De ware eredienst

Romeinen 12:1-8

1 Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u. 2  U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar veranderen door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God van u wil en wat goed, volmaakt en hem welgevallig is. 3  Met een beroep op de genade die mij geschonken is, zeg ik u allen dat u zichzelf niet hoger moet aanslaan dan u kunt verantwoorden, maar verstandig over uzelf moet denken. Denk overeenkomstig het geloof, dat is de maatstaf die God u heeft gegeven. 4  Zoals ons ene lichaam vele delen heeft en die delen niet allemaal dezelfde functie hebben, 5  zo zijn we samen één lichaam in Christus en zijn we, ieder apart, elkaars lichaamsdelen. 6  We hebben verschillende gaven, onderscheiden naar de genade die ons geschonken is. Wie de gave heeft te profeteren, moet die in overeenstemming met het geloof gebruiken. 7  Wie de gave heeft bijstand te verlenen, moet bijstand verlenen. Wie de gave heeft te onderwijzen, moet onderwijzen. 8  Wie de gave heeft te troosten, moet troosten. Wie iets weggeeft, moet dat zonder bijbedoeling doen. Wie leiding geeft, moet dat doen met volle inzet. Wie barmhartig voor een ander is, moet daarin blijmoedig zijn. (NBV)

Vandaag vallen we de brief van Paulus aan de Romeinen binnen. Een belangrijke brief, zeker in de tijd van de hervorming. Niet lang geleden was het 500 jaar geleden dat de Hervorming van de Rooms Katholieke kerk begon met de stellingen van Maarten Luther. Hij was daartoe gekomen door het bestuderen van deze brief aan de Romeinen. Paulus heeft het in het gedeelte van vandaag over de vorming van de gemeente. Dat een Christen zichzelf door gebed en studie moest veranderen maar buiten de Christelijke gemeenschap, in de wereld, dezelfde kon blijven is een oud misverstand, we leven niet in twee werelden maar in één wereld, Gods wereld, goed of kwaad. Daarom benadrukt Paulus dat we samen één lichaam zijn, niemand is beter of slechter dan een ander, ieder moet zich bewust zijn wat hij of zij kan en er op uit zijn het beste uit de ander naar boven te halen. Daarom moet je leren denken vanuit het geloof.

De theoloog Karl Barth schreef bij dit vers in het begin van de vorige eeuw dat je daarvoor zeker de krant moet lezen. Daar kun je leren hoe er in de wereld gedacht wordt. In onze dagen lees je daar over kinderen die in ons land geboren zijn, hier zijn opgegroeid, op school zitten en op een sportvereniging of zelfs op de muziekschool, zich dus gedragen als alle Nederlandse kinderen. Alleen hun ouders zijn ooit uit een ver arm land naar Nederland gekomen om hier te werken en daarvoor een redelijk loon te krijgen zodat ze hun kinderen een goede toekomst willen geven. Onze regering is zo dapper die kinderen naar landen te sturen waar ze nooit eerder geweest zijn en waarvan ze zelfs de taal niet spreken. Omdat hun ouders al lang uit hun land weg zijn is er geen onderdak, is er geen inkomen en gaan ze een toekomst tegemoet van diepe, bittere armoede met om hen veel geweld en soms zelfs onderdrukking en uitbuiting. Let wel: die kinderen worden niet teruggestuurd, ze zijn er nooit geweest.

Wij richten ons kennelijk liever op ons eigen welzijn, de hypotheekrenteaftrek voor de rijksten, de prijs van het kaartje voor het concert van het Concertgebouworkest. En denk nu niet dat we samen niet in staat zijn de problemen in de wereld aan te pakken. Kijk eens wat er voor een gaven zijn in een samenleving. De Christelijke gemeente mag daarbij het voorbeeld zijn en Paulus schetst haar ook als zodanig, maar in onze samenleving mogen wij oproepen dat voorbeeld te volgen. Wie de nood van de armsten en de minsten onder woorden kan brengen en Gods stem daarbij kan laten horen, profeteren noemt Paulus dat, moet dat doen in overeenstemming met het geloof dat God heerst op aarde. Wie kan uitleggen moet uitleggen, wie kan troosten moet troosten. Weggeven doen we zonder iets terug te willen krijgen en leiding geven we om een betere samenleving te krijgen. Wie barmhartig voor een ander is mag daarin blijmoedig zijn. Ik schrijf “mag”, in onze vertaling staat “moet” maar als je barmhartig bent, je hand over je hart weet te strijken, weet dat er geen tegenzin meer over kan blijven alleen maar vreugde over het goede dat je samen met anderen kunt veroorzaken. Samen mogen we er elke dag opnieuw weer aan werken, laten we het ook vandaag weer doen.

Maak mij nooit te schande

Psalm 71

1 Bij u, HEER, schuil ik, maak mij nooit te schande, 2 red en bevrijd mij, doe mij recht, hoor mij en kom mij te hulp. 3  Wees de rots waarop ik kan wonen, waar ik altijd heen kan gaan. U hebt mijn redding bevolen, mijn rots en mijn burcht, dat bent u. 4 Mijn God, bevrijd mij uit de hand van schurken, uit de greep van wrede onderdrukkers. 5 U bent mijn enige hoop, HEER, mijn God, van jongs af vertrouw ik op u. 6 Al vanaf mijn geboorte steun ik op u, al in de moederschoot was u het die mij droeg, u wil ik altijd loven. 7  Voor velen ben ik een teken, u bent mijn veilige schuilplaats. 8 Heel de dag is mijn mond vervuld van uw lof en uw luister. 9 Verstoot mij niet nu ik oud word, verlaat mij niet nu mijn kracht bezwijkt. 10 Mijn vijanden spreken over mij, ze loeren op mij en spannen samen, 11 ze zeggen: ‘God heeft hem verlaten, jaag hem op, grijp hem, niemand die hem redt.’ 12 God, blijf niet ver van mij, mijn God, kom mij haastig te hulp, 13 laat mijn tegenstanders van schaamte bezwijken, wie mijn ongeluk zoeken, met schande worden bedekt. 14 Ik blijf naar u uitzien, altijd, u lof brengen, meer en meer. 15 Mijn mond verhaalt van uw gerechtigheid, van uw reddende daden, dag aan dag, hun aantal kan ik niet tellen. 16  Spreken zal ik over uw macht, HEER, mijn God, de rechtvaardigheid roemen van u alleen. 17 God, u onderwees mij van jongs af aan, en steeds nog vertel ik uw wonderen. 18 Nu ik oud en grijs ben, verlaat mij niet, o God, zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind, kan verhalen van de macht van uw arm. 19 Uw gerechtigheid rijst hoog op, o God, u hebt grootse daden verricht. God, wie is aan u gelijk? 20 U hebt mij doen zien veel ellende en nood-laat mij nu herleven, laat mij herrijzen uit de diepten van de aarde. 21  Verhoog mij in aanzien, omgeef mij met uw troost. 22  Dan zal ik u loven bij het spel op de harp, u en uw trouw, mijn God. Ik zal voor u zingen bij de lier, Heilige van Israël. 23 Mijn lippen zullen juichen wanneer ik voor u zing, ik zal jubelen omdat u mij hebt verlost. 24 Mijn tong zal heel de dag van uw gerechtigheid spreken: wie mijn ongeluk zoekt, zal te schande staan.(NBV)

