Heb uw naaste lief als uzelf

Marcus 12:28-34

28 Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; 30 heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’ 32 De Schriftgeleerde zei tegen hem: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij, 33 en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’ 34 Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het koninkrijk van God.’ En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. (NBV)

Wat is dat nu dat “geloven”? Zelfs schriftgeleerden kunnen er mee in de knoop zitten. Ze hadden altijd geleerd dat het zat in het nauwkeurig volgen van alle 163 geboden uit de eerste vijf boeken van de Bijbel. Over het hoe en wanneer van het volgen van die geboden waren lange discussies gevoerd. Uiteindelijk zouden er dikke boeken over worden geschreven. Elke denkbare situatie zou worden verkend en elke denkbare interpretatie van de regels zou onder woorden worden gebracht. Die geboden kwamen van God en aangezien niemand gelijk was aan God werd geen van die interpretaties of toepassingen verworpen. Maar was dat nu geloven in God? Wat is nu het hart van het geloof, wat is de essentie, waar draait het allemaal om en als je die interpretaties en toepassingen in het heden probeert te plaatsen wat is dan je richtsnoer? Ook daar is een antwoord op. Karen Amstrong, die veel over de Bijbel geschreven heeft en tal van godsdiensten heeft onderzocht, komt met de Gouden Regel : Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doet dat ook een ander niet

Als iedereen dat zou doen dan zou het ogenblikkelijk vrede worden. Dat staat inderdaad ook in de Bijbel. Maar Jezus van Nazareth gaat nog een stap verder. Hij plakt twee geboden aan elkaar, het eerste gebod uit de 10 geboden zoals in het boek Deuteronomium te vinden is en de samenvatting zoals die in het boek Leviticus staat. Het begint zoals in het boek Deuteronomium Mozes vertelt dat hij begon te vertellen toen hij het volk de geboden bracht. Hoor Israël, een oproep aan het volk. Die oproep klinkt tot op vandaag de dag door. Telkens weer, dag in dag uit en ontelbare keren per dag wordt het volk Israël opgeroepen hier naar te luisteren. En wij mogen meeluisteren, door Jezus van Nazareth mogen we zelfs meedoen. Het allereerste dat dan gezegd moet worden is dat de God van Israël de enige Heer is. Wie jou ook wat heeft opgedragen of voorgehouden, als het niet van God komt is het van nul en generlei waarde. Want die God moet je immers liefhebben met alles wat in je is, je hart, dus emotioneel, je verstand, dus rationeel, je ziel, dus met je hele persoonlijkheid, maar ook fysiek met al je kracht. Hoe doe je dat dan die God liefhebben? Want een beeld van die God is er niet, een plaats waar hij woont is niet zichtbaar, ja “de hele aarde” zeggen ze: dat is zijn voetenbank.

Dan komt het tweede gebod, de Statenvertaling sprak nog uit dat dit gelijk is aan het eerste gebod, hier staat het één na belangrijkste, maar het is het Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf. Belangrijker dan deze twee is er niet. Alles is er op gericht geen andere machten macht en gezag toe te kennen op deze aarde dan alleen de God van Israël en alles wat je dus doet, denkt, voelt, in beweging zet en je kracht nodig heeft is gericht op de naaste, de minste bovenal, de armen, de hongerigen, de gevangenen, de lammen en de blinden, de weduwe en de wees. Dat is belangrijker dan alle religieuze rituelen. De Schriftgeleerde noemt er een aantal uit zijn tijd, wij hebben andere maar het Koninkrijk van God zit in die eerste twee geboden. Dat is zo glashelder dat je er verder geen vragen bij hoeft te stellen. Het bevrijdt ons van al die machten en krachten in de wereld die ons voor zichzelf willen gebruiken, die geld, eer, roem en genot aan ons willen verdienen en ons af willen houden van de zorg voor de minsten in de wereld. Het richt ons juist op die minsten. Dat kan en dat mag door Jezus van Nazareth die het ons voorleefde zelfs dwars door de dood heen. Daar mogen we ons vandaag dus ook weer door laten leiden en in beweging zetten. Opstaan dus, voor de minsten, meer is er ook vandaag met al de doden in Parijs niet over te zeggen.

Hij is geen God van doden

Marcus 12:18-27

18 Er kwamen enkele Sadduceeën naar hem toe; volgens de Sadduceeën is er geen opstanding uit de dood. Ze vroegen hem: 19 ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: “Als iemand sterft en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen, moet zijn broer die vrouw bij zich nemen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.” 20 Er waren eens zeven broers. De eerste nam een vrouw en stierf zonder nakomelingen; 21 de tweede nam haar tot vrouw, maar stierf ook zonder nakomelingen; en met de derde ging het net zo. 22 Geen van de zeven kreeg nakomelingen. Het laatst van allen stierf de vrouw. 23 Wiens vrouw zal ze dan zijn bij de opstanding, wanneer ze opstaan uit de dood? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 24 Jezus antwoordde: ‘Dwaalt u niet? U kent blijkbaar de Schriften niet en evenmin de macht van God. 25 Want wanneer de mensen uit de dood opstaan, trouwen ze niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als engelen in de hemel. 26 Wat betreft de opwekking van de doden, hebt u in het boek van Mozes in het gedeelte over de doornstruik niet gelezen dat God tegen hem zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob”? 27 Hij is geen God van doden, maar van levenden; u dwaalt vreselijk!’ (NBV)

