Ontdoe u dus van alles wat slecht is

1 Petrus 2:1-10

1 Ontdoe u dus van alles wat slecht is, van alle bedrog en huichelarij, alle afgunst en kwaadsprekerij, 2 en verlang als pasgeboren zuigelingen naar de zuivere melk van het woord, opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt. 3 U hebt toch ondervonden hoe goed de Heer is? 4 Voeg u bij hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid, 5  en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn. 6 In de Schrift staat immers: ‘In Sion leg ik een hoeksteen die ik heb uitgekozen om zijn kostbaarheid; wie daarop vertrouwt, komt niet bedrogen uit.’ 7  Kostbaar is hij voor u, die erop vertrouwen. Voor wie er niet op vertrouwen, geldt echter: ‘De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden.’ 8 En: ‘Het is een steen waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot.’ Zij struikelen omdat ze Gods woord niet gehoorzamen, daartoe zijn ze bestemd. 9 Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht. 10 Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel, nu wordt zijn ontferming u geschonken. (NBV)

In de tijd dat deze brief geschreven werd was het nog steeds wennen voor de nieuwe gelovigen in de Weg van Jezus van Nazareth. Alle religies hadden tempels, de een nog mooier dan de ander. Ze hadden ook priesters, mooi gekleed, speciaal gekapt en in elk geval binnen hun gemeenschap machtig en belangrijk. Die mensen van de Weg, ook wel Christenen genoemd, hadden dat allemaal niet. Ze kwamen bij elkaar in een huis, of een Joodse synagoge. Over die Petrus werd verteld dat het een eenvoudig visserman was uit Galilea, maar die was niet de baas. Ze hadden alleen hun God als Heer. Iedereen was een stukje van de Tempel stond in die brief van Petrus en iedereen was een Priester, samen vormden ze een koninkrijk van Priesters. Ieder van hen was geroepen om de bevrijding van de armen te verkondigen. Dat hoefde niet in een apart gestelde zogenaamd gewijde ruimte maar dat kon overal. In de stad, in de kroeg, op het land en in elk huis dat je tegenkwam.

Alles wat zich uitnemender acht dan een ander is slecht. Alle moeite om meer te krijgen en rijker te worden is verspilde moeite. Bedrog, huichelarij, afgunst, kwaadsprekerij, je hebt het allemaal niet meer nodig. Houden van je naaste als van jezelf dat is het woord waar het om draait en daarvan moet je meer en meer leren, daar moet je in zien te groeien. Dat allemaal door een rabbi uit Palestina die een slavendood stierf. Onbeduidender en meer verworpen door mensen kan bijna niet. Maar door die Jezus van Nazareth ging iedereen er in geloven dat het zou kunnen, hij werd de hoeksteen waarop de nieuwe gemeenschap kwam te rusten. Juist zijn richtlijnen, die immers in Sion werden bewaard, werd de spelregels van de nieuwe gemeenschap. Niet het streven naar winst en profijt, niet het eerst om jezelf denken en dan aan de ander, niet de trots op een land, een taal, een vlag, maar de liefde tot de naaste maakt het voortaan uit in het leven. En dan wordt je ineens een volk.

Die nieuwe gelovigen zullen soms hun ogen uitgewreven hebben. Romeinen en Grieken, Joden en Arabieren, Slaven en vrijen, mannen en vrouwen, mensen van alle slag en alle afkomst. Die vormden van oorsprong niet één volk al woonden ze in één rijk. Maar nu waren ze Gods volk en hoorden ze bij het Koninkrijk van God. Eerst keek niemand naar ze om, in het Romeinse Rijk telde een leven meer of minder niet, nu zorgden ze voor elkaar als broeders en zusters en telde elk mens evenveel in de nieuwe gemeenschap. Als je dat ervaart en op je in laat werken dan zie je dat je van duisternis naar het licht gekomen bent. Van de duisternis van angst voor vreemdelingen, vreemde goden en vreemde godsdiensten naar het licht van de bevrijding van de angst en een leven met broeders en zusters. We zouden er vandaag nog mee opnieuw kunnen beginnen.