Vandaag zingen we een Psalm zonder opschrift. Bij de meeste Psalmen staat er iets boven, “Een Psalm van David” bijvoorbeeld. Maar hier niet. Er zijn maar een paar psalmen zonder opschrift, verweesde Psalmen worden die ook wel genoemd. Toen de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks werd vertaald, omdat veel Joden die buiten Israël woonden het Hebreeuws niet meer kenden, is er aan deze Psalm toch een opschrift meegegeven. Daar staat dan ineens “Voor de zonen van Jonadab en de eerste ballingen” Die eerste ballingen waren de Rechabieten. Maar het opschrift was niet te vinden in de Hebreeuwse Bijbel die opgeschreven werd nadat de vertaling in het Grieks ruim was verspreid. Sinds de Statenvertaling verscheen is het opschrift dan ook verdwenen. Maar de gedachte die er achter zit is niet zo vreemd. God wordt om recht gevraagd voor mensen die onrecht is aangedaan. Er wordt in kerkelijke kringen nog al eens geroepen dat de mens gered moet worden. En de roep om gered te worden staat ook in deze psalm. Maar gered worden waarvan? De meeste mensen voelen zich tot helemaal niet gevangen of zijn bang te verdrinken.

In de kerk wordt dan gezegd dat mensen gered moeten worden van de zonden. Hun eigen zonden om het helemaal duidelijk te maken. En daar vraagt deze Psalm helemaal niet om. Er is geen sprake van zonden van de psalmdichter. Integendeel de psalmdichter beschrijft zichzelf als een trouw volgeling van de weg van de God van Israël. Heel de dag is zijn mond vervuld van de lof en de luister van zijn God. Waarvan moet men dan gered worden? Van het onrecht dat wordt aangedaan. Van vijanden die tegen je samenspannen. Wat nu God roepen die uit, die God bestaat niet en wij kunnen ook wel zonder. Dat doet onrecht aan alle mensen die de weg van de liefde volgen, die zich inzetten voor anderen, die luisteren naar de roep van de God van Israël om hun naaste lief te hebben als zichzelf. Je mag overigens best bang zijn van Bijbel dat de veranderingen in de wereld je zullen overweldigen. De veranderingen die je worden opgedrongen worden dan beschouwd als veranderingen die je worden opgedrongen door vijandige machthebbers. Mensen die bang zijn komen daarbij niet tot hun recht, zij worden niet gehoord.

En je zal maar net een baan hebben die op de tocht staat omdat jij behoorlijk verdiend, meer als een goedkope arbeidskracht die in het buitenland kan worden gehuurd. Je zal maar net een huis hebben gekocht waarvoor een hypotheek werd afgesloten die je nog maar net kunt aflossen, bij werkloosheid sta je bijna ook direct op straat met je gezin. Je zult ook maar in een buurt wonen waar mensen elkaar niet echt kennen en zeker niet op elkaar letten, in tal van volkswijken was dat toch de kracht van de wijk. De oplossing voor die angst is volgens de Bijbel niet het zich met geweld verzetten tegen die veranderingen maar zelf mee vorm geven aan de noodzaak dat die veranderingen met liefde voor de minsten gepaard moeten gaan. Dan ontmoet je nieuwe mensen, dan kunnen er vriendschappen ontstaan, dan groeit de economie waardoor je baan zekerder wordt. Dan zijn er ineens meer mensen die je kent en die op jou en je gezin willen letten. De kracht van samen komt weer terug en jij komt zeker tot je recht.

Hun onderdrukkers

Genesis 15:12-21

12 Toen de zon op het punt stond onder te gaan, viel Abram in een diepe slaap. Opeens werd hij overweldigd door angst en diepe duisternis. 13 Toen zei de HEER: ‘Wees ervan doordrongen dat je nakomelingen als vreemdeling zullen wonen in een land dat niet van hen is en dat ze daar slaaf zullen zijn en onderdrukt zullen worden, vierhonderd jaar lang. 14 Maar ik zal hun onderdrukkers ter verantwoording roepen, en dan zullen ze wegtrekken, met grote rijkdommen. 15 Wat jou betreft: je zult in vrede met je voorouders worden verenigd en in gezegende ouderdom begraven worden. 16 Pas de vierde generatie zal hierheen terugkeren, want pas dan hebben de Amorieten zo veel misdaden bedreven dat de maat vol is.’ 17 Toen de zon ondergegaan was en het helemaal donker was geworden, was daar plotseling een oven waar rook uit kwam, en een brandende fakkel die tussen de dierhelften door ging. 18 Die dag sloot de HEER een verbond met Abram. ‘Dit land, ‘zei hij, ‘geef ik aan jouw nakomelingen, van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat: 19 het gebied van de Kenieten, Kenizzieten en Kadmonieten, 20 de Hethieten, Perizzieten en Refaïeten, 21 de Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en Jebusieten.’ (NBV)

De dromen laten Abram maar niet los. Hij zou het begin zijn van een groot volk, maar kinderen heeft hij niet, hij zou het land erven waar hij nu in rondtrok maar hij had nog geen snipper land in eigendom en godsdienstige rituelen had hij ook al niet. Dan droomt hij dat het nog wel heel lang kan duren voordat de dromen zoals hij ze heeft uitkomen. Wel tot de vierde generatie. Dat is wel vierhonderd jaar. Tot die tijd zullen zijn nakomelingen zelfs in slavernij gehouden worden. Wij weten inmiddels dat het volk Israel 400 jaar in Egypte verbleef en toen uittrok door de woestijn, daar haar godsdienst vorm en inhoud gaf en toen pas het beloofde land veroverde. Abram moet blij geweest zijn te zien dat dat delen van het offer door God zelf werd opgelost.