Die Sadduceeën geloofden niet in de opstanding van de doden. Hun voorbeeld maakt het geloof in die opstanding dan ook bespottelijk. Jezus van Nazareth geeft op hun vraag eigenlijk twee antwoorden, als we al opstaan dan is dat als de engelen en verder weten het niet want God is een God van levenden. Dat leidinggevende religieuze Joden niet in een opstanding van de doden geloofden is minder raar als het lijkt. Voor ons is het geloof toch in elk geval een geloof in de opstanding van de doden, maar dat is het voor de Bijbel niet. In de oudste gedeelten van de Bijbel gaat het helemaal niet over een latere opstanding van de doden. Het lijkt er zelfs heel sterk op dat, in tegenstelling tot de Heidense volken, de Joden helemaal niet geloofden in een opstanding van de doden. In het boek Genesis wordt verteld dat God een grens stelde aan de leeftijd van de mensen, ouder dan 120 jaar zouden ze niet worden. Inn het boek Prediker staat dan dat de adem van God, waarmee hij de mens het leven heeft gegeven, weer terug keert naar de borst van God. Een mooi beeld.

Maar tijdens en na de ballingschap en vooral tijdens de bezetting door Griekse overheersers vonden veel mensen het wel erg wreed van God dat mensen het geloof in de God van Israël moesten bekopen met marteling en een vreselijke dood en dat het daarmee afgelopen zou zijn. Zo kon de God van Israël niet zijn. Als God zich zou ontfermen over zijn kinderen en het rijk zou aanbreken waarin de tranen gedroogd zouden zijn en God zelf weer zou regeren vanuit Jeruzalem dan zouden ook die rechtvaardigen daaraan deel hebben die hun leven gegeven hadden voor de God van Israël. Zo ontstond bij grote delen van het volk de overtuiging dat er een opstanding van de doden zou zijn. Ook in onze samenleving kom je die overtuiging wel tegen. Als jonge mensen sterven dan kan het toch niet afgelopen zijn? Als mensen zich inzetten tegen zinloos geweld en daarbij zelf omkomen, of sneuvelen op een missie die vrede en veiligheid moet brengen, dan zullen ze toch deel mogen hebben aan de samenleving waar de dood niet meer zal zijn? Of er een God is weten veel mensen niet, zeker niet hoe ze zich die God moeten voorstellen, maar dat het na de dood niet afgelopen is dat willen ze wel geloven.

Van Jezus van Nazareth mag dat, al moet je je daar geen voorstellingen van willen maken. Wat zeker niet moet is mensen voorhouden dat het lijden gedragen moet worden tot na de dood, dat je in dit leven niet moet opstaan tegen onrecht en geweld. Nog niet zo lang geleden herdachten we dat Maarten Luther in 1517 een discussie wilde beginnen met mensen die van dat leven na de dood een ruilhandel wilden maken. Ze hadden bedacht dat je eerst je zonden zou moeten boeten en hoe meer geld je aan hun kerk zou geven hoe minder lang je zou moeten boeten. Om angst aan te jagen hadden ze bedacht dat boeten maar plaats te laten vinden in een eeuwig vuur, het vagevuur. Maarten Luther kwam daartegen in opstand want de Bijbel leerde iets anders. God roept mensen, hij riep Abraham, en hij vergeeft hun fouten als ze zijn richtlijnen volgen, zo vergaf hij Jacob diens leugens. En zoals Jezus van Nazareth zijn liefde door de dood heen kon dragen zal God ook zijn geliefden door de dood heen dragen. Daarom mogen we in dit leven al opstaan tegen onrecht en het lijden van medemensen, dat mogen we ook vandaag al doen, dat is kiezen voor het leven.

En ze waren met stomheid geslagen.

Marcus 12:13-17

13 Ze stuurden enkele Farizeeën en Herodianen naar hem toe om hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken. 14 Toen ze bij hem gekomen waren, zeiden ze tegen hem: ‘Meester, we weten dat u oprecht bent en dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen. U kijkt niemand naar de ogen, maar geeft in alle oprechtheid onderricht over de weg van God. Is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? Moeten we betalen of niet?’ 15 Maar omdat hij hun huichelarij doorzag, antwoordde hij: ‘Waarom stelt u me op de proef? Laat me eens een geldstuk zien.’ 16 Ze gaven hem een munt en hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ ‘Van de keizer, ‘antwoordden ze. 17 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ En ze waren met stomheid geslagen. (NBV)

Vandaag om te beginnen een verhaal over belasting betalen, tenminste zo lijkt het. Twee elkaar vijandige groepen wenden zich tot Jezus van Nazareth. Het lijkt er op dat ze een man van gezag hebben gezocht die hun geschil zou kunnen beslechten. Wat moet je doen, wel of geen belasting betalen aan de bezetter, de uitperser van het land. Fanatieke Farizeeërs hadden opgeroepen om geen belasting te betalen aan de Romeinen. De Herodianen benadrukten dat er tenminste een eigen koning in het land was die de Tempeldienst kon beschermen en die begrip kon wekken bij de Romeinen voor de eigen aard en gebruiken van de Joden. Daarvoor moest dan wel belasting betaald worden. Maar eigenlijk was het een strikvraag, want die Jezus van Nazareth had het steeds over een eigen Koninkrijk.

