hij daalde de berg af en grote mensenmassa’s volgden hem. (NBV)
Het fundament van een huis is meestal onzichtbaar, net zo onzichtbaar als naastenliefde hoort te zijn. Die liefde valt in de samenleving wel op. Christenen werden er aan herkend, ze namen slaven op, beschouwden mannen en vrouwen als gelijken en keken niet op afkomst of tongval. Iedereen kon meedoen aan dat beginnende Koninkrijk van Jezus van Nazareth. Maar ze lieten zich er niet op voorstaan. Van de Liefde wordt in de Bijbel gezegd dat zij zichzelf niet zoekt. Dat is ook vandaag zo, gewoon aan het werk gaan, elke dag opnieuw voor de minsten in de wereld, dan wordt die wereld vanzelf anders. Een samenleving waar mensen tegen elkaar worden opgezet, waar de een zich beter acht dan de ander gaat altijd ten onder. Dat gebeurde met het Romeinse Rijk, dat gebeurde met het Zuid Afrika van de apartheid, dat gebeurde in de Tweede Wereldoorlog met Duitsland. En wie niet leert van de geschiedenis is gedwongen die te herhalen.
Het gaat er dus om te handelen naar de woorden van Jezus van Nazareth. Nu is het knippen van de Bijbel in teksten en stukjes een gevaarlijke zaak. Als je het gedeelte van vandaag leest dan kom je er niet achter wat er met dat handelen wordt bedoeld. Want wat we vandaag lezen is het slot van wat we de Bergrede noemen, die begon in Matteüs 5. Allereerst werden een aantal groepen mensen gelukkig geprezen, de vredestichters, zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid bijvoorbeeld. Vervolgens werden er een aantal richtlijnen uit de leer van Mozes nog eens uitgelegd. Dat het “Gij zult niet doden” ook betekent dat je iemand niet voor nietsnut moet uitmaken, of alle Marokkanen crimineel moet noemen. Dat je naaste liefhebben ook betekent dat je je vijand moet liefhebben en dat als iemand je op de linkerwang slaat je die mens je rechterwang moet toekeren. Dat is het handelen dat we elke dag moeten doen, niet omdat we fundamentalistisch zijn maar omdat het blijvende grond geeft aan ons bestaan.
Die Bergrede maakte grote indruk. Niet alleen in de dagen van Jezus van Nazareth maar tot op de dag van vandaag. De uitleg van de richtlijnen uit de leer van Mozes brengt ons ook in verlegenheid. Als we niet mogen oordelen over een ander moeten we alles dan maar accepteren? Natuurlijk niet, wat slecht is moet benoemd worden, maar we moeten de splinter in het oog van de ander niet verwarren met de balk in ons eigen oog. Wie met Moslims gaat eten geeft zich nog lang niet over aan de Islam, maar volgt de woorden van Jezus en laat pas echt zien wat de waarden en normen van onze samenleving zijn. Wie de hongerigen voedt, de naakten kleed en de gevangenen bezoekt, heeft begrepen hoe onze samenleving in een veranderende wereld kan overleven. Nadat Jezus van de aarde was verdwenen dachten mensen dat hij snel zou terugkomen. Maar zo lang wij het niet voor elkaar hebben gekregen dat de aarde hemels is, zal het nog wel even op zich laten wachten. Jezus heeft ons zijn Geest gegeven, met de keus die te aanvaarden of die te verwerpen. Aanvaarden is gaan handelen in zijn Geest, elke dag, ook vandaag weer.

Nauw is de poort naar het leven

Matteüs 7:13-23
 13 Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. 14 Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden. 15  Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. 16  Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? 17  Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. 18  Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan. 19 Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 20 Zo kunnen jullie hen dus aan hun vruchten herkennen. 21 Niet iedereen die “Heer, Heer”tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader. 22  Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, hebben wij niet in uw naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in uw naam?” 23  En dan zal ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”(NBV)
Gemak dient de mens, maar kennelijk niet de mens die wil leven. Wie het al te gemakkelijk wil hebben bewandelt gemakkelijk een weg naar de ondergang. Ook als je gemakkelijk wil geloven. Op zondag naar kerk, door de week bidden en uit de Bijbel lezen en vrolijk zingen van Prijs de Heer. Als het daarbij blijft is het een gemakkelijk geloof. In Bijbelse termen een brede weg en een ruime poort, ook die leidt naar de ondergang, hoe vaak je ook roept dat God de Heer is. Het zijn de valse profeten in schaapskleren die dit soort gemakkelijk christendom prediken, geef je hartje aan Jezus en alles komt goed, in werkelijkheid zijn het roofzuchtige wolven, soms onverbloemd te herkennen aan de geldschalen, manden en bakken die in hun samenkomsten rond gaan terwijl ze roepen dat veel geven ook veel genade ontvangen is. Hun vruchten zijn er geen. Er zijn geen armen die bevrijdt worden, geen hongerigen die gevoed of naakten die gekleed worden. Bedroefden worden niet getroost en niemand krijgt een nieuwe plaats in de samenleving.
Ze zorgen ook niet voor de gemeenschap van gelovigen want als ze verdwijnen, verdwijnt ook hun zogenaamde kerk of beweging. Aan de vruchten herkent men de boom. En de vrucht van de kerk is de diaconie, de dienst aan de gemeenschap. Het zijn de diakenen die de bezoeken aan gevangenen in onze gevangenissen organiseren. Het waren kerkvrijwilligers die als eersten in ons land de vreemdelingen thuis taalles gingen geven. De Max Havelaar koffie werd als eerste op zondag achter in kerken verkocht zodat de verbouwers van de koffiebonen een eerlijke vergoeding voor hun loon kregen. Het zijn vrijwilligers, opgeroepen in kerken, die vrijwilligerswerk in ziekenhuizen verrichten, en kinderen opvangen in asielzoekerscentra, die helpen bij Vluchtelingenwerk Nederland maar ook zorgen voor Vluchtelingen in verre gebieden via de Stichting Vluchteling, voortgekomen uit de Oecumenische Hulp aan Vluchtelingen. Wie in koude nachten rondrijd met een busje waarin warme soep en brood is voor de daklozen weten we allemaal. Zending is uitgegroeid tot ontwikkelingssamenwerking waarin gelovigen en niet gelovigen elkaar zijn gaan vinden in de hulp aan de armsten in de wereld.
