Mij ontbreekt niets

Filippenzen 4:10-23
10 De Heer heeft mij veel vreugde gegeven nu u eindelijk uw zorg voor mij hebt kunnen tonen. U dacht altijd al aan mij, maar vond niet de gelegenheid het te laten zien. 11  Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; ik heb geleerd om in alle omstandigheden voor mezelf te zorgen. 12  Ik weet wat het is om gebrek te lijden, maar ook wat het is om in rijkdom te leven. Ik heb alles aan den lijve ondervonden: overvloed en honger, rijkdom en gebrek. 13  Ik ben tegen alles bestand door hem die mij kracht geeft. 14  Toch hebt u er goed aan gedaan in mijn moeilijkheden te delen. 15  U weet zelf, Filippenzen, dat toen ik na mijn vertrek uit Macedonië met de verkondiging begon, uw gemeente de enige is geweest die gedeeld heeft in mijn tegoeden en tekorten. 16  Al in Tessalonica hebt u mij meer dan eens iets gestuurd om mijn tekorten aan te vullen. 17  Niet dat het mij om uw gaven te doen is, ik ben er juist op uit dat het tegoed op uw rekening oploopt. 18  Nu is alles mij vergoed, en heb ik zelfs veel meer ontvangen. Mij ontbreekt niets dankzij de gaven die Epafroditus namens u heeft gebracht; ze zijn een geurig en aangenaam offer, dat God behaagt. 19  Mijn God zal uit de overvloed van zijn majesteit elk tekort van u aanvullen, door Christus Jezus. 20 Aan onze God en Vader komt de eer toe tot in alle eeuwigheid. Amen. 21  Groet alle heiligen in Christus Jezus. De broeders en zusters die bij mij zijn, laten u groeten. 22  Alle heiligen laten u groeten, vooral zij die in dienst van de keizer staan. 23  De genade van de Heer Jezus Christus zij met u. (NBV)
Onze riemensnijdende tentenbouwer Paulus van Tarzus had het niet altijd even gemakkelijk op zijn zogenaamde zendingsreizen. Hij had dan wel vaak het geluk ontvangen te worden door rijke nieuw geworven Christenen, vooral vrouwen worden daarbij in de Bijbel genoemd, maar als de gemeente eenmaal vaste grond had dan waren er weduwen, armen, slaven en zieken die de aandacht vroegen en het geld van de jonge gemeente nodig hadden. Paulus moest dan met werk zelf de kost verdienen en omdat ook het onderwijzen en steunen van de jonge gemeente tijd kostte was dat niet eenvoudig. Toch blijkt uit veel brieven dat Paulus er een eer in stelde zelf in zijn eigen onderhoud te voorzien. Een gemeente van Jezus van Nazareth is er niet om voorgangers rijk te maken of zelfs maar een gemakkelijk leventje te bezorgen, ook vandaag de dag niet.
Gemeenten die eenmaal op orde waren en Paulus niet meer nodig hadden kwamen als hij vertrokken was pas tot de ontdekking hoeveel hij eigenlijk waard was geweest. Verschillende keren lees je in de brieven van Paulus dan ook bedankjes voor de gaven die de gemeenten Paulus achterna hadden gestuurd. Dat lees je hier ook. Later zou Paulus zelfs een inzameling beginnen onder de door hem gestichte gemeenten om de gemeente in Jeruzalem te steunen. Die had het erg moeilijk door de door Paulus begonnen vervolgingen en Paulus roept de gemeenten dan ook herhaaldelijk op geld voor hen bijeen te brengen. In het allerlaatste zinnetje van de brief, net voor de zegenbede, steekt Paulus de gemeente in Filippi nog even een hart onder de riem. Hij reisde niet alleen rond dus is het niet zo vreemd dat hij besluit met de groeten te doen van iedereen die met hem meer reisde.
Maar dat het vooral degenen zijn die in dienst van de keizer staan is vreemder. Wie dat geweest zijn weten we niet, maar als het geloof in Jezus van Nazareth al doorgedrongen is in het huis van de Keizer van Rome dan kan een omwenteling in de Romeinse Rijk niet ver meer zijn. En in de dagen van Paulus leefde men in de veronderstelling dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde onder handbereik waren. Dat geloof mogen we vandaag ook delen. Als we willen dat onze samenleving hoort bij een wereld waarin iedereen mee mag doen, waar gedeeld wordt met de minsten en gezorgd wordt met de zwaksten hoeven we er alleen maar mee te beginnen, gewoon de naaste liefhebben als jezelf. Daar mag je iedereen in meenemen en elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag. Dat is de genade van Jezus van Nazareth, de echte Heer van de wereld.