Dit verhaal over de belasting wordt meestal zo uitgelegd dat het lijkt of Jezus de mensen opdraagt netjes belasting te betalen. Dat is in een geordende samenleving waar de kerk op goede voet met de overheid wil blijven natuurlijk wel een heel handige uitleg. Maar is het de juiste? We hebben hier al eens gelezen over het misbaar dat gemaakt werd toen Jezus bij een belastinginner, een tollenaar, binnen ging. We hebben ook gelezen dat we geen afbeeldingen van enig God mogen maken. En de munt waarop de keizer stond kwam uit de zak van de kerkleiding, die keizer vond zichzelf God, en zijn afbeelding stond op zijn munt. Zo’n munt hoor je dus niet in je zak te hebben ook niet als je bij een kerkleiding hoort voor wie de goede verhoudingen met de overheid voorop staan. Geld van de bezetter die het volk uitperst, die alles doet wat God nu juist verboden heeft. Daar moet je niet bij willen horen.

Laat die Keizer zichzelf maar houden en zichzelf aanbidden. Je moet God geven wat van God is. Nu is de mens naar Gods beeld gemaakt, jezelf geven is dan ook voor de hand liggend. Die Keizer zou zich dus ook aan God moeten geven. En dat brengt je gelijk op de vraag hoe je om moet gaan met de belastingen vandaag de dag. Allereerst moet je dus kijken hoe de overheid met de belastingen om gaat. Wordt dat gebruikt om vrede te brengen of om oorlog mogelijk te maken, wordt dat gebruikt om de hongerigen te voeden of om de armen uit te buiten, wordt dat gebruikt om mensen tot hun recht te laten komen of om onrecht te doen. De besluiten daarover worden in onze samenleving democratisch genomen. Dat betekent dat we de gelegenheid hebben het volk er van te overtuigen dat de richtlijnen van de God van Israël moeten gelden, dat het voorbeeld van Jezus van Nazareth moet gelden.

Spreken in gelijkenissen

Marcus 12:1-12

1 Hij begon tegen hen te spreken in gelijkenissen: ‘Een man legde een wijngaard aan en omheinde die. Hij groef een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verpachtte de wijngaard aan wijnbouwers en ging op reis. 2 Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst van hen te ontvangen; 3 maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. 4 Daarna stuurde hij een andere knecht naar hen toe, die ze in het gezicht sloegen en vernederden. 5 Hij stuurde nog een derde, die ze doodden, en nog vele anderen; sommigen werden door de wijnbouwers mishandeld en anderen werden door hen gedood. 6 Ten slotte was alleen nog zijn geliefde zoon over; die stuurde hij als laatste naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 7 Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden, dan is de erfenis van ons.” 8 Ze grepen hem vast en doodden hem en gooiden zijn lichaam buiten de wijngaard. 9 Wat zal de eigenaar van de wijngaard daarna doen? Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven. 10 Hebt u deze schrifttekst dan niet gelezen: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. 11 Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien.”’ 12 Daarop wilden ze hem gevangennemen, want ze wisten dat hij hen op het oog had bij het vertellen van deze gelijkenis, maar ze waren bang voor de reactie van de menigte. Dus lieten ze hem staan en gingen weg. (NBV)

Jezus van Nazareth hield er van zijn boodschap in vergelijkingen te gieten, de gelijkenissen, korte verhaaltjes die zijn boodschap duidelijk moeten maken. Dat geldt ook voor deze gelijkenis van de knechten in de wijngaard die weliswaar knechten blijven maar iedereen wijs maken dat ze de baas zijn en daartoe boodschappers van de heer van de wijngaard zelfs weten te mishandelen of te doden. De religieuze leiders van die tijd voelden zich aangesproken, hij maakt ze immers uit voor criminelen. Dat gaat toch wel een beetje ver. Zo sterk durven we het tegenwoordig bijna niet meer te brengen. Het offeren in de Tempel is door het optreden van die Jezus onmogelijk geworden.

Hij had de geldwisselaars en offerdierverkopers verdreven. Dat het offeren betekent dat je samen een maaltijd houdt, dat de dienaren van de Tempel er voor zijn om toezicht te houden op een goed verloop van die maaltijd en dat iedereen daaraan mee kan doen, dat wordt vergeten. Maar in de Tempel waren het priesters en Levieten die hun eigen regels hadden over de offers die zo uitdrukkelijk in de leer van Mozes aan hen waren toegewezen. Samen eten met de armen en de vreemdelingen zoals in het boek Deuteronomium werd geboden moest maar buiten de Tempel plaatsvinden.