Er is ook een discussie over wat je wel en niet mag zeggen in ons land. Mag je je tegenstanders “wetsverkrachters” noemen? Soms lijkt het er op dat dat niet mag. Jezus van Nazareth nam geen blad voor de mond als het ging om mensen die zich mooi voordeden maar niets wilden betekenen voor de minsten in de samenleving. Hij voorzag dat ook zijn beweging zulke mensen aan zou trekken, profeten die de mensen schuldgevoelens aan zouden praten, gebedsgenezers die in grote zalen op fraai verlichte podia mensen zouden bewegen weer te gaan lopen of hen het gevoel zouden geven van een ernstige ziekte genezen te zijn. Wetsverkrachters zijn het. Het “heb-uw-naaste-lief-als-uzelf” wordt door die mensen met voeten getreden. Het gaat hen om eigen eer en aanzien, om macht ook over mensen, macht die soms tot in slaapkamers toe moet worden uitgeoefend. Dan bepaalt de religie hoe je je seksueel gedraagt en niet meer de Liefde. Pas als je de Wet volgt van naastenliefde dan bouw je je leven op een rots. Dat geloven dus ongemakkelijk is moeten we maar accepteren. Paulus waarschuwde er al voor dat geloven een dwaasheid genoemd zal worden. We horen het elke dag. Maar blijven werken aan dat Koninkrijk van God levert je zoveel op dat je de dwaasheid maar op de koop toe neemt, ook vandaag weer.

Ik zal jullie God zijn.

Exodus 5:19-6:13
1 De Israëlitische opzichters beseften hoe slecht zij ervoor stonden, nu de farao zelf tegen hen had gezegd dat de dagelijkse hoeveelheid stenen die ze moesten afleveren niet verminderd werd. 20 Toen ze het paleis uit kwamen troffen ze Mozes en Aäron aan, die op hen stonden te wachten. 21 ‘Moge de HEER u hiervoor straffen!’ zeiden de opzichters tegen hen. ‘U hebt ons bij de farao en zijn dienaren een slechte naam bezorgd. U hebt hun een zwaard in handen gegeven om ons te doden.’ 22 Toen wendde Mozes zich opnieuw tot de HEER en zei: ‘Heer, waarom behandelt u dit volk zo slecht? Waarom hebt u mij hierheen gestuurd? 23 Vanaf het moment dat ik bij de farao ben gekomen en hem in uw naam heb toegesproken, wordt het volk nog slechter door hem behandeld. U hebt uw volk niet bevrijd-integendeel!’ 1 Maar de HEER antwoordde hem: ‘Nu zul je zien wat ik de farao ga aandoen: ik zal hem met harde hand dwingen mijn volk te laten gaan, hij zal het zelfs uit zijn land wegjagen.’ 2 God zei tegen Mozes: ‘Ik ben de HEER. 3  Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God, de Ontzagwekkende, maar mijn naam HEER heb ik niet aan hen bekendgemaakt. 4  Ik heb met hen mijn verbond gesloten en Kanaän aan hen beloofd, het land waarin zij als vreemdeling hebben gewoond. 5 Ik heb het gejammer van de Israëlieten over de slavenarbeid die hun door de Egyptenaren is opgelegd gehoord, en dat heeft mij aan die belofte herinnerd. 6 Daarom moet je dit tegen hen zeggen: “Ik ben de HEER. Ik zal de last die de Egyptenaren jullie opleggen van je afnemen, ik zal jullie uit je slavenbestaan bevrijden. Met opgeheven arm zal ik jullie verlossen en de Egyptenaren zwaar straffen. 7 Ik zal jullie aannemen als mijn volk, en ik zal jullie God zijn. En jullie zullen inzien dat ik, de HEER, jullie God ben, die jullie bevrijdt van de last die je door de Egyptenaren is opgelegd. 8  Ik zal jullie naar het land brengen dat ik onder ede aan Abraham, Isaak en Jakob beloofd heb; dat land zal ik jullie in bezit geven. Ik ben de HEER.”’ 9 Mozes bracht dit aan de Israëlieten over, maar ze wilden niet naar hem luisteren, moedeloos als ze waren door de zware dwangarbeid. 10  Toen zei de HEER tegen Mozes: 11 ‘Ga naar de farao, de koning van Egypte, en zeg hem dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten vertrekken.’ 12 Maar Mozes antwoordde: ‘Als de Israëlieten al niet naar me luisteren, zal de farao dat dan wel doen? Ik kom immers moeilijk uit mijn woorden.’ 13  Mozes en Aäron waren het tot wie de HEER zich richtte; zij werden door hem afgevaardigd naar de Israëlieten en naar de farao, de koning van Egypte, om de Israëlieten uit Egypte weg te leiden. (NBV)
Wat is dit voor God? Doet hij zijn volk leed aan door ze te willen bevrijden? Het lijkt er wel op, want de komst van Mozes betekent verzwaring van de arbeidsomstandigheden. Maar het verhaal zo lezen is niet juist, je slaat dan een hoop over. Dit verhaal was begonnen met de twee vroedvrouwen die weigerden de jongetjes te doden, waarop de pasgeboren jongetjes in de Nijl geworpen moesten worden. Omdat Mozes in een biezen mandje werd gelegd, het stro dat voor de stenen bestemd was, werd zijn leven gered. Mozes zelf moest vluchten omdat de behandeling van de Hebreeën onmenselijk was. Maar dat de bevrijding niet een flitsbevrijding zou zijn moest eerst duidelijk worden. Als je het volk van deze God wilde zijn dan moest je er iets voor over hebben. Deze God was begonnen met Abraham, met Izaäk en met Jakob. Met elk van hen was hij een verbond aangegaan. Zij hadden deze God leren kennen als een machtige God, “Ontzagwekkende” staat hier, maar de betekenis van het Hebreeuws is onzeker, het zou ook vruchtbare kunnen betekenen. In de Hebreeuwse tekst van het boek Genesis waarin de verhalen van Abraham, Izaäk en Jakob worden verteld staat wel degelijk de naam van JHWH, waarom God hier vertelt dat die naam aan Abraham, Izaäk en Jakob niet geopenbaard is was lange tijd niet duidelijk.