Ik dring er bij u op aan eensgezind te zijn

Filippenzen 4:1-9
1 Daarom, broeders en zusters, die ik liefheb en naar wie ik verlang, die mijn vreugde en erekrans zijn, blijf standvastig in de Heer. 2  Euodia en Syntyche, ik dring er bij u op aan eensgezind te zijn, want u bent één met de Heer. 3  En u, trouwe vriend, vraag ik hen te helpen. Ze hebben samen met mij voor het evangelie gestreden, evenals Clemens en mijn overige medewerkers, van wie de namen in het boek van het leven staan. 4  Laat de Heer uw vreugde blijven; ik zeg u nogmaals: wees altijd verheugd. 5  Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen. De Heer is nabij. 6  Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank hem in al uw gebeden. 7  Dan zal de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren. 8  Ten slotte, broeders en zusters, schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient. 9  Doe alles wat ik u heb geleerd en overgedragen, wat ik u heb verteld en laten zien. Doe het, en de God van de vrede zal met u zijn. (NBV)
Eendracht maakt macht. Het is in onze geschiedenis een spreuk uit de ontstaansgeschiedenis van ons land. In de negentiende eeuw kwam de spreuk weer tevoorschijn toen de arbeiders ontdekten dat uitvoering geven aan de spreuk hun beweging een enorme kracht gaf. We lezen vandaag echter dat oorspronkelijk de spreuk gericht was aan de gemeente in Filippi. Je zou dus verwachten dat de kerken met alles wat in hen is de spreuk tot gelding zouden brengen. Nu is het nog te begrijpen dat als je in elkaar niet meer herkent tot één kerk te behoren dat de wegen uit elkaar gaan maar dat kerken zelf een interne verdeeldheid preken als horende bij de Bijbel is totaal onbegrijpelijk. De oproep tot eenheid wordt door Paulus gedaan aan twee vrouwelijke leidinggevenden van de gemeente.
En onderscheid maken tussen mannen en vrouwen in de kerkelijke gemeente is dus in flagrante strijd met de boodschap van de Bijbel, met name met het Nieuwe Testament. Daar waar dat onderscheid nog wordt gepraktiseerd en vrouwelijke ambtsdragers niet worden toegelaten is dus geen sprake van een Christelijke Kerk. We worden zelfs uitdrukkelijk opgeroepen om de vrouwelijke voorgangers te helpen. Ook zij strijden voor het Evangelie, de bevrijding van de armen, in de dagen van Paulus het opheffen van het onderscheid tussen slaven en vrijen, tussen Heidenen en Joden, tussen mannen en vrouwen. Paulus roept dit niet voor niets.
Een Christelijke gemeente moet nu eenmaal herkenbaar zijn en in zijn dagen was het verlies van dat onderscheid moeilijk genoeg uit te dragen. Maar uit het Oude Testament leerde de gemeente dat de God van Israël een God was die met je meetrok. Jezus van Nazareth had zelfs beloofd daar waar de gemeente bijeen kwam aanwezig te zijn. Daar mag je blij om zijn, dat geeft je kracht, zeker als jouw gemeente ook echt te herkennen is als een gemeente van God, aandacht schenkt aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is. Breng gerust alles onder woorden wat daarvoor nodig is, vragen aan God noemt Paulus dat. Dat is het verbond dat God met de zijnen gesloten heeft, tot op de dag van vandaag mogen we daaruit leven, in vrede en in vreugde, maar vooral in eenheid met elkaar.

Pas op voor die honden

Filippenzen 3:1-11
1 Voor het overige, broeders en zusters, laat de Heer uw vreugde blijven. Ik heb er geen moeite mee te herhalen wat ik u al geschreven heb; het is voor uw eigen bestwil. 2  Pas op voor die honden met hun kwalijke praktijken, pas op voor die versnijdenis van ze! 3  Wij zijn het die besneden zijn, wij verrichten onze dienst door de Geest van God en laten ons voorstaan op Christus Jezus, niet op onszelf, 4  hoewel ik redenen genoeg zou hebben om op mezelf te vertrouwen. Als anderen menen dat te kunnen doen, dan kan ik dat zeker. 5  Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een Farizeeër 6  en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over gerechtigheid staat, voldeed ik volledig. 7  Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. 8  Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen 9 en één met hem zijn-niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. 10  Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, 11  in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan. (NBV)
Die Paulus kon hele ingewikkelde brieven schrijven. In een taal die het midden hield tussen de taal van de Hebreeuwse Bijbelgeleerden en Griekse Filosofen. In de loop van de eeuwen zijn allerlei zogenaamde geleerden aan de haal gegaan met de woorden van Paulus. Ze hebben er puzzeltjes van gemaakt en ze omgebogen naar hun eigen belang. Dat terwijl Paulus eigenlijk een heel praktisch ingesteld man moet zijn geweest die adviezen gaf aan gemeenten van de volgelingen van Jezus van Nazareth die moesten zien te overleven in een vijandige omgeving tussen de Romeinse staat, de Griekse filosofen en de Joodse minderheden. Van die laatste waren er die de nieuwgevormde Christelijke gemeenten probeerden in te lijven. Als ze er toe gebracht konden worden zich alleen nog met al die wetjes en regeltjes uit de Joodse cultuur bezig te houden dan vormden die Christenen niet meer zo’n bedreiging. Één van die regeltjes was de besnijdenis van mannen en daar begint Paulus dan ook tegen uit te varen, hij noemt die verplichte besnijdenis van Heidenen een versnijdenis.
Lees hier dan niet in dat Paulus zich tegen de Joden afzet. Hij is zelf voluit een Jood en is daar trots op. Joden moeten dan ook vooral Jood blijven en hun kinderen laten besnijden. Maar het al of niet Jood zijn wil nog niet zeggen dat je de Weg van Jezus van Nazareth , de weg van de God van Israël, volgt. Paulus was een vrome Jood, besneden, zich bewust van de Joodse stam waartoe hij behoorde, gestudeerd bij de Farizeeën. Maar als vrome Jood heeft hij de gemeente van de Christenen fanatiek vervolgd. Ondanks dat Jood zijn, ondanks die kennis van Wet en Profeten, maakte hij de verkeerde keuze, het werkte uiteindelijk zelfs tegen hem. Pas door de ontmoeting met de Christus op de weg naar Damascus, waar hij blind werd geslagen, gingen hem de ogen open. De liefde voor de naaste, desnoods dwars door de dood heen, was veel en veel belangrijker dan al die wetjes en regeltjes die zonder zin en inhoud geworden waren.
Die liefde voor de naaste als voor jezelf die komt niet omdat je zo goed bent, omdat je je zo netjes gedraagd of zo Christelijk weet te spreken maar die komt ondanks jezelf. Dat is genade en als je bedacht bent op je naaste, zelfs al zou je daaraan dood moeten gaan, dan leer je pas wat leven is, dan mag je hopen met Christus op te staan uit de doden. Al die doden die alleen op zichzelf bedacht zijn en geen oog meer hebben voor het leven dat ze zouden kunnen leiden. Een leven zonder angst voor verlies van bezit, zonder angst voor verlies van een baan, zonder angst voor verlies van wat dan ook omdat de gift van liefde voor de naaste een gift is die je voortdurend wordt aangeboden en die je ondanks jezelf mag gebruiken om te ontdekken waar het leven echt geleefd kan worden. En als je dat gaat doen dan ontdek je dat die woorden van Paulus helemaal niet zo ingewikkeld zijn maar van groot praktisch belang. En het mooie is dat je er elke dag weer opnieuw mee mag beginnen, ook vandaag weer.