En de onderdrukkers worden altijd en overal ter verantwoording geroepen. Want al die mannen in hun streepjespakken met mooie stropdassen om kunnen nu wel zo brallerig snoeven op de rijkdom die ze aan de rijken hebben weggegeven. Maar op deze wereld gaat het verwerven van de meeste rijkdom ten koste van anderen, van de niet rijken maar van de armen en dat zijn toch het meest ook nog vrouwen. Daarnaast zijn het aanhangers van godsdiensten die dat stelen van de armen religieus denken te kunnen motiveren. In de Islam de fundamentalisten die er niet aan willen dat de Profeet vrouwen een ereplaats wilde geven en juist elke vorm van onderdrukking wilde bestrijden. In het Christendom de bevindelijke protestanten en de Rooms Katholieke Kerk die vrouwen thuis en buiten Kerk en samenleving willen houden alsof er niet geschreven staat dat in Christus man noch vrouw is.

De droom van Abram ,waarin een wereld komt waar iedereen mee mag doen en mee mag delen, is nog lang niet uitgekomen. Het lijkt soms wreed te klinken dat de God van Israël alle landen van al die volken die daar genoemd worden aan de nakomelingen van Abram wil geven en die volken dus dakloos wil maken. Maar zo zit het niet. In een wereld waar iedereen mee mag doen, waar iedereen deel heeft aan dat verbond dat de God met Israël heeft gesloten, verdwijnen de nationale identiteiten die het eigen volk stellen boven andere volken. Niet jezelf eerst maar altijd samen want van delen wordt je rijker. Het is een droom die een hele plezierige wereld opleverd, de scheiding tussen arm en rijk, Jood en Heiden, man en vrouw, oud en jong is daar verdwenen schrijft Paulus in zijn brief aan de Galaten. Hij schrijft er bij dat we er alvast mee mogen beginnen. En een dergelijke wereld is er nog lang niet. Daar moeten we nog hard aan werken. Dat mag elke dag opnieuw.

Wees niet bang

Genesis 15:1-11

1 Enige tijd later richtte de HEER zich tot Abram in een visioen: ‘Wees niet bang, Abram: ikzelf zal jou als een schild beschermen. Je loon zal vorstelijk zijn.’ 2 ‘HEER, mijn God, ‘antwoordde Abram, ‘wat voor zin heeft het mij te belonen? Ik zal kinderloos sterven, en alles wat ik bezit zal het eigendom worden van Eliëzer uit Damascus. 3 U hebt mij immers geen nakomelingen gegeven; daarom zal een van mijn dienaren mijn erfgenaam worden.’ 4 Maar de HEER sprak opnieuw tot hem: ‘Nee, niet je dienaar zal jouw bezittingen erven, maar een kind dat jijzelf zult verwekken.’ 5 Daarop leidde hij Abram naar buiten. ‘Kijk eens naar de hemel, ‘zei hij, ‘en tel de sterren, als je dat kunt.’ En hij verzekerde hem: ‘Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen.’ 6 Abram vertrouwde op de HEER en deze rekende hem dit toe als een rechtvaardige daad. 7 Ook zei de HEER tegen hem: ‘Ik ben de HEER, die jou heeft weggeleid uit Ur, uit het land van de Chaldeeën, om je dit land in bezit te geven.’8 ‘HEER, mijn God, ‘antwoordde Abram, ‘hoe kan ik er zeker van zijn dat ik het in bezit zal krijgen?’ 9 ‘Haal een driejarige koe, ‘zei de HEER, ‘een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge gewone duif.’ 10 Abram haalde al deze dieren, sneed ze middendoor en legde de twee helften van elk dier tegenover elkaar. Alleen de vogels sneed hij niet door. 11 Er kwamen gieren op de kadavers af, maar Abram joeg ze weg.
(NBV)

De volkeren waar Abram mee in contact kwam in dat vreemde doch vruchtbare land Kanaän waren allemaal bezig met vruchtbaarheid. Vruchtbare landerijen, vruchtbaar vee, veel kinderen het was allemaal belangrijk. Ze hadden er ook allemaal goden voor. Een god voor het land, een god voor het vee, een god voor kinderen, een god voor de handel, een god voor de regen en noem maar op. Abram had een God voor de hele wereld en hij had nog maar één koning ontmoet die ook zo’n God had. Maar die koning was ook gelijk priester in een tempel met offers en zo. Abram vertrouwde op het visioen dat hij had gekregen dat hij uiteindelijk een kind zou verwekken die het land dat hij had zou erven. Dat vertrouwen moest genoeg zijn, al hoorde er zo’n raar offer bij. Maar het offer dat Abram bracht was gespeend van theatraal godsdienstig vertoon.

Dat offer was het offer van delen wat je hebt. Daarmee begon de godsdienst van het volk Israel, met het delen van het offer. Dat delen is een godsdienstoefening dat elk volk nog steeds nodig heeft. Ook het onze want in een tijd van crisis, een tijd waarin de werkloosheid snel oploopt, waar zo op zorg wordt bezuinigd dat de eerste bejaarden op straat werden gezet, kent de top van het bedrijfsleven zichzelf een loonsverhoging van zes procent toe. Gelukkig dat we net als Abram het vooruitzicht hebben dat het veranderen kan. En ingewikkeld is het. In de dagen van Abram klonk het verwijt dat één god zich toch niet met alles bezig kon houden, dat er voor elk probleem een aparte god was, die op z’n minst voorspraak moest kunnen houden bij de voorzitter van de raad van goden. Later werd die voorzitter de God van Israël, in de Psalmen wordt hij soms nog genoemd. Maar Abram al kwam steeds meer tot de ontdekking dat je ook zelf een heleboel problemen kon oplossen.