Uiterlijk vertoon had de plaats ingenomen van het oude godsdienstige handelen dat gericht was op samen leven en samen delen. Wij moeten in onze dagen bijvoorbeeld politici blijven herinneren aan hun plicht namens ons te zorgen voor een rechtvaardige samenleving waarin we in vrede met elkaar kunnen leven. In elk geval ook tot iedereen in ons land mee kan doen met de samenleving en niet het gevaar loopt apart gezet te worden vanwege een geloof, levensovertuiging, leeftijd of seksuele voorkeur. Een wijngaard kan een ideale samenleving zijn als we maar niet denken dat we het exclusieve recht op de vruchten van de wijngaard hebben. Ook de vruchten van onze wijngaard zullen gedeeld moeten worden, ook vandaag.

We weten het niet.

Marcus 11:27-33

27 Ze kwamen weer in Jeruzalem aan. Toen Jezus zich in de tempel ophield, kwamen de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten van het volk naar hem toe 28 en vroegen hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? Wie heeft u het recht gegeven om zo te handelen?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Ik zal u een vraag stellen; als u me daarop antwoord geeft, zal ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid ik zo handel. 30 Doopte Johannes in opdracht van de hemel of in opdracht van mensen? Antwoord mij.’ 31 Ze overlegden met elkaar en zeiden: ‘Als we zeggen: “Van de hemel, ”zal hij zeggen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” 32 Maar als we zeggen: “Van mensen, ”wat dan?’ Ze waren namelijk bang voor de menigte, want iedereen hield Johannes voor een echte profeet. 33 Dus zeiden ze tegen Jezus: ‘We weten het niet.’ En Jezus zei tegen hen: ‘Dan zeg ik ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe.’ (NBV)

We hebben er zo’n mooi woord voor, legitimering. Zijn je daden legitiem, ofwel is er een wet of voorschrift waarop je je kunt beroepen. of nog mooier, is er een autoriteit die je een opdracht voor je gedrag heeft gegeven? Een diaken uit Wijchen die terecht stond omdat ze een uit te zetten gezin had helpen inpakken beriep zich op haar ambt, ze was immers door haar kerk aangesteld om de armen te helpen en dus kon ze niet anders dan de kinderen in haar armen nemen toen die werden uitgezet met hun ouders. De rechter sprak haar dan ook vrij van de beschuldiging zich onnodig bemoeit te hebben met de uitzetting. In Den Haag is de Bethelkapel in beweging gekomen om een heel gezin onderdak te geven, met een permanente kerkdienst wordt de staat buiten gehouden.

Meer dan honderd duizend mensen springen in de bres voor de andere kinderen en jongeren, afgestudeerd in Nederland soms die door een angstige samenleving met uitzetting worden bedreigd? Doen we dat omdat een God wil dat we op goede voet met vreemdelingen komen, of omdat onze godsdienst zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf? Het is het soort vragen dat Jezus stelt aan de mensen die vragen op grond waarvan hij de voorhof van de Tempel heeft gereinigd van handelaars en geldwisselaars. Een samenleving waar de voorhof van de Tempel een marktplaats is geworden en waar voor samen maaltijd houden geen plaats meer is. In het verhaal van Jezus van Nazareth zwijgen de vraagstellers op dit punt.

Maar de protesten tegen de wreedheid van een absurd beleid mogen niet tot zwijgen worden gebracht. Die protesten zijn een opdracht van ons geloof. Ons niet aflatend geloof in een samenleving waarin mensen niet apart worden gezet vanwege hun geloof of afkomst maar juist de toetssteen vormen voor de vraag of wij de richtlijnen van de God van Israël willen volgen zoals ons voorgeleefd is door Jezus van Nazareth. Soms kun je die boodschap niet vaak genoeg herhalen. We hebben dan ook vier evangeliën die de boodschap elk op een eigen manier vertellen. Maar vergelijkingen, gelijkenissen, zijn een enkele keer behulpzaam om de bedoeling van je boodschap te verduidelijken. Natuurlijk moet je daar voorzichtig mee zijn. Elke vergelijking gaat immers mank. Nooit is een analogie geheel dezelfde maar het kan genoeg duidelijk maken.

In liederen bezingen.

Psalm 21

1 ¶ Voor de koorleider. Een psalm van David. 2 HEER, uw kracht verblijdt de koning, luid juicht hij om uw overwinning. 3 U gaf hem wat zijn hart verlangde, het verzoek van zijn lippen wees u niet af. sela 4 U nadert hem met rijke zegen en plaatst op zijn hoofd een gouden kroon. 5 Leven heeft hij gevraagd, u hebt het hem gegeven, lengte van dagen, voor eeuwig en altijd. 6 Groot is zijn roem door uw overwinning, u tooit hem met glans en met glorie, 7 u schenkt hem voor altijd uw zegen, u verblijdt hem met het licht van uw gelaat. 8 Ja, de koning vertrouwt op de HEER, door de trouw van de Allerhoogste wankelt hij niet. 9 Uw hand zal uw vijanden slaan, uw machtige hand uw haters treffen, 10 u doet hen branden als vuur in een oven wanneer u verschijnt. De HEER zal hen in zijn woede verslinden, vuur zal hen verteren. 11 Hun kinderen zult u op aarde verdelgen, hun nageslacht uitroeien onder de mensen. 12 Al spannen zij tegen u samen, al zinnen zij op kwaad, ze bereiken niets, 13 want u zult hen op de vlucht jagen, u schiet uw pijlen recht op hen af. 14 Verhef u, HEER, in uw kracht, wij zullen uw macht in liederen bezingen. (NBV)