Tot Rabbi Sjlomo ben Itschaqi opmerkte dat noch Abraham, noch Izaäk, noch Jakob deze God hadden leren kennen in zijn oneindige trouw zoals het volk Israël die God zou leren kennen bij de bevrijding uit de slavernij en de tocht door de woestijn. Die God laat niet af, houdt niet op, blijft voortdurend hameren op het doorgaan van dat bevrijdingsproces, roept daarbij iedereen op om daaraan mee te doen, legt dat op als basisregels voor een heel volk, waarmee een heel volk in beweging kan komen en voert uiteindelijk dat volk binnen in een land overvloeiende van melk en honing. En zelfs dan houd het nog niet op want alle volken zullen deel moeten hebben aan dat bevrijdingsproces tot God zelf op deze aarde komt wonen en alle tranen gedroogd zijn en de dood er niet meer is. In de bevrijding die in Egypte is begonnen heeft die God zich dus laten kennen. Dat is niet een almachtige God die wel even de wereld naar zijn hand zal zetten. Dat is een God die meetrekt en meelijdt met de zwaksten, met de slaven.
Het antwoord van dat volk op deze prachtige belofte, op dit groots visioen is tekenend: ze wilden er niet naar luisteren omdat ze moedeloos waren geworden door de zware dwangarbeid. Ze waren aangekomen op het dieptepunt van hun ellende. Zwaarder konden ze het niet krijgen. En was dat moedeloze, ongelovige, antwoord het teken om dan maar op te houden? Als niemand in God gelooft dan heeft die God toch geen zin? Nee, dus, het lijkt er op dat als niemand er meer in gelooft dat die God dan juist met verdubbelde ijver aan de bevrijding van de zwaksten gaat werken. Niet door één of ander wonder te doen, maar door te laten zien dat je de armsten maar beter als waardevolle mensen kunt behandelen omdat het anders tegen je zal keren. Met die boodschap wordt Mozes naar de Farao gestuurd en ook al komt hij slecht uit zijn woorden, de Farao zal moeten luisteren. Het is ook de boodschap aan ons, ook wij mogen ons afvragen of wij slaven hebben die we te kort doen. Als we onze handelsverhoudingen met de armsten in de wereld nog eens bezien dan ontdekken wij ze. Aan ons om daar iets aan te doen en ook die broeders en zusters te bevrijden van het onrecht door ons hen aangedaan. Aan ons instrumenten in Gods hand te worden.

Ze zijn lui!

Exodus 5:1-18
1 Hierna gingen Mozes en Aäron naar de farao, en ze zeiden tegen hem: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Laat mijn volk gaan, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren.’ 2 ‘Wie is die HEER, dat ik hem zou gehoorzamen?’ vroeg de farao. ‘Waarom zou ik de Israëlieten laten gaan? Ik ken de HEER niet en de Israëlieten laat ik niet gaan.’ 3 Ze zeiden: ‘De God van de Hebreeën is naar ons toe gekomen. Sta ons toe drie dagreizen ver de woestijn in te trekken om de HEER, onze God, daar offers te brengen. Anders treft hij ons met de pest of met het zwaard.’ 4  Maar de koning van Egypte zei: ‘Mozes en Aäron, hoe durft u het volk van zijn werk af te houden? Vooruit, aan het werk!’ 5  En hij voegde eraan toe: ‘Dat volk is nu al veel te talrijk, en dan wilt u ook nog dat ze ophouden met werken!’ 6  Nog diezelfde dag gaf de farao zijn slavendrijvers en de opzichters dit bevel: 7 ‘Jullie mogen het volk geen stro meer geven om stenen te maken, zoals jullie tot nu toe deden; voortaan moeten ze zelf stro gaan zoeken. 8 Maar eis wel evenveel stenen van hen als altijd, het mag er niet één minder zijn. Ze zijn lui! Daarom roepen ze dat ze hun God offers willen gaan brengen. 9 Ze moeten harder aan het werk gezet worden, dan hebben ze geen tijd meer om naar zulke verzinsels te luisteren.’ 10  De slavendrijvers en opzichters brachten aan het volk over wat de farao had gezegd: dat hij hun voortaan geen stro meer gaf, 11 en dat ze zelf stro moesten zien te vinden maar geen steen minder mochten afleveren. 12  Daarop zwermden de Israëlieten over heel Egypte uit om stoppels te zoeken ter vervanging van het stro. 13 En de slavendrijvers joegen hen op en eisten dat ze iedere dag evenveel werk zouden afleveren als toen ze het stro nog kregen. 14  De Israëlitische opzichters die door de slavendrijvers van de farao over het volk waren aangesteld, werden afgeranseld; zij kregen te horen dat ze de laatste dagen niet hetzelfde aantal stenen hadden afgeleverd als tevoren. 15  Ze klaagden hun nood bij de farao. ‘Waarom behandelt u uw dienaren zo?’ zeiden ze. 16 ‘We krijgen geen stro meer, en toch worden we gedwongen om stenen te maken. En wij worden afgeranseld, terwijl de schuld bij uw volk ligt.’ 17  Maar de farao antwoordde: ‘Lui zijn jullie, alleen maar lui! Daarom willen jullie offers aan de HEER gaan brengen. 18 Vooruit, onmiddellijk aan het werk! Jullie krijgen geen stro, en jullie leveren hetzelfde aantal stenen.’ (NBV)