Wees waakzaam

1 Petrus 1:13-25

13 Laat uw geest daarom voortdurend paraat zijn, wees waakzaam en vestig al uw hoop op de genade die u ontvangen zult wanneer Jezus Christus zich openbaart. 14 Wees als gehoorzame kinderen en geef niet opnieuw toe aan de begeerten waardoor u vroeger, toen u nog onwetend was, werd beheerst, 15 maar leid een leven dat in alle opzichten heilig is, zoals hij die u geroepen heeft heilig is. 16  Er staat immers geschreven: ‘Wees heilig, want ik ben heilig.’ 17  En aangezien u hem die iedereen beoordeelt naar zijn daden, zonder aanzien des persoons, Vader noemt, moet u tijdens uw leven als vreemdeling ook ontzag voor hem hebben. 18 U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd, 19 maar met kostbaar bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus. 20 Al voor de grondvesting van de wereld is hij door God uitgekozen, en nu is hij, aan het einde van de tijd, verschenen omwille van u. 21 Door hem gelooft u in God, die hem uit de dood heeft opgewekt en hem laat delen in zijn luister, zodat uw geloof tevens hoop is op God. 22 Nu u gehoorzaam bent aan de waarheid, is uw hart gelouterd en kunt u oprecht van uw broeders en zusters houden; heb elkaar dan ook onvoorwaardelijk lief, met een zuiver hart, 23 als mensen die opnieuw zijn geboren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levende en altijd blijvende woord. 24 ‘De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af, 25  maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan.’ Dit woord is het evangelie dat u verkondigd is. (NBV)

Er zijn zogenaamde kerken waar ze zelfs heiligen aanbidden. In Rome zijn nog niet lang geleden twee dode mannen heilig verklaard die heel veel mensen verdriet hadden gedaan en één van die twee had zelfs miljoenen mensen zijn kerk uitgejaagd en hen de hoop ontnomen dat er een God was die hen zou helpen tot een betere en meer vreedzame wereld te komen. Maar als je in deze brief van Petrus leest dat je zelf heilig moet zijn dan kom je tot de ontdekking dat aanbidden van heiligen nooit kan kloppen, zoveel valt er nou ook weer niet aan jou en mij te aanbidden. Dat heilig zijn is dan ook heel iets anders dan dat je er mensen voor zou moeten aanbidden of dat er mensen gestorven zouden zijn die voor jou zouden kunnen bidden tot God. Tot God bidden kun je zelf, je mag hem zelfs Vader noemen staat er in dit gedeelte uit de brief van Petrus.

Het gaat hier om bevrijding uit de slavernij van de zinloosheid. Als je goud of zilver hebt geërfd dan weet je waarover het gaat. Kijk maar om je heen, armen in overvloed en jij kreeg van je voorouders goud of zilver. Daar klopt dus iets niet, ergens is het verkeerd gegaan met het delen. Nu is dat op zich niet zo erg. Wij hebben een voorbeeld dat we kunnen navolgen. Jezus van Nazareth deelde immers alles, zelfs zichzelf door de dood heen. Dat bevrijdt van alle dood. Ooit, voor de uittocht uit Egypte, voor de tocht door de woestijn, had men een lam geslacht en het bloed aan de deurposten gesmeerd. Door dat bloed ging de engel des doods aan die huizen voorbij en dat leidde de uittocht uit de slavernij in. Daarmee wordt in het Nieuwe Testament op allerlei plaatsen de kruisdood van Jezus van Nazareth vergeleken. Daar gaat het geloof over, bevrijd te zijn van de angst voor de dood. Niet de dood regeert ons langer maar het leven. Dat maakt ook dat we “heilig” kunnen zijn.