We zingen vandaag een Psalm voor de Koning. Een Psalm dus die schijnbaar door alle Nederlanders op één na kan worden overgeslagen. Er is immers maar één Koning in ons land en wie gevraagd heeft om een droom voor de Koning had gerust Psalm 21 kunnen toesturen. Een lang leven, lang zal hij leven, wensen we iedereen ieder jaar opnieuw en de verjaardag van de Koning is voor iedereen meestal een feestdag en dagen met feest kunnen we nooit genoeg hebben. Zo ligt het ook met de vijanden van de Koning. Als God ze wil uitroeien dan is dat best want vijanden van de Koning zijn meestal ook vijanden van het volk en in elk geval veroorzaken ze onrust en onzekerheid waar we niet op zitten te wachten. Toch is die Psalm misschien belangrijker dan we denken. Een Koning is immers ook symbool voor het hele volk. En de relatie tussen de Koning en de God van Israël is misschien wel een voorbeeld voor de relatie die we zelf met de God van Israël hadden.

Men neemt aan dat de Koningspsalmen in het Bijbelboek Psalmen in oude tijden gebruikt werden bij plechtigheden in de Tempel. De kroning, of zalving, van de Koning werd jaarlijks gevierd. In de vruchtbaarheids godsdiensten in Kanaaän werd ook de god Baäl als koning beschouwd. In de Lente werd Baäl elk jaar opnieuw gekroond en werd hem bij het begin van de winter weer rust gegund. In zulke godsdiensten speelden de Koningen een bijzondere rol. Zij waren het voorbeeld waar de goden iets van konden leren. Zoals zij Koning waren zo moesten ook de goden Koning zijn. De relatie tussen de god en de koning was dus van een direct religieus belang. In Israël was dat anders. In de Bijbel staan individuen vaak voor het geheel. Als over Jacob wordt gesproken wordt heel het volk Israël bedoeld en Israël is zowel de naam die Jacob kreeg bij zijn terugkeer als de naam van het volk. Ook als over de Koning wordt gesproken dan wordt eigenlijk het hele volk bedoeld.

En in deze Psalm zingt het volk dat het haar bevrijding van de slavernij, haar onafhankelijkheid, te danken heeft aan de God van Israël. Dat het dienen van de God van Israël zal betekenen dat het volk lang als zelfstandig volk zal blijven bestaan. Dat het volgen van de richtlijnen van de God van Israël, samengevat in heb uw naaste lief als uzelf, zal betekenen dat vijanden van het volk worden uitgeroeid, vijanden worden veranderd in vrienden want alle volken zullen zich immers keren naar de Jeruzalem, naar de God van Israël. De macht die uitgaat van dat zwakke liefhebben van elkaar, zelfs van je vijanden, maakt dat de hele wereld met die Liefde kan worden veroverd. Er valt dus van blijdschap wel het een en ander te zingen, zelfs meer dan het “Lang zal hij leven”. De kerken hebben daarvoor een Liedboek waarin ook al die Psalmen zijn opgenomen. In dat boek eindigt Psalm 21 met de belofte dag en nacht te zullen zingen. Elke morgen mogen we daar weer opnieuw mee beginnen, door onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag mag dat weer.

Hierna had ik een visioen.

Openbaring 4:1-11

1 Hierna had ik een visioen. Er stond een deur open in de hemel. De stem die me eerder had toegesproken met het geluid van een bazuin, zei nu: ‘Kom hierboven, dan laat ik je zien wat er hierna gebeuren moet.’ 2 Op hetzelfde moment raakte ik in vervoering. Er stond een troon in de hemel en daarop zat iemand. 3 Degene die daar zat had een uiterlijk als van jaspis en sarder, en rond de troon was een regenboog die eruitzag als smaragd. 4 Om de troon heen stonden vierentwintig andere tronen, waarop vierentwintig oudsten zaten. Ze droegen witte kleren en hadden een gouden krans op hun hoofd. 5 Van de troon gingen bliksemschichten uit en donderslagen en groot geraas. Voor de troon brandden zeven vurige fakkels; dat zijn de zeven geesten van God. 6 Ook lag er voor de troon iets als een zee van glas, van kristal. Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. 7 Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar. 8 Elk van de vier wezens had zes vleugels, met overal ogen langs de randen en aan de binnenkant. Dag en nacht herhalen ze: ‘Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.’ 9 Telkens als deze wezens lof, eer en dank brengen aan degene die op de troon zit en die tot in eeuwigheid leeft, 10 werpen de vierentwintig oudsten zich neer voor hem die op de troon zit, en aanbidden hem die leeft tot in eeuwigheid, en leggen hun kransen voor zijn troon met de woorden: 11 ‘U komen alle lof, eer en macht toe, Heer, onze God, want u hebt alles geschapen: uw wil is de oorsprong van alles wat er is.’ (NBV)