Als je met een andere partij onderhandelt is het meestal verstandig om het belang van die andere partij in de gaten te houden. Soms levert het eigen belang van de andere partij argumenten op om je eigen wensen gerealiseerd te krijgen. Mozes en Aäron hebben voor deze onderhandelingsstrategie oog maar ze bereiken er iets anders mee. Ze vertellen de Farao niet direct dat zijn eerstgeboren zoon zal sterven zoals Mozes was opgedragen en ze gaan ook niet vragen aan de Farao om zomaar het volk te laten gaan naar het beloofde land aan de andere kant van de woestijn. Nee ze vragen de Farao om een bedevaart te mogen maken, zoiets als de hadj, de bedevaart naar Mekka. Mozes en Aäron willen in de woestijn een feest vieren voor hun met name genoemde God. Want overal waar in de Nieuwe Bijbelvertaling HEER staat, staat in de Hebreeuwse grondtekst de Naam die Mozes bij de Horeb te horen had gekregen, JHWH.
Drie dagen ver zouden ze de woestijn in moeten trekken om daar offers te brengen. Offers om een God gunstig te stemmen, om wat van een God gedaan te krijgen, het soort godsdienst waar de Farao van weet. Ook de Farao en de priesters van Egypte brengen tal van offers. Offers voor regen, offers voor de oogst, offers voor het op tijd stijgen en overstromen van de Nijl en offers voor de goede reis van de overledenen naar het dodenrijk. De Hebreeën van Mozes en Aäron moeten offers brengen om hen te beschermen tegen de pest of het zwaard. Dat lijkt in het belang van de Farao. Gezonde slaven presteren immers meer dan dode slaven. Aan die hoop klampten in de tweede wereldoorlog gedeporteerden zich vast, ze moesten gaan werken en werken kon je alleen als je nog in leven zou zijn. Maar de Farao van Egypte heeft een vergelijkbaar doel met de Nazi’s. Hij vindt het volk van Mozes en Aäron veel te talrijk en de pest en het zwaard zouden hem welkom zijn. Aan het werken voor de Farao ging het volk al dood en als daar pest en zwaard als oorzaken bij kwamen dan kon het niet hard genoeg gaan. Daarom worden de slaven nog harder aan het werk gezet, daarom krijgen ze extra taken als het zelf zoeken van stro en natuurlijk wordt de productie niet verminderd, nee die wordt eerder nog opgevoerd.
Was het nu onverstandig van Mozes en Aäron rekening proberen te houden met het belang van de Farao? Hun vragen heeft immers groter lijden tot gevolg gehad? Als je dat denkt dan ben je in de val van de Farao getrapt. Het doel van de Farao was namelijk niet het werk en de productie van de slaven maar de dood van de slaven en het verminderen van hun aantal. En als we ze negatieve eigenschappen toedichten, ze zijn lui, dan mag dat volgens de Farao ook maar. Niet een onhandigheid of een onvermogen om te onderhandelen van Mozes en Aäron wordt hier duidelijk maar de verborgen agenda en het slechte karakter van de Farao worden hier duidelijk. Beroerd is natuurlijk wel dat we o zo vaak niet naar deze negatieve uitkomsten willen kijken. Zo zijn er in onze dagen partijen die roepen dat ze orde en rust willen hebben terwijl ze er alleen maar op uit zijn om alle allochtonen uit ons land te verwijderen. Die verborgen en kwade agenda wordt vaak te weinig blootgelegd en als die wordt blootgelegd niet geloofd. Er zijn heel veel mensen en heel veel acties voor nodig om iedereen duidelijk te maken hoe het echt zit. De geschiedenis van Mozes zou ons duidelijk kunnen maken dat het ook met veel leed en ellende gepaard kan gaan. Leed en ellende die we ons kunnen besparen als we vandaag nog aan het werk gaan met het ontmaskeren van het kwade.