De rijken van de stad zijn een en al geweld(17-12)

Micha 6:9-16
9 Hoor, de HEER roept tot de stad-wie wijs is heeft ontzag voor uw naam. Hoor het striemen van de roede: wie zou er dan nog voor haar getuigen? 10  Zou ik geen aandacht schenken aan de schatten in het huis van een gewetenloos mens, schatten door onrecht verkregen, of aan die ondermaatse efa, die om vergelding schreeuwt? 11  Zou ik een onzuivere weegschaal, een buidel met valse gewichten door de vingers zien? 12  De rijken van de stad zijn een en al geweld, haar inwoners zijn bedriegers, ze hebben een leugenachtige tong. 13  Daarom ook ben ik begonnen je te slaan, je te treffen vanwege je zonden. 14  Nu zul je eten maar niet verzadigd worden, en je darmen raken verstopt. Wat je opbergt kun je niet behouden, en wat je wel behoudt laat ik ten prooi vallen aan het zwaard. 15  Je zult wel zaaien maar niets oogsten, je zult olijven persen maar je niet met olie inwrijven, je zult druiven treden maar geen wijn drinken. 16  Jullie houden je graag aan de bepalingen van Omri en aan de besluiten van het huis van Achab, jullie volgen hun raad. Daarom maak ik van jullie, inwoners van de stad, een afschrikwekkend voorbeeld en een voorwerp van spot, en je zult de schande van mijn volk dragen. (NBV)
Het hoort er bij, rijken moet je nooit vertrouwen. Wie eerlijk en rechtvaardig is wordt niet rijk. Die deelt op tijd. Armoede is geen ideaal maar rijkdom terwijl er nog armen zijn is verwerpelijk. Dat was in de tijd van Micha niet anders als nu. Ook nu moeten we veel belasting bijeen brengen voor het ijkwezen, anders gaan de ondernemers op de loop met valse maten en gewichten, ook nu moet er toezicht zijn op arbeidsomstandigheden, op concurrentieverhoudingen op veiligheidsvoorschriften en noem maar op. En natuurlijk klagen de rijken over de vele regels die nodig zijn om hen in toom te houden, over de vele regels om de armen recht te verschaffen. Ze wijzen dan op koningen en regeerders die die regels niet kennen en waar het in hun landen met de rijken beter gaat. Dat de armen dan nog armer worden ontgaat ze, ze zien ze niet en ze horen ze niet.
Dat er wat gedaan zou moeten worden aan de exorbitante zelfverrijking in de top van het bedrijfsleven zodat er een rechtvaardiger inkomensverdeling kan ontstaan wordt voortdurend afgewezen. Dat we niet de behoefte aan energie van vandaag moeten afwentelen op onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen en hen moeten opzadelen met een giftig afval waarbij het polonium uit Rusland een onschuldig medicijn lijkt  dringt nog maar nauwelijks door. Het blijven wijzen op oneerlijke en onrechtvaardige inkomens en bezitsverhoudingen is niet iets van de filosoof Marx uit de negentiende eeuw, maar eeuwen voor de geboorte van Jezus van Nazareth en het begin van onze jaartelling hadden woestijnbewoners hetzelfde al opgeschreven en vervolgens werd dat verhaal wakker gehouden door een eindeloze stroom profeten en gelovigen. Tot de dag van vandaag, en dat zal doorgaan tot de dag dat het onrecht verdwijnt.
Wat voor Micha duidelijk is dat verdwijnt bij ons in het gebrek aan kennis. Wie kent nog de regels van Omri en het geslacht van Achab? Ze zijn in deze dagen hoogst actueel. Omri was de Koning die de rijkdom van Israël graag toeschreef aan de goden van vruchtbaarheid die in prachtige religieuze feesten werden aanbeden. Het kon niet mooi genoeg en houtsnijders en goudsmeden werden rijk door de prachtige beelden die voor deze goden gesmeed. Achab was de Koning die de wijngaard van Nabod inpikte onder het motto dat een Koning altijd recht had op het bezit van een ander. In onze dagen doen we niet anders. Dat we rijk kunnen worden wordt ons voorgehouden door organisatoren van loterijen waarbij de kans op winnen vrijwel nihil is maar die ook nog de illusie wekken dat je met meespelen zogenaamde goede doelen steunt. De werkelijke rijkdom gaat nog steeds naar de top van het bedrijfsleven met bonussen en al en naar de top van banken die buiten schot blijven als de armen de bank weer eens overeind moeten houden. Als afschrikwekkend voorbeeld van de absoluut foute verdeling van onze rijkdom kennen wij de voedselbanken. De armen in ons land steunen ze in ruime mate, de rijken weigeren om ze overbodig te maken.