Mensen die tegenwoordig dit soort visioenen hebben vertrouwen we meestal niet meer zo veel. Maar als je gevangen bent en in de brandende zon dwangarbeid moet verrichten voor een keizer die zich tot God verheven heeft dan zoek je droomtaal om duidelijk te maken dat je niet te breken bent maar in de Eeuwige blijft geloven. De gevangene van Patmos sluit daarbij aan bij de profeet Daniël. Eén van de profeten uit de ballingschap van het volk Israel in Babel. Daniël had een hoge functie aan het hof van de koning maar bleef trouw aan de wetten van Israel, de leer van de Mozes. Ook Daniël kreeg daardoor van tijd tot tijd moeilijkheden en ook hij gebruikte droomtaal om zijn blijvende trouw aan God tot uitdrukking te brengen. Na de martelingen komt namelijk onherroepelijk de bevrijding.

Een troon zoals hier beschreven wordt is niet te evenaren, door geen Keizer en geen machthebber waar ook ter wereld. Bovendien mag iedereen er vanuit gaan dat je ook vanuit die troon wordt gezien. Wij herkennen misschien in de beschrijving van de vier wezens godenbeelden uit het oude oosten, maar duidelijk wordt dat ook die goden, als ze al goden zijn, volledig in dienst staan van de God van Israel. Dat is de Almachtige Heer van hemel en aarde en uiteindelijk werpen alle volken zich aan zijn voeten. Dat Almachtige is sinds de Tweede Wereldoorlog een taal die we niet meer zo zullen spreken. In onze wereld zijn er geen wereldleiders meer die zichzelf tot God uitroepen. Soms roept iemand zijn volk tot God uit en zichzelf tot leider van dat volk. Aan mensen om zo’n volk en zo’n leider een halt toe te roepen. De God van Jezus van Nazareth is ondertussen met de slachtoffers van zo’n politiek en zolang wij geen hand uitsteken en ons leven niet in de waagschaal willen stellen blijven die slachtoffers vallen, bij miljoenen in de vorige eeuw.

Aan ons dus om de aarde af te maken zoals God die gewild heeft. Goed, een plaats waar niet dan het goede te vinden is. Voor slachtoffers van natuurrampen bijvoorbeeld. De leiders van de wereld organiseren al hulp en aan ons om het hen mogelijk te maken. Maar ook voor de hongerenden in Afrika en Jemen, voor de armen overal op de wereld, voor de gevangenen en vooral voor hen die opkwamen voor mensenrechten en die onschuldig gevangen zitten. Wij hebben geen geheimtaal meer nodig om ons visioen duidelijk te maken. Dit soort geheimtaal zou ons zelfs wel eens dwars kunnen zitten. Wie heeft het er nu over een glazen zee voor een troon in de hemel. Maar een wereld waar de tranen zijn gedroogd, waar gevangenen zijn bevrijd, waar geen honger meer heerst en de naakten gekleed, de bedroefden getroost en de zieken genezen zijn is een wereld die we ons elke dag kunnen voorstellen. En waar we dus aan kunnen werken, bevrijd van slavenarbeid als we zijn.

Was u maar koud of warm!

Openbaring 3:14-22

14 Schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea: “Dit zegt Amen, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping: 15 Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! 16 Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen. 17 U zegt dat u rijk bent, dat u alles hebt wat u wilt en niets meer nodig hebt. U beseft niet hoe ongelukkig u bent, hoe armzalig, berooid, blind en naakt. 18 Daarom raad ik u aan: koop van mij goud dat in het vuur gelouterd is, en u zult rijk zijn; witte kleren om u te kleden en uw naaktheid te bedekken, zodat u zich niet meer hoeft te schamen; zalf voor uw ogen, zodat u weer kunt zien. 19 Iedereen die ik liefheb wijs ik terecht en bestraf ik. Zet u dus volledig in en breek met het leven dat u nu leidt. 20 Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij. 21 Wie overwint zal samen met mij op mijn troon zitten, net zoals ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit. 22 Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”’ (NBV)

Je kent die gemeenten wel, er valt nooit een onvertogen woord. Elke zondag verzamelen zich in de loop van de ochtend de gemeenteleden. Het kerkbestuur heeft gezorgd voor een grote parkeerplaats zodat iedereen gemakkelijk de auto kwijt kan. De mannen zijn in fraai gesneden pakken met overhemd en stropdas en de vrouwen dragen decente jurken naar de laatste mode maar zeker niet opzichtig. Er wordt goed gezongen. De organist weet van wanten en heeft natuurlijk conservatorium, de dominee preekt vriendelijk over het goede der aarde, het mooie van de schepping en het wonderbaarlijke van het hiernamaals. Het is allemaal keurig en netjes, er is niemand die afwijkt, niemand ook die arm is of behoeftig. Als iemand van de gemeente al eens in problemen komt dan zijn er gemeenteleden genoeg die kunnen helpen.