Een bloedbruidegom

Exodus 4:18-31
18 Mozes ging terug naar zijn schoonvader Jetro en zei tegen hem: ‘Ik zou graag teruggaan naar Egypte, om te zien of de mensen van mijn volk nog in leven zijn.’ ‘Ga in vrede, ‘antwoordde Jetro. 19  De HEER zei Mozes nog in Midjan dat hij veilig naar Egypte kon terugkeren, aangezien iedereen die hem naar het leven had gestaan gestorven was. 20  Mozes zette zijn vrouw en kinderen op een ezel en ging op weg, terug naar Egypte. De staf van God hield hij in zijn hand. 21 Toen zei de HEER tegen Mozes: ‘Nu je teruggaat naar Egypte, moeten jullie daar de farao alle wonderen laten zien waartoe ik je de macht het gegeven. Ik zal ervoor zorgen dat hij hardnekkig weigert het volk te laten gaan. 22  En dan moet jij tegen de farao zeggen: “Dit zegt de HEER: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon. 23 Ik heb je bevolen mijn zoon te laten gaan om mij te vereren, maar dat heb je geweigerd. Daarom zal ik je eerstgeboren zoon doden.”’ Onderweg, toen Mozes en de zijnen ergens overnachtten, kwam de HEER op hem af en probeerde hem te doden. 25 Sippora pakte een scherpe steen, sneed de voorhuid van haar zoon weg en raakte daarmee Mozes’ voeten aan, terwijl ze zei: ‘Een bloedbruidegom ben jij voor mij.’ 26 (Ze noemde hem toen ‘bloedbruidegom’ vanwege die besnijdenis.) Toen liet de HEER hem met rust. 27 De HEER had tegen Aäron gezegd: ‘Ga de woestijn in, Mozes tegemoet.’ Aäron was op weg gegaan en ontmoette Mozes bij de berg van God. Hij kuste hem 28 en Mozes vertelde Aäron wat de HEER hem had opgedragen: wat hij moest zeggen en welke wonderen hij moest doen. 29 Toen gingen Mozes en Aäron samen naar Egypte en daar riepen ze de oudsten van Israël bij elkaar. 30 Aäron herhaalde woord voor woord wat de HEER tegen Mozes gezegd had, en liet het volk de wonderen zien. 31 De Israëlieten werden hierdoor overtuigd; toen ze hoorden dat de HEER oog had gekregen voor hun ellende, knielden ze en bogen ze zich diep neer.(NBV)
Dat de taak die Mozes wacht niet gemakkelijk is laat zich raden, die staf waarmee hij wonderen kan doen zal hem nog van pas komen. En of hij terug zal keren en hoe blijft ook nog een raadsel, geen wonder dat hij vrouw en kinderen met zich meeneemt. Hij neemt dus afscheid van zijn schoonvader die hier anders lijkt te heten dan op andere plaatsen in het boek Exodus. Geleerden wijten dat aan het eigenaardige van de Hebreeuwse taal. Die kent alleen medeklinkers en de klinkers moet je te weten komen door vaak naar het voorlezen te luisteren. Pas nadat het volk Israël door de Romeinen over de aarde werd verspreid hebben Joodse geleerden een systeem ontwikkeld waarmee de klinkers konden worden toegevoegd aan de medeklinkers. Maar verschillen zijn soms niet uit te sluiten en de naam van de schoonvader van Mozes waarschuwt ons nog maar eens de vertaling van de Bijbel al te letterlijk te nemen. Het wordt dus voor Mozes wel een onzekere reis. Als je op weg gaat om de armen te bevrijden dan moet je er ook echt bij willen horen. Het heeft geen zin om aan de kant van de rijken te blijven staan en vanuit die luxe positie te pleiten voor bevrijding van de armen.
Jezus van Nazareth zou later zijn volgelingen oproepen om alles in de steek te laten en hem te volgen. Zo wordt ook Mozes geconfronteerd met de keus tussen Israël en Egypte, tussen leven en dood. Zo zal hij het gevoeld hebben, als hij geloofde dat de God van Israël het volk zou bevrijden uit de slavernij en naar het beloofde land zou leiden dan betekende een keuze voor het hof van Egypte de dood. Zijn vrouw Sippora begreep het. Jongens werden in Israël besneden, dat was het teken van het verbond tussen God en de voorvaderen, Abraham was daarmee begonnen. Ook de zoon van Mozes en Sippora zou daarom besneden moeten worden, dan pas zouden ze de Hebreeën zijn voor wie ze waren uitgetrokken. En die besnijdenis werd direct in verband gebracht met Mozes zelf. Aangezien Mozes drie maanden lang door zijn moeder verborgen was gehouden wordt aangenomen dat ook Mozes besneden is geweest, maar de besnijdenis had zijn waarde verloren doordat Mozes was opgevoed aan het hof van Egypte. Nu Mozes en zijn gezin volop Hebreeën waren geworden konden ze op weg. Dat beeld van een man met zijn gezin op een ezel op weg naar Egypte wordt later gebruikt om Jezus van Nazareth als bevrijder te kunnen schilderen.
Maar Mozes is niet langer op de vlucht, net als Jakob keert hij terug naar huis en net als Jakob eens komt ook Mozes zijn broer, Aäron, tegen. Nu niet een broer waarvoor je bang moet zijn zoals Jakob bang voor Esau was, maar een broer die je te hulp komt en die welsprekend als hij is de boodschap aan het volk kan overbrengen. Het volk boog dan ook diep voor deze hoop brengende boodschap, tenminste de oudsten van het volk deden dat. Dat ging wel heel gemakkelijk. Er komt een man uit de woestijn, met zijn gezin, die wordt voorgesteld als een Hebreeër die opgekomen was voor zijn volksgenoten en daardoor had moeten vluchten en nu de God van Israël had ontmoet en de overtuiging had gekregen dat hij ze moest bevrijden uit de slavernij in Egypte. Het waren de wonderen die hij liet zien die kennelijk diepe indruk maakten. Mozes kon immers zijn staf in een slang laten veranderen en zijn hand melaats maken en weer laten genezen. Maar is dat het meest overtuigend geweest? We weten het niet, de schrijver van het verhaal laat het in het midden. Wat we wel weten is dat een volk dat in slavernij wordt gehouden altijd zal verlangen naar vrijheid. Wat we wel weten is dat de God van Israël zich altijd aan de kant van de verdrukten zal opstellen.

Wie heeft de mens een mond gegeven?