Vrede kun je brengen en vrede blijft als je geen wraak neemt en de tegenstander niet besteelt. Akkers en weiden zijn met elkaar te delen, net als water, er is altijd genoeg als je samenwerkt en ook wat voor elkaar over hebt. Dat delen staat centraal. Natuurlijk zijn er altijd machten en krachten die van het gedeelte willen stelen en die je dan weg moet jagen. Maar als jij begint te delen dan wordt je nageslacht talrijk als de sterren. Abram had een droom die volkomen haaks stond op wat hij dagelijks om zich heen meemaakte. Met een dergelijke droom kon hij maar met moeite naar buiten komen, ze zouden hem hebben opgesloten. De enige manier om deze droom te leven is de droom voor te doen. Vrede brengen zonder buit te vragen, delen van akkers en weiden, delen van water dat stroomt. Die droom mogen wij ook vandaag nog voor leven, elke dag opnieuw, daar hoeven we niet over op te scheppen, geen vrome verhaaltjes bij te vertellen alleen het goede doen en niet dan het goede, elke dag opnieuw, ook vandaag.

Uw vijanden leverde hij aan u uit.

Genesis 14:13-24

13 Dit werd door een vluchteling aan Abram gemeld, die bij de eiken van de Amoriet Mamre woonde, de broer van Eskol en Aner; Mamre en zijn broers hadden met de Hebreeër Abram een bondgenootschap gesloten. 14  Toen Abram hoorde dat zijn neef gevangengenomen was, bracht hij allen op de been die in zijn huis opgegroeid waren en met de wapens konden omgaan-driehonderdachttien in getal-en achtervolgde Kedorlaomer en diens bondgenoten tot aan Dan. 15  ‘s Nachts viel hij hen met zijn mannen van verschillende kanten tegelijk aan, versloeg hen en achtervolgde hen tot aan Choba, dat ten noorden van Damascus ligt.16  Alle buitgemaakte bezittingen heroverde hij. Ook zijn neef Lot wist hij veilig terug te brengen, met al zijn bezittingen, evenals de vrouwen en de andere krijgsgevangenen. 17 Toen Abram na zijn overwinning op Kedorlaomer en de andere koningen terugkeerde, kwam de koning van Sodom hem tegemoet in de Sawevallei, de Koningsvallei. 18  En Melchisedek, de koning van Salem, liet brood en wijn brengen. Hij was een priester van God, de Allerhoogste, 19  en sprak een zegen over Abram uit: ‘Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, schepper van hemel en aarde.20  Gezegend zij God, de Allerhoogste: uw vijanden leverde hij aan u uit.’  Abram gaf aan Melchisedek een tiende van wat hij had heroverd. 21 De koning van Sodom verzocht Abram hem de mensen terug te geven, de bezittingen mocht Abram houden. 22  Maar Abram antwoordde hem: ‘Ik zweer bij de HEER, bij God, de Allerhoogste, de schepper van hemel en aarde, 23  dat ik volstrekt niets wil aannemen van wat uw eigendom is, nog geen draad of schoenriem. U zult niet kunnen zeggen: “Ik ben het die Abram rijk heeft gemaakt.” 24  Ik vraag alleen een vergoeding voor wat mijn dienaren hebben verbruikt, en het deel van Aner, Eskol en Mamre, die zich bij mij hebben aangesloten; laat hen nemen wat hun toekomt.’ (NBV)

Die koningen van Irak en Iran worden verslagen door Abram die ze tot in de Libanon achtervolgt. Abram redt Lot staat er dan ook vaak boven dit verhaal. Voor je famillie moet je wat over hebben nietwaar. Abram heeft ook een verdrag gesloten. Dit verdrag is met de eigenaar van de grond waarop Abram zijn tenten had geslagen en met zijn broers. Dit verdrag blijkt een verdrag van onderlinge hulp en bijstand en is niet gericht op macht. Maar bij oorlog hoort oorlogsbuit, zo was het, zo is het en zo lijkt het altijd geweest te zijn. Niet helemaal altijd. Abram ziet er al bij de eerste oorlog die er in de Bijbel wordt beschreven van af om oorlogsbuit mee te nemen. Iedereen krijgt terug wat een ieder ontstolen is. Alleen de bondgenoten van Abram worden beloond.

Daarom heeft de overlevering hier ook die merkwaardige priester koning Melchizedek ingevoegd. Abram had in Charan een visioen van een God gehad die hem op weg naar Kanaän stuurde. Nu ontmoet hij een Koning die zich priester noemt van diezelfde God. Een God die niet alleen bij de stad van die Koning hoorde maar bij de hele hemel en de hele aarde. Zo geloofde Abram ook in zijn God. Heel langzaam begint het door te dringen dat veroveren tot lijden voert en dat delen het meeste opbrengt. Delen van land, delen van goederen, delen van hulp, brengt uiteindelijk vrede en voorspoed. Je kunt niet alle rampen en ongelukken op de wereld voor zijn en voorkomen.  Maar je kunt wel voortdurend op het welzijn van mensen bedacht zijn. Dan is de zorg voor mensen geen last.

Dan verzet je  je tegen belastingverlaging als er geen geld zou zijn voor zeldzame medicijnen, wijkverpleging, verplegenden in verpleegtehuizen, goede en eerlijke salarissen voor onderwijzers en leraren. Je doet dat vanzelf als je net als Abram die onbekende God volgt en niet uit bent op eigen gewin. Als mensen je niks kunnen schelen dan ga je over de schreef en breng je mensen in gevaar. Dan krijgen mensen het gevoel dat ze kunnen doodvallen als ze oud, ziek en eenzaam zijn. Dan is je inzet en zorg voor de kinderen die de toekomst van ons land vormen van geen waarde. Abram, wilde van de buit van de oorlog geen cent hebben. Hij was al rijk genoeg en dat legertje van ruim driehonderd man betaalde hij uit eigen zak. Alleen zijn bondgenoten werd recht gedaan. En zijn verpleegkundigen en onderwijs gevenden ook niet onze bondgenoten?

Ook hun hele voedselvoorraad.