Dat woord “heilig” heeft een aantal betekenissen in zich verenigd. In de eerste plaats zit ons woord “heel” er in. En wel in de betekenis van zonder gebrek, en helemaal voldoen aan de oorspronkelijke bestemming. De mens was immers geschapen om goed te doen en niet dan goed. In de tweede plaats zit er iets van apart gezet in. We worden opgeroepen niet langer te doen zoals in de wereld gewoon is, streven naar meer en nog meer, maar delen met de minsten. We leven niet langer voor onszelf maar voor de ander. We houden immers van onze naaste als van onszelf. Daar houdt dus niemand ons meer van af. Dat is pas heilig zijn en heilig leven. Dat betekent ook dat we niet aanbeden kunnen worden hoe heilig we ook zijn, want juist wij weten dat we er duizend keer per dag weer opnieuw mee moeten beginnen. Dat we voortdurend verleid worden de goden van winst en profijt te volgen, dat altijd meer moeten willen, en dat we de armsten op de wereld maar moeten vergeten. De honger in de wereld neemt toe en in ons land wil men de autofiles bestrijden door de ontwikkelingssamenwerking te verminderen. Dat is pas toegeven aan onzalige begeerten. Maar we weten het wel, we kunnen ons steeds weer omkeren en een hand uitsteken naar de minsten onder ons.

Verheug u hierover

1 Petrus 1:1-12

1 Van Petrus, apostel van Jezus Christus. Aan de uitverkorenen die als vreemdelingen verspreid in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië verblijven, 2 door God, de Vader, voorbestemd om, geheiligd door de Geest, gehoorzaam te zijn aan Jezus Christus en met zijn bloed besprenkeld te worden. Genade zij u en vrede, in overvloed. 3  Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus: in zijn grote barmhartigheid heeft hij ons opnieuw geboren doen worden door de opstanding van Jezus Christus uit de dood, waardoor wij leven in hoop. 4-5 Er wacht u, die door Gods kracht wordt beschermd omdat u gelooft, in de hemel een onvergankelijke, ongerepte erfenis die nooit verwelkt. U ziet de redding tegemoet, die aan het einde van de tijd zeker geopenbaard zal worden. 6 Verheug u hierover, ook al moet u nu tot uw verdriet nog een korte tijd allerlei beproevingen verduren. 7  Zo kan de echtheid blijken van uw geloof-zoveel kostbaarder dan vergankelijk goud, dat toch ook in het vuur wordt getoetst-en zo verwerft u lof, eer en roem wanneer Jezus Christus zich zal openbaren. 8 U hebt hem lief zonder hem ooit gezien te hebben; en zonder hem nu te zien gelooft u in hem en ervaart u een onuitsprekelijke, hemelse vreugde, 9 omdat u het einddoel van uw geloof bereikt: uw redding. 10 Wat die redding inhoudt, trachtten de profeten te achterhalen toen ze profeteerden over de genade die u ten deel zou vallen. 11 Zij probeerden vast te stellen op welke tijd en op welke omstandigheden Christus’ Geest, die in hen werkzaam was, doelde toen deze hun zei dat Christus zou lijden en daarna in Gods luister zou delen. 12 Er werd hun geopenbaard dat deze boodschap niet voor henzelf bestemd was maar voor u, en nu is deze boodschap u verkondigd door hen die u het evangelie hebben gebracht, gedreven door de heilige Geest die vanuit de hemel werd gezonden. Het zijn geheimen waarin zelfs engelen graag zouden doordringen. (NBV)

Hier beginnen we te lezen in de Eerste brief van Petrus. Zo heet deze brief, gericht aan gemeenten in het huidige Turkije, maar of de visser die we uit de Evangelieverhalen als Petrus kennen zelf deze brief heeft kunnen schrijven valt zeer te betwijfelen. De brief is namelijk geschreven in een zeer geschoold en fraai Grieks. Door iemand dus die zeer veel gelezen had en vertrouwd was met de taal. En dat valt voor een visserman uit Galilea volgens velen toch te betwijfelen. Door sommigen wordt veronderstelt dat de brief is geschreven door Silvanus die dan als secretaris voor Petrus zou zijn opgetreden. Als Silas komt deze secretaris ook in de Handelingen der Apostelen voor en in brieven van Paulus. Hoe het ook zij, het is een brief die het Evangelie van Jezus van Nazareth probeert te verkondigen en daarvoor tot vandaag de dag bestemd is.