Zulke gemeenten lijken als twee druppels water op de gemeente in Laodicea. Je wordt er niet warm of koud van. Ze zijn niet te veroordelen of te bekritiseren. Ze doen schijnbaar niets verkeerd, ze vallen in elk geval niemand lastig en zijn een sieraad voor de kerk denken ze zelf. Maar er gaat niets van uit. Laodicea was een rijke stad. In het jaar 60 was er een aardbeving geweest en de burgers waren in staat geweest zonder hulp van buitenaf de stad weer op te laten bouwen. Er werden wollen stoffen van de fijnste kwaliteit vervaardigd en prachtige gewaden geweven. Daarnaast was er een ziekenhuis met een oogkliniek die tot ver in de omtrek beroemd was, de knapste oogartsen werkten juist daar.

Johannes herinnert dit soort gemeenten aan Hosea, die verketterde de rijken die huis aan huis voegden en akker aan akker. Hoe eerlijk die handel ook toegaat, altijd zullen de armen er uiteindelijk het slachtoffer van worden. Dat was in Bijbelse tijden niet anders dan in de onze. En de vraag is of dit soort keurige gemeenten nog openstaan voor verandering. Kun je nog met ze aan tafel om te delen? Is er nog gehoor voor de roep van de armen in ontwikkelingslanden, is er nog plaats voor de voedselbank en de fair trade winkel? Is er nog plaats om een gezin op te vangen dat dreigt uitgezet te worden? Gaat er nog een roep uit om een echt rechtvaardige samenleving waar ook de papierlozen mee mogen doen en er geen voedselbanken meer nodig zijn? Klinkt er nog de roep om rechtvaardige handelsverhoudingen en koopt men kleding die niet in slavernij is gemaakt? Ook in die gemeenten mag men elke dag opnieuw beginnen de naaste lief te hebben als zichzelf, ook vandaag weer, en morgen, totdat hij komt.

Ik kom spoedig.

Openbaring 3:7-13

7 Schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: “Dit zegt hij die heilig en betrouwbaar is, die de sleutel van David heeft-wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen: 8 Ik weet wat u doet. Ik heb ervoor gezorgd dat de deur voor u openstaat, zonder dat iemand hem kan sluiten. Want ook al hebt u weinig invloed, u bent trouw gebleven aan wat ik heb gezegd en hebt mijn naam niet verloochend. 9 Ik zal mensen laten komen die bij Satan horen, leugenaars die zich Joden noemen en het niet zijn; zij zullen zich eerbiedig aan uw voeten neerwerpen en erkennen dat ik u heb liefgehad. 10 Omdat u trouw bent gebleven aan mijn gebod om stand te houden, zal ik u ook trouw zijn wanneer binnenkort de tijd van de beproeving aanbreekt, als heel de aarde en de mensen die er leven op de proef worden gesteld. 11 Ik kom spoedig. Houd vast aan wat u hebt, dan zal niemand u de lauwerkrans kunnen afnemen. 12 Wie overwint maak ik tot een zuil in de tempel van mijn God. Daar zal hij voor altijd blijven staan. Ik zal op hem de naam schrijven van mijn God en van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem dat bij mijn God vandaan uit de hemel zal neerdalen, en ook mijn eigen nieuwe naam. 13 Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.” (NBV)

We lezen de brief aan Filadelfia uit het boek Openbaring. Filadelfia was een Turkse stad. Niet een Amerikaanse stad in dit geval. Het was niet een erg belangrijke stad maar wel een vruchtbare stad. Vulkanen in de buurt hadden gezorgd voor een erg vruchtbare grond die vooral geschikt was voor de wijnbouw. In Filadelfia woonde een kleine maar vruchtbare Christelijke gemeente. Een gemeente die net als de andere Christelijke gemeenten wekelijks bij elkaar kwam en daar de Hebreeuwse Bijbel las en elkaar verhalen vertelde over hoe Jezus van Nazareth daarmee om was gegaan en hoe hij de liefde die werd bepleit in de Hebreeuwse Bijbel vol had gehouden door de dood heen. Die jonge Christelijke gemeenten bestonden uit een zeer gemengd gezelschap, Joden, Heidenen, slaven, vrijen, mannen en vrouwen. Binnen de gemeente waren ze allemaal gelijk. De gemeente in Filadelfia werd daar dan ook voor geprezen. Ze waren om te beginnen erg gastvrij. Zo gastvrij dat daar ook het gevaar school waar ze aan werden blootgesteld. Ze moesten zich het verhaal van Koning Hizkia herinneren. Een koning die de dienst aan de God van Israël in ere had hersteld. Een koning dus die weer recht had gesproken zoals het hoorde, die de armen tot hun recht had laten komen.

Maar niet iedereen kon zomaar bij die Koning binnenlopen, je moest wel een echte zaak hebben waar recht over moest worden gesproken. De profeet Jesaja beschreef daarom hoe er iemand werd aangesteld die de sleutel had van het huis van David kreeg, de sleutel dus die toegang gaf tot de koning, tot het Recht. Die sleutel was nu in handen van Jezus van Nazareth, de mensenzoon die vanuit de Hemelse Tempel die op aarde zou komen zoals deze brief had geschreven. Eigenlijk waarschuwt de brief er voor dat de jonge gemeente van Christenen de Hebreeuwse Bijbel moest blijven lezen op de manier die Jezus van Nazareth had voorgedaan. Er zouden Joden komen die het goede werk van de Christelijke gemeente zouden prijzen, maar die tegelijk zouden eisen dat de Heidenen ook Jood zouden worden, zich zouden laten besnijden, de spijswetten zouden volgen, zich aan de reinigingsrituelen zouden houden.