Genesis 14:1-12

1 Toen Amrafel koning van Sinear was, Arjoch koning van Ellasar, Kedorlaomer koning van Elam en Tidal koning van Goïm, 2  brak er oorlog uit tussen hen en koning Bera van Sodom, koning Birsa van Gomorra, koning Sinab van Adma, koning Semeber van Seboïm en de koning van Bela, het huidige Soar. 3  De laatsten trokken gezamenlijk op naar de Siddimvallei, nu de Zoutzee. 4  Twaalf jaar waren zij aan Kedorlaomer onderworpen geweest, maar in het dertiende jaar waren ze in opstand gekomen. 5  In het veertiende jaar rukte Kedorlaomer op, samen met de koningen die zijn bondgenoten waren, en zij versloegen de Refaïeten in Asterot-Karnaïm, de Zuzieten in Ham, de Emieten in Sawe-Kirjataïm 6  en de Chorieten in het bergland waar zij woonden, het Seïrgebergte; ze rukten op tot aan El-Paran, aan de rand van de woestijn. 7  Daarna keerden ze terug over En-Mispat, het huidige Kades, en onderwierpen met harde hand het hele gebied van de Amalekieten en ook de Amorieten die in Chaseson-Tamar woonden. 8-9 Toen trok de koning van Sodom ten strijde, samen met de koning van Gomorra, de koning van Adma, de koning van Seboïm en de koning van Bela, het huidige Soar. In de Siddimvallei leverden deze vijf koningen slag met de vier andere: koning Kedorlaomer van Elam, koning Tidal van Goïm, koning Amrafel van Sinear en koning Arjoch van Ellasar. 10  In de Siddimvallei waren talloze aardpekbronnen. Toen de koningen van Sodom en Gomorra moesten vluchten, kwamen ze daarin terecht. De anderen vluchtten het gebergte in. 11  Hun tegenstanders maakten alles buit wat de inwoners van Sodom en Gomorra bezaten, ook hun hele voedselvoorraad. Daarna trokken ze weg. 12  Ook Lot, de zoon van Abrams broer, voerden ze weg, met al zijn bezittingen; Lot woonde namelijk in Sodom. (NBV)

We kijken tegenwoordig niet meer op van een oorlog meer of minder. Als er één woord van Jezus in onze dagen op gaat dan is het dat we zullen horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Vandaag lezen we echter het verhaal van de allereerste oorlog tussen koningen en vorsten, tenminste de eerste die we in de Bijbel beschreven zien. En het gaat niet om de minsten want al herkennen we de namen van al die koningen en landen niet het gaat volgens de geleerden om de Koningen van Irak en Iran die zich verbinden om de Koningen van Sodom en Gomorra in Palestina weer aan zich te onderwerpen. Twee van de vijf koningen waren eerst schatplichtig aan Irak en Iran en wilden zich daaraan onderwerpen. Ze hadden met elkaar een verdrag gesloten. Maar kleine landjes die met elkaar verdragen sluiten om zich tegen de wereldmachten verzetten verliezen het meestal.

Wie in de ballingschap dit verhaal heeft gelezen zal ongetwijfeld terugdenken aan de koningen van Juda en Israël die ook het heil zochten in het sluiten van verdragen met buurvolken tegen de wereldmachten. Sommige koningen losten de problemen op door belasting te betalen aan de wereldmacht die het sterkste was maar iedere keer stonden er koningen op die zich daaraan wilden onttrekken. Een beroep doen op de God van Israël, de God van Abram, Izaäk en Jacob, was er niet bij. Is dat verstandig? De buurvolken van Israël stamden af van de familie van Abram, net als Israël zelf van Abram afstemde. De vraag is dus wat er gaat gebeuren als de neef van Abram, Lot ook in de oorlog  tussen de vijf vorsten van Kanaän en de wereldmachten verstrikt raakt.

Die koningen van Sodom en Gommora waren hebberig. Hun steden lagen in vruchtbaar gebied. Lot, de neef van Abram had die vruchtbare vlakte gekozen om zijn vee te weiden. Abram had zich teruggetrokken in de bergen en woonde bij de Eiken van Mamre. Lot was in Sodom gaan wonen. Die eiken van Mamre waren Heilige bomen. Maar door er te gaan wonen liet Abram zien dat die bomen geen macht hadden over mensen. Hij had immers een andere God. Voor die God had hij zo hier en daar een altaar gebouwd, op het altaar geofferd om vervolgens het altaar te vergeten en verder te trekken. Hij koos niet voor rijkdom ten koste van anderen. De Koningen van Sodom en Gommora wilden af van de schatting die ze moesten betalen en wilden gaan profiteren van de oliebronnen in de buurt. Zou dit een waarschuwing aan ons zijn om van aardolie geen god te maken? Die Koningen vonden er de dood in.

Doorkruis het land

Genesis 13:1-18

1 Vanuit Egypte trok Abram, met zijn vrouw en zijn bezittingen, weer naar de Negev. Lot ging met hem mee. 2 Abram was bijzonder rijk: hij had veel vee, zilver en goud. 3 Vanuit de Negev trok hij geleidelijk verder, tot aan Betel, tot aan de plaats tussen Betel en Ai waar zijn tent vroeger al had gestaan 4 en waar hij toen een altaar had gebouwd. Daar riep Abram de naam van de HEER aan. 5 Ook Lot, die met Abram was meegekomen, bezat schapen, geiten, runderen en tenten. 6 Beiden bezaten zo veel vee dat er te weinig land was om bij elkaar te blijven wonen. 7 Hierdoor ontstond er ruzie tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee, en ook woonden in die tijd de Kanaänieten en de Perizzieten nog in het land. 8 Daarom zei Abram tegen Lot: ‘Waarom zouden we ruziemaken, jij en ik, of jouw herders en de mijne? We zijn toch familie? 9 Het is maar beter dat we uiteengaan. Het hele land ligt voor je open. Als jij naar links gaat, ga ik naar rechts; als jij naar rechts gaat, ga ik naar links.’ 10 Lot liet zijn blik rondgaan en zag hoe rijk aan water de hele Jordaanvallei was; voordat Sodom en Gomorra door de HEER werden verwoest, was de vallei tot aan Soar toe even waterrijk als de tuin van de HEER en als Egypte. 11 Daarom koos Lot voor zichzelf de Jordaanvallei en trok in oostelijke richting. Zo gingen ze uiteen. 12 Abram bleef in Kanaän wonen, maar Lot sloeg zijn tenten op bij de steden in de vallei. Zijn woongebied strekte zich uit tot aan Sodom; 13 de mensen daar waren slecht, ze zondigden zwaar tegen de HEER. 14 Nadat Lot was weggegaan, zei de HEER tegen Abram: ‘Kijk eens goed om je heen, kijk vanaf de plaats waar je nu staat naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. 15 Al het land dat je ziet geef ik aan jou en je nakomelingen, voor altijd. 16 En ik zal je zoveel nakomelingen geven als er stof op de aarde is: ze zullen even ontelbaar zijn als alle stofdeeltjes op de aarde. 17 Kom, doorkruis het land in zijn volle lengte en breedte, want aan jou zal ik het geven.’ 18 Toen brak Abram op en ging wonen bij de eiken van Mamre, bij Hebron. Daar bouwde hij een altaar voor de HEER.(NBV)