Exodus 4:1-17
1 Weer maakte Mozes bezwaar. ‘Ze zullen me vast niet geloven en niet naar me luisteren, ‘zei hij. ‘Ze zullen zeggen: “De HEER is helemaal niet aan jou verschenen.”’ 2 De HEER vroeg: ‘Wat heb je daar in je hand?’ ‘Een staf, ‘antwoordde Mozes. 3 ‘Gooi hem op de grond, ‘beval de HEER, en toen Mozes dat deed, veranderde de staf in een slang. Mozes deinsde achteruit, 4 maar de HEER zei tegen hem: ‘Grijp de slang bij zijn staart.’ Toen Mozes dat deed, veranderde in zijn hand de slang weer in een staf. 5 De HEER zei: ‘Hierdoor zullen ze geloven dat de HEER, de God van hun voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, aan jou verschenen is.’ 6  Ook zei hij: ‘Steek je hand eens in je kleed.’ Mozes deed dat, en toen hij zijn hand er weer uit trok, zat die onder de uitslag, hij was sneeuwwit. 7 ‘Steek je hand nog eens in je kleed, ‘zei de HEER. Mozes deed het en toen hij zijn hand er opnieuw uit trok, zag die er weer net zo uit als de rest van zijn huid. 8 ‘Als ze je niet geloven en zich niet door het eerste wonderteken laten overtuigen, ‘zei de HEER, ‘dan zullen ze zich wel laten overtuigen door het tweede. 9 Maar zijn ze door geen van deze beide wonderen te overtuigen en blijven ze weigeren naar je te luisteren, dan moet je water uit de Nijl scheppen en dat over het land uitgieten; het water zal op het droge in bloed veranderen.’ 10  Maar Mozes antwoordde: ‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, maar ik ben geen goed spreker. Dat is altijd al zo geweest, en daar is geen verandering in gekomen nu u tegen mij, uw dienaar, gesproken hebt. Ik kan nooit de juiste woorden vinden.’ 11  De HEER zei: ‘Wie heeft de mens een mond gegeven? Wie maakt iemand stom of doof, ziende of blind? Wie anders dan ik, de HEER? 12 Ga nu, ik zal bij je zijn als je moet spreken en je de woorden in de mond leggen.’ 13 Maar Mozes hield vol: ‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, stuur toch iemand anders, wie u maar wilt.’ 14 Nu werd de HEER kwaad op Mozes. ‘Je hebt toch een broer, de Leviet Aäron!’ zei hij. ‘Ik weet dat hij welbespraakt is. Hij is al naar je onderweg en zal blij zijn je te zien. 15 Vertel jij hem wat hij moet zeggen. Ik zal bij jullie zijn als je moet spreken en jullie ingeven wat je moet doen. 16  Hij zal in jouw plaats het volk toespreken: hij zal jouw mond zijn, jij zult zijn god zijn. 17 En neem je staf in de hand, want daarmee moet je de wonderen doen.’ (NBV)
Mensen zijn halsstarrig als het gaat om het goede te doen en niet dan het goede. We zorgen liever eerst voor onszelf en dan voor een ander. Dat Mozes zich verzette vinden we over het algemeen niet zo vreemd, die God mag dan een machtig God zijn, de Farao van Egypte mocht er ook wezen. Met paarden en ruiters hield hij woestijnvolken buiten Egypte en rond de Nijl was de landbouw zeer zorgvuldig en succesvol georganiseerd. Het volk Israël was bovendien als slavenvolk ingeschakeld in de bouw van steden voor de Farao. Die Farao had er dus alle belang bij dat volk bij zich te houden en niet vrij te laten. Het volk zelf wist inmiddels best wat verzet tegen de Farao zou betekenen. Als zo’n Egyptische bastaardprins na jaren uit de woestijn zou terugkeren, na eerst wegens moord en doodslag daarheen te zijn gevlucht, dan was het onwaarschijnlijk dat het volk naar hem zou luisteren als hij het zou uitnodigen met hem de woestijn in te gaan. Maar de drang om het volk te verlossen uit de slavernij is sterker.
Mozes heeft een staf die in een slang kan veranderen. Als Mozes zijn hand in eigen boezem steekt dan krijgt hij de Egyptische ziekte, huidvraat. Dat beeld was zo sterk dat de hand in eigen boezem steken via de Statenvertaling zelfs in ons dagelijks taalgebruik terecht is gekomen. Kijk eens wie je zelf bent betekent het. Mozes moet inzien dat zijn Egyptische opvoeding hem kan helpen bij de Farao en zijn Hebreeuwse achtergrond hem kan helpen bij zijn eigen volk. De Egyptenaren kan hij laten inzien dat de Nijl hun leven betekent, water geschept uit de Nijl is het bloed op de aarde. En die God die met je meetrekt zal je de juiste woorden geven. Want zoals zoveel mensen is ook Mozes bang niet op het juiste moment de juiste woorden te kunnen vinden. Mensen kunnen in een klein gezelschap soms honderduit vertellen maar voor een zaal vol mensen staan ze te stamelen en te stotteren, als ze zich zouden inbeelden slechts tegen enkelen te spreken zou het een stuk beter gaan. De ontdekker van de moderne psychiatrie Sigmund Freud zag overigens in dit bezwaar van Mozes een bewijs dat die Mozes eigenlijk een Egyptenaar was geweest, zijn eigen volk, de Hebreeën zouden hem nauwelijks hebben kunnen verstaan.