Niets anders dan recht te doen

Micha 6:1-8
1 Hoor toch wat de HEER zegt! Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen, laat de heuvels getuige zijn. 2  Luister, bergen, naar het pleidooi van de HEER, hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde. De HEER heeft een geschil met zijn volk, hij klaagt Israël aan: 3  Mijn volk, wat heb ik je misdaan? Waarmee heb ik je gekweld? Antwoord mij! 4  Ik heb je weggeleid, bevrijd uit de slavernij in Egypte. Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om jullie voor te gaan. 5  Ben je dan vergeten, mijn volk, wat Balak besloot, de koning van Moab, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde? Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal? Ken je de gerechtigheid van de HEER niet meer? 6 Wat kan ik de HEER aanbieden, waarmee hulde brengen aan de verheven God? Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers, zou hij eenjarige stieren aanvaarden? 7  Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen, met olie, stromend in tienduizend beken? Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan, de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven? 8  Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God. (NBV)
Vandaag lezen we verder in het boek van de profeet Micha en ook die zingt een lied. Een beurtzang, eerst wordt herinnert aan de geschiedenis en dan vraagt de zanger wat er nog gedaan kan worden om God gunstig te stemmen. Als we de bevrijding door God vergeten en onze zelfgemaakte goden aanbidden dan gaat het met de samenleving een verkeerde kant op. Wat moeten we doen om weer op het rechte spoor te komen. Niet anders dan recht doen is het antwoord. Daarmee krijgt voor Christenen ook de lofzang van Maria een bijzondere klank. Mijn ziel zingt lof aan de Heer begint het, want hij heeft omgezien naar de kleinen. Dat is ook wat Micha ons voorhoud. Recht doen en de weg te gaan van Recht en Vrede.
Micha verpakt zijn boodschap in de beschrijving van een rechtszaak. Een rechtszaak aangespannen door de God van Israël tegen het volk. Die God en dat volk waren immers partijen in een verbond. En de vrees bestaat dat het volk het verbond heeft verbroken. In de boeken van de profeten komen wel vaker passages voor die geschreven zijn in de vorm van rechtszaken over het verbond tussen God en zijn volk. We spreken zo gemakkelijk van een almachtig God maar uit de beschrijving van een rechtsgeding op grond van een verbond tussen twee partijen spreekt ook iets van een gelijkwaardigheid. Dat volk heeft de keus om de bepalingen uit het verbond na te volgen of naast zich neer te leggen. Niet dat het volk niet godsdienstig zou zijn. Duizenden dieren worden aan God geofferd.  Gelovigen zijn zelfs bereid hun kinderen te offeren.
De profeet beschrijft de wanhopige vraag van het volk naar wat het moet doen om God gunstig  te stemmen. Maar al die godsdienstigheid maakt de God van Israël eigenlijk alleen nog maar kwader. Dat verbond was een eenvoudig verbond. Het was samen te vatten in een paar regels, heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. De rechtszaak die Micha beschrijft loopt dan ook niet uit op een vonnis, op een schuldig verklaren aan de schending van het verbond. De rechtszaak loopt uit op het zoeken naar een uitweg. En die uitweg ligt in het doen wat van je in het verbond verwacht wordt. Recht doen, je daaraan houden en blijven letten op de minsten in je samenleving omdat je God nu eenmaal de God van de zwakken is. Ook in onze dagen klinkt de roep om religiositeit, wie ben ik en wat kan ik doen om een beter ik te worden. Het antwoord van de God van Israël is nog steeds hetzelfde als in de dagen van Micha: heb je naaste lief als jezelf