Dan maar weer de woestijn in terug naar dat land Kanaän. Daar woonden ook nog mensen en daar waren zelfs mensen die zich in dorpen en steden hadden gevestigd. Voor veehouders zoals Abram moet dat een vreemde cultuur geweest zijn. Telkens als het gras op was trokken ze verder. De herders leiden het vee naar grazige weiden en zochten rustig water uit om het vee te drinken te geven. De neef van Abram kiest daarom ook voor de vallei langs de rivier waar het water het rustigst is en de grond het vruchtbaarst. Daar waren ook de grootste steden. Abram blijft in de heuvels waar minder mensen waren en dus minder concurrentie te verwachten viel. De God van Abram belooft hem dat hele gebied in de toekomst. Een vreemde belofte.

Goden waren goden voor de plaats waar ze waren. Er werd een beeld neergezet en daar woonde die god, voor het gebied rond dat beeld mocht die god zorgen. Abram trok rond, aan een God die streek of plaatsgebonden was had hij niks. Abram bouwde daarom af en toe een altaar maar liet dat altaar ook weer net zo gemakkelijk in de steek. Als hij eenmaal geofferd had hoefde hij niet meer terug naar dat altaar. Voor nomaden een rustgevend idee zo’n God die met je meetrok en je visioenen gaf van een rijke toekomst. Wij hebben het ook in onze dagen meer op tijdelijke goden. Hypes noemen we ze ook wel. Goden die beloften doen voor de korte termijn en je rijkdom en welvaart beloven als je maar genoeg aan hen offert. Wie niets heeft te offeren, of investeren, wordt ook niet door die goden beloont. Zelfs de regering gedraagt zich als zo’n tijdelijke god.

Overal moet op bezuinigd worden maar ze beloven de mensen die het meeste belasting betalen ook de grootste stijging van hun inkomen voor volgend jaar In elk geval wordt aan grote inkomensstijgingen voor de rijksten door de regering niks gedaan, een geruststellende gedachte voor hen die alles al hebben. Die God van Abram, waarvan verteld wordt dat die er al voor het begin van de aarde was, gaat over eerlijk delen, over keuzes maken met respect voor mensen. Abram koos niet voor niets de heuvels waar weinig mensen woonden. Hij viel niemand lastig, stelde zich niet op als concurrent. Als je onze politici hoort dan lijken de armen, de zieken en gehandicapten het wel expres te doen, hun zorg wordt dan ook een last genoemd, de zorg wordt onbetaalbaar genoemd, de armen kunnen het niet zelf betalen en de rijken hoeven niet bij te dragen. Elke dag mogen we kiezen in welk deel van het land we willen wonen, eigenlijk een keuze tussen de hypes en de God van Abram.

Onder geleide het land uit gebracht.

Genesis 12:10-20

10 Eens brak er in het land hongersnood uit. Abram trok naar Egypte om daar tijdelijk te gaan wonen, want de hongersnood was zeer zwaar. 11 Toen hij op het punt stond Egypte binnen te trekken, zei hij tegen zijn vrouw Sarai: ‘Luister, ik weet heel goed dat jij een mooie vrouw bent. 12 Als de Egyptenaren je zien, zullen ze denken: Dat is zijn vrouw, en dan zullen ze jou in leven laten, maar mij zullen ze doden. 13 Zeg daarom dat je mijn zuster bent, dan kom ik er dankzij jou misschien goed vanaf en loopt mijn leven geen gevaar.’ 14 Inderdaad was Abram nog maar nauwelijks in Egypte of de Egyptenaren zagen dat Sarai een bijzonder mooie vrouw was. 15 Ook de officieren van de farao merkten haar op. Ze vertelden de farao zo enthousiast over haar dat hij de vrouw naar zijn paleis liet overbrengen. 16 En vanwege haar werd Abram door de farao met geschenken overladen: hij kreeg schapen en geiten, runderen, ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen. 17 Maar de HEER trof de farao en zijn hof met zware plagen om wat er gebeurd was met Abrams vrouw Sarai. 18 Toen ontbood de farao Abram. ‘Wat hebt u mij aangedaan!’ zei hij. ‘Waarom hebt u me niet verteld dat ze uw vrouw is? 19 Waarom hebt u gezegd dat ze uw zuster is? Nu heb ik haar tot vrouw genomen. Hier is uw vrouw weer, neem haar mee en verdwijn!’ 20 En op bevel van de farao werd Abram, met zijn vrouw en al zijn bezittingen, onder geleide het land uit gebracht. (NBV)

Als je mekaar niet meer vertrouwen kunt, waar blijf je dan? Je kunt natuurlijk door bedrog rijk worden, dat is de meest voorkomende manier om rijk te worden.. Abram geeft hier een mooi voorbeeld van hoe angst en bedrog je kunnen helpen. En als die Farao niet vreselijk ziek was geworden was Abram misschien wel omgebracht omdat hij zo’n mooie vrouw had. Nu schrikt de Farao geweldig bij de ontdekking dat hij niet de zuster begeerde maar een getrouwde vrouw van een ander en stuurt hij Abram overladen met geschenken de woestijn in. zoals later overigens het hele volk Israel overladen met geschenken de woestijn wordt ingestuurd nadat de Farao en zijn volk de nodige rampen zijn overkomen. Een belangrijk verhaal over de Aartsvader die zijn vrouw voor zijn zuster laat doorgaan overigens want het wordt in de Bijbel wel drie maal verteld.