Dat zou de gelijkheid met de slaven in de gemeente teniet doen, die konden immers nooit aan die regels gaan voldoen als hun eigenaren niet zelf Jood of Christen zouden zijn geworden. Johannes waarschuwt voor deze lieden. Het effect zou zijn dat het revolutionaire karakter van de Christelijke gemeente zou zijn verdwenen. Niks samenleving waarin ook de minsten tellen, het soort samenleving dat ook door Hizkia opnieuw was begonnen. De gemeente wordt opgeroepen standvastig te blijven. Juist door aan die beginselen vast te houden ook als ze beproefd werden zou de gemeente winnen en de nieuwe samenleving aanbreken. De Geest van Jezus van Nazareth zou ze daarbij helpen, die komt als geroepen, dus spoedig. Ook wij moeten in deze tijd vast houden aan de zorg voor de armsten, de papierlozen, de zieken en gehandicapten, al die mensen die vermalen dreigen te worden door de bescherming van de rijken. Zeker als vreemdelingen hier al lang zijn ingeburgerd behoren ze hier te mogen blijven. Elke dag opnieuw moeten we opnieuw die zorg op ons nemen, ook vandaag weer.

U bent op sterven na dood.

Openbaring 3:1-6

1 Schrijf aan de engel van de gemeente in Sardes: “Dit zegt hij die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet wat u doet; overal wordt beweerd dat u het leven hebt, terwijl u dood bent. 2 Word wakker, versterk uw laatste krachten: u bent op sterven na dood. Want ik merk dat uw gedrag tekortschiet in Gods ogen. 3 Herinner u dat u de boodschap hebt ontvangen en begrepen. Houd eraan vast en breek met het leven dat u nu leidt. Maar als u niet wakker wordt, kom ik onverwacht als een dief, op een tijdstip dat u niet kent. 4 Maar enkelen in Sardes hebben hun kleren schoon gehouden. Zij zullen bij me zijn, in het wit gekleed, want ze verdienen het. 5 Wie overwint zal zich ook in het wit kleden. Ik zal zijn naam niet uit het boek van het leven schrappen, maar juist voor hem getuigen ten overstaan van mijn Vader en zijn engelen. 6 Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.” (NBV)

Je moet misschien toch een encyclopedie nemen om de boodschap van de Bijbel soms te kunnen verstaan. Want wat is Sardes en waarom wordt daar een brief heengeschreven over de dood. We lezen dan dat Sardes de stad was van Koning Croesus. Dat was de Koning uit de Griekse Mythologie die van goud hield en wel zoveel dat alles wat hij aanraakte veranderde in goud. Hij stierf van de honger omdat ook zijn eten veranderde in goud. De Christelijke gemeente in Sardes was kennelijk ook een bewonderaar van Croesus. Ook zij zijn meer op goud uit dan op leven. Het streven naar winst en meer winst, naar kapitaal en versterking van kapitaal is streven naar de dood. Dat wist de Griekse mythologie al, dat is ook de boodschap van de Bijbel.

Ook Johannes schrijft dat een doodshemd geen zakken heeft. Je kunt al dat kapitaal niet met je meenemen. Wat blijft van een mens is het goede dat die mens deed, van de doden immers niets dan goed. Als we dus kiezen voor het leven dan kiezen we voor het doen van het goede en niets dan het goede. Dat was al waartoe Paulus zijn gemeenten opriep. Maar temidden van de goudzoekers in Sardes is het slechts een kleine minderheid die kiest voor het leven en zich niet laat verleiden tot het najagen van goud en glitter. Ook in Sardes hadden ze overigens hun eigen orakel. Een dame die zich gewijd had aan Artemis, de zuster van Apollo, en waarvan gezegd werd dat ze de doden tot leven kon wekken.

Volgens Johannes zijn niet alleen de doden dood maar zijn zelfs de levenden op sterven na dood. De schittering van goud en diamanten kan dan wel levendig lijken, oogverblindend zelfs, maar het is schijn, het is klatergoud en glas. Ook in onze dagen wordt er opgekeken naar de rijken, zij die de Quote500 weten te halen. Als hen gevraagd wordt om iets meer bij te dragen aan de samenleving zodat de armsten kunnen worden ontzien dan heet het jaloeziebelasting. Dat die extra belasting voor hen een levensverzekering is hoor je maar weinig. In de Verenigde Staten hebben de allerrijksten zelf aangeboden iets meer aan de samenleving bij te dragen. Het aanbod wordt door velen afgewezen, je kunt immers beter naar het hebben kijken dan naar het delen. Het delen zoals dat in kerken wordt geleerd vestigt maar de aandacht op de minsten, de zwaksten in de samenleving. Gelukkig dat gelovigen daar elke dag weer voor mogen zorgen, zij staan dan in het licht van Gods Geest, iedere dag opnieuw, ook vandaag weer.