Het begin van deze brief kan gemakkelijk tot misverstanden leiden. Als je de brief tekst voor tekst zou lezen, zonder samenhang in het verhaal aan te brengen, dan zou je bijna gaan denken dat de schrijver oproept om niet te treuren om al het lijden dat je meemaakt omdat je na je dood in de hemel wel zult genieten. Zo is de brief in de geschiedenis van de kerk vaak aan de gelovigen voorgehouden. Maar het staat er niet. Er staat dat je ondanks het lijden nu al een onuitsprekelijke, hemelse, vreugde zult ervaren, ja nu al ervaart. Door het geloof in de bevrijding van de armen komt er een stukje hemel op aarde. Die hemel staat dan voor het ideaal dat we ons allemaal wel zouden wensen, een wereld zonder tranen, zonder handicaps, zonder dood. Als we geloven dan lijkt het of de wereld al zo is. We zijn dan in elk geval niet meer bang voor de dood, we laten ons niet meer regeren door de dood, we wissen tranen, richten de lammen op en laten de blinden zien. Dat is de opdracht die we uit het Evangelie kunnen leren.

Zelfs zonder Jezus van Nazareth te hebben gezien kunnen we dat geloven. De profeten van het oude Israel riepen altijd al dat alle volken geroepen zouden worden zich naar het principe van heb-uw-naaste-lief te gaan gedragen maar ze hadden er maar weinig van gemerkt. Na de dood en de opstanding van Jezus van Nazareth was dat geloof echter in een snel tempo over de hele toenmalig bekende wereld gevlogen. Ondanks zware vervolgingen stroomden de gelovigen toe. De slavenmaatschappij waar het Romeinse Keizerrijk zo zwaar op leunde betekende de dood in de pot. Daar ging geen leven meer van uit. De nieuwe Weg van Jezus van Nazareth bracht mensen bij elkaar aan tafel zonder onderscheid te maken naar afkomst, of rijkdom. Iedereen kon meedoen en ieder leven telde. Dat is de samenleving die ook wij samen mogen opbouwen. Ook vandaag de dag.

Offers en gaven verlangt u niet

Psalm 40

1 Voor de koorleider. Van David, een psalm. 2 Vol verlangen heb ik op de HEER gewacht en hij boog zich naar mij toe, hij heeft mijn roep om hulp gehoord. 3 Hij trok mij uit de kuil van het graf, uit de modder, uit het slijk. Hij zette mij neer op een rots, een vaste grond voor mijn voeten. 4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Mogen velen het zien vol ontzag en vertrouwen op de HEER. 5 Gelukkig de mens die vertrouwt op de HEER en zich niet keert tot hoogmoedigen, tot hen die verstrikt zijn in leugens. 6 Veel wonderen hebt u verricht, veel goeds voor ons besloten, HEER, mijn God. Niemand is te vergelijken met u! Wil ik erover spreken, ervan verhalen, het is te veel om op te sommen. 7 Offers en gaven verlangt u niet, brand- en reinigingsoffers vraagt u niet. Nee, u hebt mijn oren voor u geopend 8 en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik, over mij is in de boekrol geschreven.’ 9 Uw wil te doen, mijn God, verlang ik, diep in mij koester ik uw wet. 10 Wanneer het volk bijeen is, spreek ik over uw rechtvaardigheid, ik houd mijn lippen niet gesloten, u weet het, HEER. 11 Ik zwijg niet over uw goedheid, maar getuig van uw trouw en uw hulp. In de kring van het volk verheel ik niet hoe liefdevol, hoe trouw u bent. 12 U, HEER, u weigert mij uw ontferming niet, uw liefde en uw trouw zullen mij steeds bewaren, 13 ook nu rampen mij omringen, talloos vele, nu mijn zonden mij achtervolgen en ik geen uitweg zie, nu ze talrijker zijn dan de haren op mijn hoofd en de moed mij is ontzonken. 14 Wil uitkomst brengen, HEER, HEER, kom mij haastig te hulp. 15 Laat beschaamd en vernederd worden wie mij naar het leven staan, met schande terugwijken wie mijn ongeluk zoeken, 16 van schaamte verstommen wie de spot met mij drijven. 17 Wie bij u hun geluk zoeken zullen lachen en vrolijk zijn, wie van u hun redding verwachten zullen steeds weer zeggen: ‘Groot is de HEER.’ 18 Ik ben arm en zwak, Heer, denk aan mij. U bent mijn helper, mijn bevrijder, mijn God, wacht niet langer. (NBV)