Abram haalt de truuk nog een keer uit in Gerar met de koning daar, ene Abimelech, en ook de zoon van Abram, Isaak, haalt in Gerar de truuk uit als hij zijn vrouw Rebekka voor zijn zuster laat doorgaan als het volk wat al te opdringerig wordt. Bedriegen om rijk te worden is dus kennelijk een heel gewone zaak. Prinsjesdag wordt daarom misschien ook wel traditioneel genoemd. De regering klopt zich luidt op de holle borst om alle resultaten die zijn behaald. Dat de uitkeringen zover verlaagd zijn dat zieken en gehandicapten naar de Voedselbank moeten en van de bedeling moeten leven stond niet in de troonrede en zal de komende derde dinsdag van september ook niet in de troonrede staan.. Dat de werkenden geen loonsverhoging kregen en in koopkracht achteruitgingen om de exorbitante zelfverrijking van de top van het bedrijfsleven in stand te houden stond ook niet in de troonrede. Daar staat dan dat iedereen de buikriem moet aantrekken zodat de top van het bedrijfsleven nog eens zes procent loonsverhoging kan krijgen.

Dat er ernstige tekorten zijn in de zorg, dat kinderen opgesloten worden in plaats van behandeld, dat vreemdelingen en criminelen in uiterst onveilige gevangenissen zitten stond ook niet in de troonrede. Die gevangenissen worden nu voor een deel gesloten omdat criminelen thuis laten zitten met een enkelband soms echt veiliger is dan ze opsluiten in een niet te bewaken gevangenis. Wie naar de maatregelen van de afgelopen  jaren kijkt ziet de onrechtvaardigheden er af druipen maar het is geen wonder dat de vertegenwoordigers van de rijken in de samenleving, de leden van de regeringspartijen, willen doorregeren. Het is alsof zij hun echtgenotes door laten gaan voor hun zusters. Het lijkt mooi, maar het is het niet. De Bijbel wijst ons een andere weg. De God van Israël kiest voor de minsten in de samenleving, voor eerlijk delen. De ziekte van de Farao is dan ook tevens een waarschuwing voor Abram, met bedriegers loopt het uiteindelijk niet goed af. Gelukkig mogen we elke dag opnieuw de weg op van de God van Israël, onze naaste lief hebben als onszelf, ook vandaag mag dat weer.

Een bron van zegen zul je zijn.

Genesis 12:1-9

1 De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen. 2 Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. 3 Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespot, zal ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij.’ 4-5 Abram ging uit Charan weg, zoals de HEER hem had opgedragen. Hij was toen vijfenzeventig jaar. Hij nam zijn vrouw Sarai mee en Lot, de zoon van zijn broer, en ook alle bezittingen die ze hadden verworven en de slaven en slavinnen die ze in Charan hadden verkregen. Zo gingen ze op weg naar Kanaän. Toen ze daar waren aangekomen, 6 trok Abram het land door tot aan de eik van More, bij Sichem. In die tijd werd het land bewoond door de Kanaänieten. 7 Maar de HEER verscheen aan Abram en zei: ‘Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.’ Toen bouwde Abram op die plaats een altaar voor de HEER, die aan hem verschenen was.
8 Daarvandaan trok hij naar het bergland dat oostelijk van Betel ligt, en ergens ten oosten van Betel en ten westen van Ai sloeg hij zijn tent op. Hij bouwde er een altaar voor de HEER en riep er zijn naam aan. 9 Steeds verder reisde Abram, in de richting van de Negev. (NBV)

Vandaag lezen we het beroemde begin van het verhaal over Abram. Een God inspireerde hem om verder te trekken dan zijn vader en de rest van zijn familie ooit hadden gedaan. Die waren al van Ur naar Charan getrokken maar Abram met zijn vrouw en gevolg trok verder naar het voor hen kennelijk onbekende Kanaän in de overtuiging dat het ergens goed voor was. Want zeg nou zelf wat heb je er aan als je beloofd wordt dat alle volken ooit jaloers op je zullen worden. Hoe God tot Abram sprak blijft onbekend. Ook hoe de godsdienst van Abram er eigenlijk uitzag. Bedenk wel, de 10 woorden, die het volk Israel in de woestijn op gang dreef naar het beloofde land, waren er nog niet, ook de Heilige Tent en alles wat daarbij hoort was er niet. Abram bouwde wel altaren voor God maar wat hij daar op offerde blijft ook onbekend en of die nieuwe God die hem voortdreef daar eigenlijk wel van gediend was blijft ook in het verborgene.

Het enige dat we weten is dat Abram naar een nieuw land trok en daar een beetje ging rond trekken. Zoiets als de Batavieren die ooit de Rijn af kwamen zakken en hier de Kaninefaten tegen kwamen maar desalniettemin onze voorouders werden. Wij lezen dit verhaal met de kennis die we achteraf gekregen hebben. Wij weten wel van de richtlijnen voor de menselijke samenleving en hoe die in de Tempel in Jeruzalem werd bewaard en hoe de wereld uiteindelijk zal moeten leren dat alle volken zich naar Jeruzalem moeten keren. Hier is het begin. Er op uit trekken om op een andere manier te gaan leven. Als een bron van alle goeds, want dat is een zegen zijn toch. Ophouden met de manier van leven die in de wereld gewoon is. Voor de ballingen in Babel die het verhaal later aan elkaar vertelden was dat Ur der Chaldeeën een bekende plek. Daar waren zij in ballingschap. En het leven daar was ook bekend, er waren vele goden die je voortdurend in leven moest houden met je offers om voorspoed en gezondheid te krijgen. Daar was Abram uit weggetrokken.