Vertrouw niet op mensen met macht

Psalm 146
1 Halleluja! Loof de HEER, mijn ziel. 2  De HEER wil ik loven, zolang ik leef, mijn God bezingen zolang ik besta. 3  Vertrouw niet op mensen met macht,  op een sterveling bij wie geen redding is. 4  Stokt zijn adem, hij keert terug tot de aarde, op die dag gaat hij met zijn plannen ten onder. 5  Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft, wie zijn hoop vestigt op de HEER, zijn God, 6  die hemel en aarde heeft gemaakt, de zee en alles wat daar leeft, hij die trouw is tot in eeuwigheid, 7  recht doet aan de verdrukten, brood geeft aan de hongerigen. De HEER bevrijdt de gevangenen, 8  de HEER opent de ogen van blinden, de HEER richt de gebogenen op, de HEER heeft de rechtvaardigen lief, 9  de HEER beschermt de vreemdelingen, wezen en weduwen steunt hij, maar wie kwaad doen, richt hij te gronde. 10  De HEER is koning tot in eeuwigheid, je God, Sion, van geslacht op geslacht. Halleluja! (NBV)
Elk jaar aan het einde van het jaar hebben we de verkiezing van de politicus van het jaar. Daarbij wordt steeds duidelijker  hoe verdeeld het volk eigenlijk is. Ook de journalisten van de parlementaire pers zijn zeer verdeeld. Echte winnaars zijn er dan ook eigenlijk niet. Al zal meneer Wilders het hier niet mee eens zijn, hij immers werd de laatste jaren vaak tot winnaar uitgeroepen. Hij roept het hardst tegen de gevestigde macht en veel mensen die ook onvrede hebben met de gevestigde macht roepen met hem mee en vinden eigenlijk dat hij nog te zacht roept. Maar hem laten roepen tegen de machthebbers in ons land, is dat ook vertrouwen op stervelingen waar geen redding is, zoals in deze Psalm gezongen wordt? Moeten we ons niet geheel en al naar een andere kant wenden? De Psalm prijst gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft. Jakob was de man die zijn vader en zijn broer bedroog en daarom moest vluchten naar zijn oom Laban.
Door Laban werd hij op zijn beurt bedrogen maar uiteindelijk keerde hij met vier vrouwen, 12 zonen en een dochter terug, om een hele nacht met een vreemdeling te vechten die hem mank sloeg. Ondanks het verdwijnen van zijn lievelingszoon bleef Jakob echter geloven dat hij zou uitgroeien tot een groot volk, hij hield de rest van zijn zonen bijeen en schroomde niet ze te laten bedelen om voedsel in Egypte. Dat werd hun redding en uiteindelijk zouden de nakomelingen van Jakob uit Egypte vluchten als slaven de woestijn in. Naar die God moeten we ons wenden, want die God is volgens deze Psalm trouw tot in eeuwigheid, die doet recht aan verdrukten, geeft brood aan hongerigen, bevrijdt de gevangenen, opent de ogen van de blinden, richt de gebogenen op, heeft de rechtvaardigen lief, beschermt de vreemdelingen en steunt de wezen en de weduwen.
Van het rechtdoen aan de verdrukten tot de steun aan de weduwen komt ons dat toch wel heel bekend voor. Dat zijn de zaken die we zelf, die we samen moeten doen, waar we ook onze politici op moeten afrekenen. Je kunt van Wilders veel zeggen maar toch niet dat hij de vreemdelingen beschermt en die staan toch echt in het rijtje van de godsdienst. Want al die dingen doen is het beoefenen van onze godsdienst. Dienst aan mensen is immers dienst aan God. Het zijn de woorden van de God van Israël die ons in die richting voortdrijven. Dat was de ontdekking die de nakomelingen van Jakob in de woestijn deden. Niet het oprichten van beelden, niet het kiezen van idols, of van politici van het jaar, maar het houden van je naaste als van jezelf, dat brengt uiteindelijk een einde aan ellende. Daarom sluit de Psalm met het noemen van Sion, daar werd de Wet van Liefde, van eerlijk delen, bewaard. Dat is de enige machthebber die het over ons te zeggen mag hebben. En dat mogen we elke dag weer opnieuw ervaren, ook vandaag weer.
 