Maar als je spreekt in de Geest van de God van Israël, woorden van vrede spreekt, aandacht vraagt voor de slaven die om bevrijding schreeuwen, wijst op de armen in de samenleving, dan geeft die God vanzelf de goede woorden. We hebben tegenwoordig zelfs een Bijbel vol met de goede woorden. God heeft alleen meer mensen nodig die hun mond open willen doen om het onrecht aan de kaak te stellen en stem te geven aan hen die monddood zijn gemaakt. Zoals Mozes zijn hand in eigen boezem moet steken mogen ook wij beseffen dat de mensen tot wie wij spreken geen andere mensen zijn dan wij zelf. Het is de enige Heer van de wereld die ons roept op weg te gaan voor de bevrijding van de onderdrukte mens, er zijn geen andere heren die ons daarvan zouden kunnen weerhouden, alleen onze eigen bezwaren zitten ons in de weg, wat dat betreft verschillen we zelfs niet van Mozes toen hij bij de brandende struik zijn God tegenkwam. Langzaam ziet Mozes in dat al die tegenwerpingen drogredenen zijn. Hij had toch ooit nog een broer die goed van de tongriem was gesneden? Aäron heette die. Hier wordt hij al aangeduid als Leviet, het loopt vooruit op het priesterschap dat Aäron later zou gaan bekleden en priesters verkondigen immers het woord van de God van Israël. Dat God ons vrede mag geven, en kracht.

Maar wie ben ik

Exodus 3:11-22
11 Mozes zei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’ 12 God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn. En dit zal voor jou het teken zijn dat ik je heb gestuurd: als je het volk uit Egypte hebt weggeleid, zullen jullie God bij deze berg vereren.’ 13 Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ 14 Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’ 15 Ook zei hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: “De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En hij heeft gezegd: ‘Zo wil ik voor altijd heten, met die naam wil ik worden aangeroepen door alle komende generaties. 16 Laat de oudsten van Israël bij elkaar komen en zeg tegen hen: “De HEER, de God van uw voorouders, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Isaak en Jakob, en hij heeft gezegd: ‘Ik heb gezien wat jullie in Egypte wordt aangedaan en ik heb mij jullie lot aangetrokken. 17 Ik heb besloten om jullie uit de ellende in Egypte weg te halen en je naar een land te brengen dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten.’ 18  Je zult bij de oudsten van Israël gehoor vinden, en dan moet je samen met hen naar de koning van Egypte gaan. Zeg hem dat de HEER, de God van de Hebreeën, naar jullie toe gekomen is, en vraag hem toestemming om drie dagreizen ver de woestijn in te trekken om de HEER, jullie God, offers te brengen. 19  Ik weet dat de koning jullie dat niet zal toestaan, tenzij hij daartoe met harde hand wordt gedwongen. 20 Daarom zal ik met krachtige hand ingrijpen en Egypte straffen, ik zal er wonderbaarlijke daden verrichten, en dan zal hij jullie laten gaan. 21  Ik zal ervoor zorgen dat de Egyptenaren jullie goedgezind zijn: mijn volk zal niet met lege handen vertrekken. 22 Alle vrouwen moeten aan hun buurvrouw en aan de vrouwen die bij hen in huis wonen, zilveren en gouden sieraden en ook kleren vragen. Die moeten jullie je zonen en dochters laten dragen. Zo zullen jullie de Egyptenaren beroven.’ (NBV)
Een vraag die we ons vaak stellen. Wie ben ik dat ik mijn mond open kan doen of wie ben ik dat ik deze taak op mij kan nemen? Het kan een eerlijk aangeven van je grenzen zijn maar ook een smoes geboren uit angst. Dat laatste kan fataal zijn. Als niemand zijn stem verheft tegen onrecht dan heerst het onrecht over iedereen. Als niemand opstaat tegen het kwade dan heerst het kwade over iedereen. En we doen het zo gemakkelijk. Als Moslims worden beledigd omdat hun Islam voor achterlijk wordt uitgemaakt dan zwijgen we want we zijn toch geen Moslims en hangen de Islam niet aan. Als homo’s worden gepest dan gaan we een straatje om, want we zijn toch geen homo’s en als we dat wel zijn kijken we helemaal wel uit want het zou ons ook eens kunnen overkomen. Als zwervers worden weggejaagd dan kijken we een andere kant op want we zijn geen zwervers en we konden hun stank ook al niet verdragen. Zo kunnen we natuurlijk nog een tijdje doorgaan. Maar als jouw opvattingen voor achterlijk worden uitgemaakt, als jezelf wordt gepest, als je zelf ergens wordt weggejaagd, als het jou allemaal overkomt, wie staat er dan voor jou op?
Mozes was opgevoed als een prins van Egypte maar had moeten vluchten omdat hij een moordenaar was geworden. Nu hij doorkrijgt hoe het goede voor zijn volk gedaan zou moeten worden bekruipt hem dezelfde angst. Hij maakt kennis met een God die meegaat in het goede. Die meeging toen Abraham zijn land uit trok, die meetrok met Izaäk in Kanaän, die meeging met Jacob toen die naar Laban ging, die met Jozef was in Egypte. Die God belooft ook met ons mee te gaan in het goede. Wij noemen dat de Heilige Geest die in ons zal zijn als wij het goede doen en niet dan het goede, ja zonder die Geest zouden we het goede niet eens kunnen doen. Met die boodschap wordt Mozes naar de Farao gestuurd en naar zijn eigen volk. Beiden moeten de God van Israël leren kennen. Hier klinkt bij het voorlezen niet de naam van God,” Ik zal er zijn “, of de vier letters waarmee die naam wordt geschreven: JHWH, maar gesproken wordt van de Heer. Een politieke belijdenis. Want niet de Farao is de Heer van de wereld, maar de God van Israël, niet Mozes is de Heer van de Hebreeën, maar de God van Israël.