Zoals dezer dagen mensen er op uittrekken om ingrijpen in de verschrikkingen in het Midden Oosten te vragen, zoals ook in onze dagen jonge mensen hun carrière op een zacht pitje zetten om in een arm land voor weeskinderen te gaan zorgen, om landbouw op moderne leest te schoeien, om huizenbouw mogelijk te maken, kortom om de kennis van onze rijke samenleving over te dragen op de armsten in de wereld die juist op die kennis zitten te wachten. Waar dat op uitloopt weten ze niet maar in Amerika en in Den Haag en elders op de wereld lopen mensen de deur bij de heersers van de wereld plat om te pleiten voor de vluchtelingen en slachtoffers van armoede. Dat is nieuw, soldaten vragen aan landen om in te grijpen in een oorlog. De Verenigde Naties van de wereld hebben inderdaad samen besloten de armoede de wereld uit te helpen. Een nieuw begin. Nou maar hopen dat ze niet alleen worden gehoord maar dat ze er ook wat aan gaan doen. Wij mogen elke dag opnieuw uittrekken uit de wereld van winst en profijt en door te delen van wat we hebben op weg gaan naar dat land dat al aan Abram was beloofd, dat mag ook vandaag weer..

Zij kreeg geen kinderen.

Genesis 11:10-32

10 Dit zijn de nakomelingen van Sem. Toen Sem 100 jaar oud was, verwekte hij Arpachsad, twee jaar na de zondvloed. 11 Na de geboorte van Arpachsad leefde Sem nog 500 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 12 Toen Arpachsad 35 jaar was, verwekte hij Selach. 13 Na de geboorte van Selach leefde Arpachsad nog 403 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 14 Toen Selach 30 jaar was, verwekte hij Eber. 15 Na de geboorte van Eber leefde Selach nog 403 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 16 Toen Eber 34 jaar was, verwekte hij Peleg. 17 Na de geboorte van Peleg leefde Eber nog 430 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 18 Toen Peleg 30 jaar was, verwekte hij Reü. 19 Na de geboorte van Reü leefde Peleg nog 209 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 20 Toen Reü 32 jaar was, verwekte hij Serug. 21 Na de geboorte van Serug leefde Reü nog 207 jaar. Hij verwekte zonen en dochters.
22 Toen Serug 30 jaar was, verwekte hij Nachor. 23 Na de geboorte van Nachor leefde Serug nog 200 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 24 Toen Nachor 29 jaar was, verwekte hij Terach. 25 Na de geboorte van Terach leefde Nachor nog 119 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 26 Toen Terach 70 jaar was, verwekte hij Abram, Nachor en Haran. 27 Dit is de geschiedenis van Terach en zijn nakomelingen. Terach verwekte Abram, Nachor en Haran. Haran verwekte Lot; 28 hij stierf nog tijdens het leven van zijn vader Terach, in Ur, een stad van de Chaldeeën, in zijn geboorteland. 29 Abram en Nachor trouwden allebei. Abrams vrouw heette Sarai, Nachors vrouw heette Milka; zij was een dochter van Haran, die naast Milka nog een dochter had, Jiska. 30 Sarai was onvruchtbaar, zij kreeg geen kinderen. 31 Terach verliet Ur, de stad van de Chaldeeën, en nam zijn zoon Abram met zich mee, evenals zijn kleinzoon Lot, de zoon van Haran, en zijn schoondochter Sarai, Abrams vrouw. Samen gingen ze op weg naar Kanaän. Maar toen ze in Charan waren aangekomen, bleven ze daar wonen. 32 Terach leefde tweehonderdvijf jaar. Hij stierf in Charan. (NBV)

Uitleggers van de Bijbel hebben het niet zo op geslachtsregisters. Wat valt daar nu aan uit te leggen? De meeste mensen die in een dergelijke lijst worden genoemd komen in de Bijbel verder niet voor. Geschiedenisboekjes en registers van de Burgerlijke Stand of doopregisters bestonden nog niet. Dus het nazoeken van een stamboom kan al helemaal niet. Je hebt de lijst in de Bijbel en daar moeten we het mee doen. Maar zo’n geschiedenis vertelt ons wel het een en ander. Misschien herkennen we niet alles maar we kunnen een poging doen er iets aan te onderscheiden. Genesis betekent “wording” In de Bijbel gaat het dan om de wording van Israël. Je merkt dat al aan de tekst. Daar wordt gesproken over verwekken en verwekken is zorgen voor de toekomst. Afstammen is terug kijken op het verleden.

Die Sem was de zoon van Noach, niet de oudste zoon, maar het gaat in de Bijbel niet altijd over de oudste, maar om de mens die toekomst geeft. Nu staat er ook in hoofdstuk 5 van het boek Genesis een lijst met namen van hen die de wording van Noach mogelijk maakten. Als je telt dan zijn dat 10 generaties. De lijst van Sem tot Terach bevat ook 10 generaties. En eigenlijk begint er bij Terach een nieuw verhaal, daar begint het verhaal over Abraham. Dat begint dus niet met de uittocht van Abraham uit Ur. Het is zijn vader, Terach, die met het restant van de familie uit Ur wegtrekt. Terach had net als Noach drie zonen. Maar één van die zonen stierf. Hij liet een zoon na, Lot. Met Abraham, Lot en Sarai vertrok Terach uit Ur om zich in in Charan te vestigen. Uit Charan zouden veel later de zoon en kleinzoon van Abraham hun vrouwen laten komen. In Ur kwamen de nakomelingen van Abraham weer terug toen ze de God van abraham hadden verlaten.

We lezen dus vandaag over de wording van Semieten. Abraham hoorde dus heel uitdrukkelijk bij de Semieten. Bij hem leek de wording van Israël op te houden omdat zijn vrouw onvruchtbaar was. Er was nog wel een reserve afstammeling, Lot, maar voor Terach houdt het hier in Charan op. Wij hebben het over anti-semieten, over anti-semitisme. Dat is de haat tegen de afstammelingen van Terach, van Abraham dus ook. En wie dat op zich laat inwerken ontdekt dat ook de nakomelingen van Ismaël horen bij de Semieten. Wij noemen ze tegenwoordig Palestijnen. Anti-Semitisme is het zich beter voelen dan de Semieten op grond van vooroordelen en volstrekt valse voorstellingen over hun manier van leven en omgaan met elkaar en vreemdelingen. Die valse vooroordelen zijn er over Israëliers zowel als over Palestijnen. We moeten dus die lijst met nakomelingen van Sem ook lezen als een lijst over de wording van twee volken die eigenlijk broedervolken zijn. En tussen broeders hoort er vrede te bestaan. Kijk dus uit met je vooroordelen.