Houd mensen zoals hij in ere

Filippenzen 2:19-30
19  In vertrouwen op de Heer Jezus hoop ik dat ik Timoteüs snel naar u toe kan sturen; het zal mij goed doen te weten hoe het met u gaat. 20  Er is verder niemand die zich net zo oprecht als ik om u bekommert, 21  want alle anderen jagen alleen hun eigen belangen na in plaats van die van Jezus Christus. 22  U weet dat hij betrouwbaar is en dat hij zich samen met mij, als een kind met zijn vader, voor het evangelie heeft ingezet. 23  Hem hoop ik dus te sturen, zodra het duidelijk is wat er met me zal gebeuren. 24  De Heer geeft mij het vertrouwen dat ik zelf ook spoedig kan komen. 25  Ik vind het nodig Epafroditus naar u terug te sturen. Hij is mijn broeder, medewerker en medestrijder geweest, en heeft mij namens u bijgestaan in mijn nood. 26  Maar hij verlangt ernaar u allen weer te zien en maakt zich grote zorgen, omdat u van zijn ziekte hebt gehoord. 27  Hij was inderdaad ziek en is bijna gestorven, maar God heeft zich over hem ontfermd. En niet alleen over hem, ook over mij: hij heeft me nog meer verdriet bespaard. 28  Ik stuur hem nu zo snel mogelijk; dan kunt u weer verheugd zijn wanneer u hem terugziet en heb ik minder zorgen. 29  Verwelkom hem vol vreugde als iemand die één is met de Heer. Houd mensen zoals hij in ere; 30  hij heeft immers door zijn werk voor Christus oog in oog met de dood gestaan. Hij heeft zijn leven op het spel gezet om mij de hulp te geven die u niet kon bieden. (NBV)
Epafroditus kom je nog wel eens tegen in kruiswoordraadsels. Het is geen Bijbelse naam die ingeburgerd is in het geven van namen aan pasgeboren kindertjes. Paulus vinden we daar wel evenals Tim of Timoteüs de trouwe knecht van Paulus. Toch is die Epafroditus geen onbelangrijk figuur geweest in de verbreiding van het Evangelie en het stichten van jonge gemeenten. We hebben al eerder gelezen over de uitstekende verhouding die de gemeente in Filippi had met Paulus. Deze gemeente had Epafroditus naar Paulus gestuurd om hem te helpen. Dat was wel nodig ook want Paulus zat in Efeze gevangen en werd met de dood bedreigd. Timoteüs was nog jong en zal weinig indruk gemaakt hebben op de autoriteiten. We hebben gelezen dat Paulus het gerechtsgebouw in Efeze had gebruikt om het Evangelie te verbreiden en dat iedereen op de hoogte was van de inhoud van de boodschap van Paulus.
Epafroditus was echter ernstig ziek geworden in de havenstad Efeze. Dat bericht was ook doorgedrongen in Filippi en dat had Epafroditus op zijn beurt weer bezorgd gemaakt. Een mailtje sturen, even bellen of een tweet verspreiden was er in de dagen van Paulus niet bij. Een brief sturen ging nog maar dan moest je er zelf de postbode bij leveren. Deze brief van Paulus is door Timote”s naar Filippi gebracht. Epafroditus ging op die reis met Timoteüs mee. Die geringe mogelijkheid tot communicatie op afstand heeft er toe bijgedragen dat we nu nog de brieven van Paulus kunnen lezen.
Zo’n brief werd voorgelezen in de gemeente en vervolgens overgeschreven. Mensen die vervolgens op reis gingen, handelaren bijvoorbeeld, namen zo’n overgeschreven brief mee. In verschillende gemeenten waren er ook mensen die de brieven verzamelden die de ronde deden en zo hadden we na een paar eeuwen een verzameling brieven van Paulus. Daar zat bijvoorbeeld ook de brief aan de Hebreeën bij die helemaal niet van Paulus is maar wel een hele nuttige brief.
Toen er ruzie ontstond over wat er wel en wat er niet bij de echte geschriften over de leer van Jezus van Nazareth hoorde heeft de kerk een lijst opgesteld van geschriften die er echt wel bij hoorden. Op die lijst kwamen ook de brieven van Paulus uit die verzameling terecht, inclusief dus die brief aan de Hebreeën. Zo hebben we Epafroditus leren kennen. Een weinig opvallend figuur die in de marge van de kerkstichting zijn werk heeft gedaan. Ook wij hebben van die stilzwijgende figuren in de kerken die onmisbaar zijn voor het voortbestaan van de kerk. Kosters horen daar bij, werkers op de kerkelijke bureau’s, maar ook al die mensen die de kerken schoonhouden en noodzakelijk reparaties verrichten in hun vrije tijd of die kerkblaadjes rondbrengen in de buurt of de wijk waar de kerk staat. Ook zij horen bij de bouwers aan het koninkrijk en hen moeten we zeker in ere houden, net als die Epafroditus.

Onberispelijke kinderen van God

Filippenzen 2:12-18
12 Geliefde broeders en zusters, u bent altijd gehoorzaam geweest toen ik bij u was. Wees het des te meer nu ik niet bij u ben. Blijf u inspannen voor uw redding, en doe dat in diep ontzag voor God, 13  want het is God die zowel het willen als het handelen bij u teweegbrengt, omdat het hem behaagt. 14 Doe alles zonder morren en tegenspreken, 15  opdat u zuiver en smetteloos bent, onberispelijke kinderen van God te midden van een verdorven en ontaarde generatie, waartussen u schittert als sterren aan de hemel. 16  Houd daarbij vast aan het woord dat leven brengt. Dan kan ik op de dag van Christus trots zijn omdat ik me niet voor niets heb ingespannen en afgemat. 17 Ook al zou mijn bloed als een offer worden uitgegoten, samen met het offer dat u brengt door de dienst van uw geloof, toch ben ik vol vreugde, samen met u allen. 18  Wees dus ook vol vreugde, samen met mij. (NBV)
Die gemeente in de Romeinse kolonie Filippi was voor Paulus een model gemeente. Zo had hij een gemeente geschetst en zo had hij een gemeente graag zien functioneren. Niet omdat Paulus dat nu allemaal zelf had verzonnen. Hij had les gehad in de Joods geschriften die wij kennen als het Oude Testament en van de apostelen in Jeruzalem had hij begrepen dat Jezus van Nazareth hen had bevrijd van de exclusiviteit van dat Oude Testament voor de Joden. Door je te concentreren op het hart van het Oude Testament, het gebod je naaste lief te hebben als jezelf, kon je er alle volken van de wereld bij betrekken. En Israël zou immers een voorbeeld zijn voor alle volken en alle volken van de wereld zouden zich eenmaal naar Jeruzalem keren waar de richtlijnen van het Oude Testament werden bewaard. Het was dus God zelf die het ontwerp voor de gemeente in Filippi had gegeven. Daarmee werden de leden van die gemeente de onberispelijke kinderen van God waarover Paulus hier spreekt.
Door de leden van die gemeente zover te krijgen dat ze dat liefhebben van de naaste ook echt in de praktijk brengen heeft Paulus het gevoel niet tevergeefs al die moeite te hebben gedaan. Hij zit dan wel gevangen en zijn leven wordt bedreigd, maar het doel van zijn leven heeft hij al bereikt. Er is een gemeente die geluisterd heeft en nu doet wat er gedaan moet worden. Daar kun je onder de meest beroerde omstandigheden toch blij van worden. Want ook voor de gemeente in Filippi was het niet gemakkelijk en zeker niet vanzelfsprekend. Deze Romeinse kolonie bewees trouw aan de Keizer in Rome. Dat daar de baas van de wereld woonde werd overal duidelijk gemaakt. Het was een levensverzekering voor de adel die Filippi als veilige woonplaats had gekozen. Maar die Christelijke gemeente had een eigen Keizer. Zij zetten Jezus van Nazareth als Heer centraal. Overal waar we in het Nieuwe Testament “Heer” lezen wordt in het Grieks, waarin dat deel van de Bijbel is geschreven, hetzelfde woord, Kurios,  gebruikt als waarmee in het Grieks de Romeinse Keizer werd aangeduid.
Die Christelijke gemeente, met hun afwijzing van het onderscheid tussen slaven en vrijen, met hun doorbreken van de religieuze grens tussen Joden en Grieken, brachten dus de veiligheid van de Romeinse adel in gevaar. Daarom spoort Paulus ze aan vast te houden aan dat woord dat leven brengt, heb Uw naaste lief als Uzelf. Dat offer van de eigen veiligheid dat daarvoor gebracht moet worden is een klein offer, het brengt namelijk alleen maar vreugde. Dat mogen wij in onze wereld ook beseffen. In onze dagen heerst het eigenbelang en moet alles wijken voor dat eigenbelang. Maar gelovigen in de God van Israël en in de rechtvaardige wereld die Jezus van Nazareth ons heeft gebracht zeggen dat het belang van de zwaksten, van de gehandicapten, de armen, de vreemdelingen en vluchtelingen het eigenbelang is dat ons handelen bepaald. Dat belang mogen we elke dag opnieuw weer nastreven en daar mogen we ook vandaag weer voor opkomen.