Vandaag zingen we eigenlijk twee psalmen. Het gedeelte van de Psalm van vandaag vanaf vers 14 vinden we ook in Psalm 70. Ooit zijn de twee psalmen tot één lied samengevoegd. En hoe kan dat, het lijken toch twee verschillende liederen? Het eerste is een dankzegging en het tweede een roep om hulp. Omgekeerd kunnen we ons dat wel voorstellen. Iemand zit in nood, roept God om hulp en dankt vervolgens voor de redding. Maar omgekeerd is dan toch een beetje raar. Als je de psalm nauwkeurig leest kan het toch duidelijk worden. Want waar gaat die dankzegging over? Over het Woord van God, over de boekrol waar je over jezelf kunt lezen en over het volk waartegen voortdurend erover gesproken moet worden. En dan gaat het over de dienst aan God. Een rare God was dat in de dagen dat de psalm werd geschreven. Alle goden hadden tempels met altaren waarop offers werden gebracht om de goden gunstig te stemmen. In die tempels stonden de mooiste beelden van die goden.

Maar de schrijver van de psalm en zijn volk hadden zulke tempels niet. Die God van hen had zelfs geen naam, alleen de belofte dat die God er zou zijn voor hen. Die God kon je niet gunstig stemmen door brand- en reinigingsoffers maar alleen door het houden van dat gebod van heb je naaste lief als jezelf. Als je dat doet dan herken je jezelf ineens in het verhaal dat in het boek over dat gebod staat opgetekend. Daar staan de verhalen over mensen die probeerden zich aan dat gebod te houden, hoe ze er soms in slaagden en hoe ze soms mislukten in hun pogingen. Maar als je anderen probeert te overtuigen van het nut van de naaste lief te hebben als jezelf dan loop je zeer de kans bespot te worden, aangevallen, uitgestoten, belasterd, achtervolgd. Dat was zo in de dagen dat de psalm werd geschreven, dat is zo in onze dagen.

Wie komt er op voor de slachtoffers van de vluchtelingenramp in Griekenland, wie vraagt in een tijd van dreigende werkloosheid nog om eerlijke handelsverhoudingen met de armste landen, wie vraagt in een tijd van toenemende culturele spanningen nog om samenwerking en samen leven met vreemdelingen, wie durft het nog op te brengen een rechtvaardige behandeling te vragen voor vluchtelingen die in ons land zijn ontvangen? De moed om te strijden voor een rechtvaardige samenleving zinkt je soms letterlijk in de schoenen. Dan is een schreeuw om hulp meer dan gerechtvaardigd. Die schreeuw om hulp volgt daarom op de dankbaarheid de wet van houden van je naaste als van jezelf te hebben ontdekt, gehouden en uitgedragen. Juist de belofte die de naam van de God van de psalmist met zich meebrengt er te zijn juist in de meest donkere tijden maakt dat de schreeuw om hulp ook de belijdenis is van de macht van die God, de macht van de liefde van die God, de liefde die je zelf mag uitstralen. Wanhoop daarom vandaag niet, werk aan de rechtvaardige samenleving van die God.