Zo is voor gelovigen in de God van Israël ook in onze dagen geen mens Heer over andere mensen. Ieder mens heeft een eigen taak en bij het uitvoeren van die taak mogen we allemaal hopen dat de Geest van de God van Israël met die mens is, dan kan die mens het goede doen bij het uitvoeren van de taak die die mens gegeven is, maar wie het kwade doet zal daar door iedereen op aangesproken en tegengesproken moeten worden, want het kwade zal niet mogen heersen op aarde. Zo wil volgens dit verhaal deze God gedacht worden. Hier wordt gesproken van aangeroepen, maar letterlijk staat er “dit is mijn gedachtenis van geslacht op geslacht”, dat betekent dat er telkens mensen geroepen worden om te gaan naar mensen in nood. Dat betekent voor ons dus dat wij ons geroepen mogen weten als we ons wenden tot mensen die in nood zijn, als we opstaan tegen het onrecht, als we spreken voor mensen die sprakeloos gemaakt zijn. Elke dag kan dat opnieuw, maar een extra verantwoordelijkheid is er als er verkiezingen komen, dan kunnen we onze stem eerst recht uitbrengen.

Hun jammerkreten

Exodus 2:23-3:10
23 Jaren gingen voorbij, en de koning van Egypte stierf. Maar de Israëlieten gingen nog altijd onder dwangarbeid gebukt. Ze klaagden luid en hun hulpgeroep steeg op naar God. 24  God hoorde hun jammerkreten en dacht aan het verbond dat hij met Abraham, Isaak en Jakob had gesloten. 25  Hij zag hoe de Israëlieten leden en trok zich hun lot aan. 1  Mozes was gewoon de schapen en geiten van zijn schoonvader Jetro, de Midjanitische priester, te weiden. Eens dreef hij de kudde tot voorbij het steppeland, en zo kwam hij bij de Horeb, de berg van God. 2  Daar verscheen de engel van de HEER aan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde. Mozes zag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. 3  Hoe kan het dat die struik niet verbrandt? dacht hij. Ik ga dat wonderlijke verschijnsel eens van dichtbij bekijken. 4  Maar toen de HEER zag dat Mozes dat ging doen, riep hij hem vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ik luister, ‘antwoordde Mozes. 5  ‘Kom niet dichterbij, ‘waarschuwde de HEER, ‘en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat, is heilig. 6  Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’ Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken. 7  De HEER zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden. 8  Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden, en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. 9  De jammerklacht van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen en ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken. 10  Daarom stuur ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’ (NBV)
“Dit zijn de namen”, zo begint het boek dat wij Exodus noemen, maar dat in het Hebreeuws dus “de namen” heet. In het gedeelte dat we vandaag lezen krijgt de God van Israël eindelijk een naam. Die naam wordt nooit uitgesproken. Niet omdat die naam geheim is maar omdat die naam voor mensen zo geweldig is dat je siddert bij de gedachte er aan alleen al. Die naam heeft namelijk een bijzondere betekenis en die betekenis wordt in het gedeelte van vandaag al zichtbaar. Alleereerst heeft die God een verbond gesloten, met Abraham, met Isaäk en met Jakob. De Nieuwe Bijbelvertaling laat die laatste twee keer “met” weg, maar God heeft zowel met Abraham als met Isaäk en met Jakob telkens een nieuw verbond gesloten. Telkens wel dat het land Kanaän een land zou worden van een groot volk dat zou afstammen van Abraham en van Isaäk en van Jakob. Die belofte was er niet zomaar, dat verbond hield verplichtingen in, wederzijdse verplichtingen en daarom hoorde die God ook de jammerkreten van dat volk en trok die God hun lot aan.
En dan? Schieten er bliksemschichten van omhoog om de Farao en zijn volk te vernietigen? Komt er een engelenleger om tegen het leger van Egypte te vechten? Nee, zo werkt de God van Israël niet! Bevrijding van ellende gaat niet op gebed of op jammerkreten maar gaat door het werk van mensen. Mozes in dit geval. Die zag een boodschapper in een vuur dat uit een doornstruik ontvlamde op de berg van die God, een struik die brandde maar niet verteerde. Geleerden zeggen dat het een soort struik is die, als die bloeit, de indruk wekt in brand te staan. Zo’n struik groeit in de woestijn. Maar Mozes ziet er een boodschap van zijn God in. Dit is heilige grond, daar bloeien planten in de woestijn. Zou zo het volk Israël kunnen bloeien? Was er niet een land beloofd waar ze net zo konden bloeien als al die andere volken buiten Egypte? Zou er niet een land zijn overvloeiende van melk en honing? Zou je dan niet de hulp van die God kunnen krijgen als je naar de Farao gaat om de vrijheid voor dat volk te verkrijgen? Dat zou het moeten zijn. Als je de God van dat volk zelfs achter in de woestijn kunt ontmoeten, want achter de woestijn ligt immers dat beloofde land.
Wat is dat voor een God die zegt geen naam maar een boodschap te hebben: “Ik zal er zijn zoals ik er zijn zal” De God die er was voor Abraham, die er was voor Izaäk. die er was voor Jakob, die er voor elk van hen was zoals hij er voor hen wilde zijn, die er voor Mozes was zoals hij er voor hem wilde zijn, die er voor zijn volk wilde zijn zoals hij voor dat volk wilde zijn, die er voor elk van ons is zoals hij voor elk van ons wil zijn. En zeg nu niet dat de God van een ander, de God die met die ander meegaat, een andere God is is dan de God die er voor jou is, die met jou meetrekt. Samen kun je die God aanbidden, door er voor elkaar te zijn, door elkaar te bevrijden van angst voor elkaar, elkaar te bevrijden van slavernij en dat wat je vasthoudt en weg van elkaar. Die God stuurt elk van ons op weg, dezelfde weg die Mozes moet gaan, maar elk van ons met een verschillende opdracht. Want voor elk van ons is die God de God die met ons meetrekt omdat hij het geroep van zijn kinderen heeft gehoord, omdat hij hen een wereld beloofd heeft waar alle tranen gedroogd zijn. Daarom hoeven wij niet meer de naam van die God te noemen: we moeten voor hem op weg gaan.