Acht de ander belangrijker dan uzelf.

Filippenzen 1:27-2:11
27 Leef in overeenstemming met het evangelie van Christus, zodat ik kan horen, of straks zelf kan zien, dat u één van geest bent en samen voor het geloof in het evangelie strijdt. 28  Laat u op geen enkele manier door uw tegenstanders angst aanjagen, want dat is een teken van God: voor hen dat ze ten onder gaan, voor u dat u wordt gered. 29  Aan u is de genade geschonken niet alleen in Christus te geloven, maar ook omwille van hem te lijden. 30  U voert dezelfde strijd die u mij vroeger hebt zien voeren en die ik, zoals u hoort, nog steeds voer. 1 Nu u door Christus zozeer bemoedigd wordt en liefdevol getroost, nu er onder u zo’n grote verbondenheid met de Geest is, zo veel ontferming en medelijden, 2  maak mij dan volmaakt gelukkig door eensgezind te zijn, één in liefde, één in streven, één van geest. 3  Handel niet uit  geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf. 4  Heb niet alleen uw eigen belangen voor ogen, maar ook die van de ander. 5  Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. 6  Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, 7  maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, 8  heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood, de dood aan het kruis. 9  Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, 10  opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11  en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer, ‘tot eer van God, de Vader. (NBV)
Paulus wordt lyrisch als hij het over de nieuwe manier van leven van de mensen van de Weg heeft. Hij gaat er zelfs van zingen. Samen strijd je voor het geloof in een nieuwe samenleving. Voor de mensen in Filippi was dat een samenleving waarin elk leven telde, waarin elk mens mocht meedoen. Waar er geen onderscheid meer was tussen slaven en vrijen. Dat was al zo volstrekt revolutionair dat slavenhouders en slavenhandelaren er tegen in geweer kwamen. En soms ook slaven zelf, want goede slaven hadden soms ook een goed leven en werden door hun heer beschermd. Zelf verantwoordelijkheid op je nemen is dan beangstigend. Maar in de gemeente van Christus gaat het daar nu juist om. Daar ben je de hoeder van elke broeder en zuster, daar is altijd de ander belangrijker dan je zelf. Voor veel mensen is de aandacht en de liefde die men krijgt binnen een gemeente, de warmte die er tussen mensen hoort te heersen, weldadig. Zeker als je in een samenleving leeft waar onverschilligheid naar elkaar de boventoon voert.
De Geest van Jezus van Nazareth is dat je zelfs in een drukke menigte nog de blinde bedelaar langs de kant van de weg ziet zitten en je hand weet uit te steken. Paulus doet een hartstochtelijk beroep op de gemeente in Filippi om samen op die manier te geen leven. Niet om er zelf belangrijker of beter van te worden, maar omdat het leven voor alle mensen er beter van wordt.Dan wordt het zingen. En de beelden die Paulus hier kiest, misschien heeft hij het lied zelf geschreven, vindt je ook terug bij de profeet Jesaja als die schrijft over de lijdende knecht des Heren. Jezus van Nazareth stierf de dood van een Romeinse slaaf die in opstand was gekomen. Een uiterst pijnlijke en langzame marteldood. Maar de manier waarop Jezus van Nazareth die dood heeft ondergaan was zo hoog verheven boven alles wat mensen hadden opgebracht dat het goddelijk werd.
Toen Jezus van Nazareth gevangen werd liet hij zijn volgelingen hun zwaarden opbergen, hij ging geen enkele strijd aan met zijn rechters. Hij onderging zijn martelingen zwijgend. Hij gaf aandacht en zorg aan misdadigers die met hem werden gekruisigd. En hij zorgde zelfs voor de verzorging van zijn moeder die dit alles moest aanzien. Hij bad om vergeving voor hen die hem kruisigden. Zo had God gewild dat onder alle omstandigheden de mens de naaste liefheeft als zichzelf. Als dat kan in die kruisiging dan moeten wij het zeker onder onze omstandigheden kunnen volhouden. Ook al verklaard de wereld ons voor gek en worden we op alle manieren uitgedaagd eerst voor onszelf te zorgen. Door mee te zingen met Paulus over de knecht van God die de slavendood aan het kruis onderging terwijl hij de mensen lief bleef hebben worden we ons bewust hoezeer wij mensen lief kunnen hebben. En liefhebben kunnen we elke dag, ook vandaag weer.