Ik zal haar zegenen

Genesis 17:15-27

15 Verder zei God tegen Abraham: ‘Wat je vrouw Sarai betreft, voortaan moet je haar niet Sarai noemen maar Sara. 16 Ik zal haar zegenen en jou bij haar een zoon geven. Ik zal haar zo rijk zegenen dat er volken uit haar zullen voortkomen en er koningen van haar zullen afstammen.’ 17 Abraham boog zich diep neer, maar lachte en dacht: Hoe zou iemand van honderd nog een kind kunnen krijgen? En Sara, zou zij op haar negentigste nog een kind ter wereld kunnen brengen? 18 En hij antwoordde God: ‘Ik zou al gelukkig zijn als Ismaël onder uw bescherming mocht staan.’ 19 Maar God zei: ‘Nee, je vrouw Sara zal je een zoon baren, die je Isaak moet noemen, en met hem zal ik mijn verbond voortzetten. Het zal een eeuwigdurend verbond zijn, dat ook voor zijn nakomelingen zal gelden. 20 En wat Ismaël betreft, ik verhoor je: ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar maken en hem veel, heel veel nakomelingen geven. Twaalf stamvorsten zal hij verwekken en er zal een groot volk uit hem voortkomen. 21 Maar mijn verbond zal ik voortzetten met Isaak, de zoon die Sara je volgend jaar omstreeks deze tijd zal baren.’22 Nadat God zo met hem gesproken had, ging hij bij Abraham vandaan. 23 Nog diezelfde dag besneed Abraham zijn zoon Ismaël, allen die in zijn huis geboren waren en allen die hij gekocht had, kortom al zijn mannelijke huisgenoten, zoals God hem had opgedragen. 24 Abraham was negenennegentig jaar toen hij besneden werd, 25 en zijn zoon Ismaël was dertien. 26 Zo werden op een en dezelfde dag Abraham en zijn zoon Ismaël besneden 27 en ook al Abrahams huisgenoten, zowel zij die in zijn huis geboren waren als zij die van vreemdelingen waren gekocht. (NBV)

Ons erfrecht is er eeuwenlang vanuit gegaan dat de oudste zoon het familiebezit zou erven. In sommige landen is dat nog steeds het geval. Voor een agrarische samenleving is dat ook niet zo vreemd. Als je een stuk land hebt en je wilt dat gelijk verdelen onder alle kinderen die het zware werk op het land aankunnen, en overal is er het vooroordeel dat dat de zonen zouden zijn, dan is er van dat land snel niet veel meer over, in elk geval niet genoeg om van de leven. Dat geldt overigens ook voor een winkel, waar een gezin van kan leven maar twee niet, of een vergelijkbaar familiebedrijf. De Bijbel verzet zich tegen dat automatisme van het recht van de eerstgeborene, zeker dat van de eerste de beste. Voortdurend wordt dat recht ondermijnd. Ook hier weer.

Daar waar je zou verwachten dat Ismaël als eerstgeboren zoon van Abraham ook de eerste erfgenaam zou zijn draait God dat om. Natuurlijk hoort Ismaël er volledig bij, ook hij wordt immers besneden. Maar de erfgenaam zal de nog ongeboren Izaäk zijn. Christelijke aanhangers van de monarchie zouden dit wel eens tot zich door mogen laten dringen. Niet de eerste is volgens de Bijbel automatisch de meest geschikte maar de volgende, soms zelfs de laatste. Misschien is dus gravin Leonore uit onze Koninklijke familie, wel een betere koningin van Nederland dan Prinses Amalia. Als het volk Israel uit Egypte bevrijd moet worden zijn trouwens de eerstgeborenen de prijs die het volk van Egypte moet betalen voor het verzet tegen de vrijheid.

De verhalen die we deze dagen over Abraham en Ismaël lezen zijn overigens ook een bron van verwantschap tussen Joden, Christenen en Moslims. Ook Moslims zullen zich herkennen in hun voorvader Abraham die besneden werd omdat hij geloofde in de Ene God. Zo ver staan we dus niet van elkaar af en de Islamitische cultuur maakt net zo goed van ouds deel uit van onze samenleving als de Joodse en de Christelijke. De twaalf stammen van Israël staan net als de twaalf apostelen en de twaalf vorsten van Ismaël voor de volken van de hele wereld. Alle volken zullen naar Jeruzalem moeten zien waar de Wet van Liefde en Recht was opgeslagen. Met Abraham was de reis begonnen, maar de reis is nog niet afgelopen.

Leid een onberispelijk leven.