Ik laat geen waarzeggers meer toe.

Micha 5:6-14
6 En wat er van Jakob is overgebleven, te midden van machtige volken, zal zijn als dauw die van de HEER komt, als regendruppels op het groen, dat niets verwacht van een mens en niet naar mensenkinderen uitziet. 7 Wat er van Jakob is overgebleven, te midden van grote volken, zal zijn als een machtige leeuw tussen het wild, als een leeuw die de kudde binnendringt, een leeuw die vertrapt en verscheurt, en er is niemand die hem tegenhoudt. 8 Mogen je aanvallers je kracht leren kennen, mogen je vijanden worden vernietigd! 9 Op die dag zal het gebeuren-spreekt de HEER dat ik je paarden zal afslachten en je strijdwagens vernietigen. 10 Ik zal de steden in je land verwoesten en je vestingen neerhalen. 11 Je tovermiddelen zal ik je ontnemen, ik laat geen waarzeggers meer toe. 12 Je godenbeelden zal ik vernietigen, evenals je gewijde stenen, en je zult niet langer knielen voor wat je zelf hebt gemaakt. 13 Je Asjerapalen zal ik verwijderen, je tempelburchten zal ik verwoesten, 14 en in mijn hevige toorn neem ik wraak op alle volken die niet hebben geluisterd. (NBV)
De kritiek op de afgodendienst in de Bijbel concentreert zich voortdurend op een paar elementen. Vruchtbaarheidsgoden dienen is onvruchtbaar en knielen voor wat je zelf hebt gemaakt is dwaas. Juist in deze tijd is het knielen voor wat we zelf maken weer helemaal in de mode. Elk jaar kiezen we een politicus tot beste politicus, het publiek kiest dan meestal een ander dan de journalisten die dag aan dag verslag doen van het politieke bedrijf. Geen wonder dat veel mensen achter die politicus aan lopen want we hebben hem zelf gemaakt tot idool. Regeren durft hij meestal niet aan want als een profeet blijft hij langs de kant staan om commentaar te leveren. Ook veel artiesten worden tegenwoordig aanbeden. Eerst worden er competities georganiseerd om er een Idool uit te kiezen, en idool betekent zelfgemaakte godheid, en vervolgens duiken die overal op om aanbeden te worden.
Bij de concerten geldt dan ook weer de wet van groot-groter-grootst tot tienduizenden in aanbidding in een voetbalstadion zitten om de zelfgemaakte godheid te aanbidden. Zo behandelen we koningshuizen die we voortdurend zouden mogen aangapen en waarvan we elk detail zouden moeten mogen weten omdat we nu eenmaal geacht worden die koningen en koninginnen inclusief de bijbehorende prinsen, prinsessen, graven en gravinnen te aanbidden. Langzaamaan gaat onze samenleving geheel draaien om dit soort zelfgemaakte goden en godinnen. De komende weken zullen we er in jaaroverzichten van nieuws en sportredacties weer een heleboel voorbij zien trekken en dan zal het lijken of er niet genoeg van kunnen zijn. Het zal vast ook gaan over hoe goed we zelf zijn. Hoeveel voedselpakketten we bij elkaar kregen. Wij zijn goed en de armen zielig. Dat aan de armen geen recht wordt gedaan, zoals de Bijbel vraagt, gaat verloren in het feest van zelfaanbidding.
Als het dan Oudjaar wordt komen de narren voorbij om nog een keer de spot met de goden en godinnen te drijven zodat ze nog eerbiedwaardiger worden. Want met ons wordt immers nooit in het openbaar de spot gedreven. De God van Micha vraagt ondertussen een heel ander soort aanbidding. Die God heeft zelfs geen naam, laat staan een beeld. Die God is te zien in de ogen van de armen, in het gezicht van de lijdende. Daar voor zorgen, die bevrijden, je zelf daarvoor opofferen is het hoogste dat die God vraagt. En die God zal wraak nemen op alle volken die daar niet naar luisteren. Daar zijn geen occulte of paranormale godendienaren voor nodig. De magische voorspellers, de sprekers en spreeksters met de doden, de instraalsters worden in de dienst van de God van Micha ontmaskert. We moeten het zonder al die goden en godinnen doen en dat moet heel wat vruchtbaarder zijn.