Genesis 17:1-14

1 Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Ik ben God, de Ontzagwekkende. Leef in verbondenheid met mij, leid een onberispelijk leven. 2 Ik wil met jou een verbond aangaan en ik zal je veel, heel veel nakomelingen geven.’ 3 Abram boog zich diep neer en God sprak: 4 ‘Ik doe jou deze belofte: je zult de stamvader worden van een menigte volken. 5 Je zult voortaan niet meer Abram heten maar Abraham, want ik maak je de vader van vele volken. 6 Ik zal je bijzonder vruchtbaar maken. Er zullen veel volken uit je voortkomen en onder je nazaten zullen koningen zijn. 7 Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen. 8 Heel Kanaän, het land waar je nu als vreemdeling woont, zal ik jou en je nakomelingen voor altijd in bezit geven, en ik zal hun God zijn.’ 9 Ook zei God tegen Abraham: ‘Jij moet je houden aan dit verbond met mij, evenals je nakomelingen, generatie na generatie. 10 Dit is de verplichting die jullie op je moeten nemen: alle mannen en jongens moeten worden besneden. 11 Jullie moeten je voorhuid laten verwijderen; dat zal het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie. 12 In elke generatie opnieuw moet iedereen van het mannelijk geslacht besneden worden wanneer hij acht dagen oud is. Dit geldt niet alleen voor wie tot je eigen volk behoort maar ook voor jullie slaven, of ze nu bij jullie geboren zijn of van vreemdelingen zijn gekocht; 13 iedereen die bij jullie geboren is of door jullie is gekocht, moet worden besneden. Zo zal dit verbond met mij voorgoed zichtbaar zijn aan jullie lichaam. 14 Een onbesnedene, een mannelijk persoon van wie de voorhuid niet verwijderd is, moet uit de gemeenschap gestoten worden, omdat hij het verbond verbroken heeft.’ (NBV)

Het lijkt wat negatief gesteld, als je niet wil meedoen moet je er maar uit. Maar wie horen volgens dit verhaal bij het volk van het verbond? Niet alleen Abraham, zoals hij voortaan heet, en zijn vrouwen en kinderen, maar ook de knechten en zelfs de slaven. In het verhaal over de oorlog tegen de koningen van Irak en, Iran, toen de neef van Abraham Lot was ontvoerd, lazen we al dat Abraham in staat was zelf een legertje van 318 man op de been te brengen. Er ontstaat dus op dit moment al een gemeenschap van vele honderden mensen. In de verhalen die we tegenwoordig over Abraham horen lijkt het soms alsof hij samen met zijn vrouw Sara, een tent en een kudde schapen rondzwerft maar zo is het niet. De droom die Abraham maar niet los laat, dat hij de vader van vele volken zal worden, wordt in zijn directe leven werkelijkheid. Hij gaat bijna alleen uit Charan op reis maar wordt zeker na zijn bezoek aan Egypte steeds rijker en dus zijn gezelschap steeds groter.

Let op dat hier ook de slaven mee mogen doen. Die horen er gewoon bij. Dat zijn broeders. De mensen die in ons land als vreemdeling hebben gewoond en die al jaren lang op een definitieve beslissing op hun verzoek tot verblijf zitten te wachten hebben het geluk niet dat ze zo snel worden meegeteld. Mensen die de pech hebben hier niet welkom te zijn maar ook in hun land van herkomst niet terug mogen keren worden zelfs in onze gevangenis opgesloten, zelfs als hun regering luid en duidelijk laat weten die wie ooit het land ontvlucht is niet mag terugkeren. Dat opsluiten gebeurd in ons land dus met mensen die geen enkel misdrijf hebben begaan. Geen wonder dat de PKN daar bij het hof voor de mensenrechten tegen heeft geprotesteerd. Dat hele volkje van Abraham zoals hij voortaan heten zal moet besneden worden. Een medische ingreep waarover in onze dagen veel te doen is. Waarom zou je een stuk huid van iemand verwijderen zonder dat daar een noodzaak voor is. In de dagen van Abraham was het een daad, een verklaring van zelfvertrouwen.

Toen Abram oorlog had gevoerd met de vijanden van Sodom, degenen die zijn neef Lot had ontvoerd, had hij van de soldaten die hij had overwonnen de voorhuiden afgesneden. Hij had ze dus niet gedood zoals de gewoonte was en lang de gewoonte zou blijven, maar hij had de voorhuiden meegenomen als teken van overwinning. Nu maakte hij zijn eigen volkje, zijn volk in wording, onoverwinnelijk. Niemand kon meer de voorhuiden van zijn mensen meenemen. De God van Abraham had hem immers beloofd dat al die besnedenen onder het verbond zouden vallen dat ze een groot volk zouden worden. Paulus zou later schrijven dat we ons innerlijk moeten laten besnijden, niemand immers kan ons afhouden van de Liefde van God en het geloof dat we mee mogen bouwen en op weg zijn naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, elke dag mogen we daarheen op weg gaan als zelfverzekerde mensen die van dat pad niet af te brengen zijn.

Een Egyptische slavin

Genesis 16:1-16

1 Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. 2 ‘Luister, ‘zei Sarai tegen Abram, ‘de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.’ Abram stemde met haar voorstel in 3 en Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. 4 Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres. 5 Sarai zei tegen Abram: ‘Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de HEER maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij.’ 6 Abram antwoordde: ‘Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.’ Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte. 7 Een engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt. 8 ‘Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ vroeg hij. ‘Ik ben gevlucht voor Sarai, mijn meesteres, ‘antwoordde ze. 9 ‘Ga naar je meesteres terug, ‘zei de engel van de HEER, ‘en wees haar weer gehoorzaam.’ 10 En hij vervolgde: ‘Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat ze niet te tellen zullen zijn. 11 Je bent nu zwanger en je zult een zoon ter wereld brengen. Die moet je Ismaël noemen, want de HEER heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had. 12 Een wilde ezel van een mens zal hij zijn: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem. Met al zijn verwanten zal hij in onmin leven.’ 13 Toen riep zij de HEER, die tot haar had gesproken, zo aan: ‘U bent een God van het zien. Want, ‘zei ze, ‘heb ik hier niet hem gezien die naar mij heeft omgezien?’ 14 Daaraan dankt de bron die daar is zijn naam, Lachai-Roï; hij ligt tussen Kades en Bered. 15 Hagar bracht een zoon ter wereld, en Abram noemde de zoon die zij hem gebaard had Ismaël. 16 Abram was zesentachtig jaar toen Hagar hem Ismaël baarde. (NBV)

Zo op het eerste gezicht is dit een verhaal over vrouwenonderdrukking maar in werkelijkheid een verhaal over hoe we echt met elkaar om horen te gaan. Sarai, de vrouw van Abram, had al 10 jaar in het vruchtbare Kanaän gewoond en nog steeds geen kinderen gekregen. Dan mag je wel aannemen dat je onvruchtbaar blijft. Ze verzint dus een list, een Egyptische Slavin genaamd Hagar moet namens haar maar een kind krijgen. Hagar betekent volgens sommigen zwerfster, volgens anderen vluchtelinge, in elk geval is het een vreemdelinge. Die Hagar heeft het dus helemaal gemaakt, zwanger van de grote vader, want Abram betekent grote vader, dus is zij de eerste onder de vrouwen. Sarai pikt dit niet en neemt wraak. Hagar vlucht en dan komt God tussenbeide.

Die God van Abram die aan Abram en zijn kinderen een groot nageslacht heeft beloofd, heeft dat nageslacht dus ook aan de zoon van Hagar beloofd. Ook al zal dat volk van Ismaël in oorlog zijn met het volk van de andere kinderen van Abram, beiden zullen ze groot geacht worden. Achteraf natuurlijk gemakkelijk te zeggen dat ze gelijk had. Maar je moet maar durven vertrouwen op zo’n belofte als je de woestijn bent ingevlucht omdat je zo vernederd bent. Dat Abram de zoon toch opneemt als zoon van Hagar, door hem Ismael te noemen, betekent dat Hagar er voortaan ook bij hoort, net als Sarai maar zeker niet als de mindere. Zo gaan we dus met elkaar om, ook een zwervende vreemdelinge hoort er bij. Abram weet dat, hij is immers zelf nog een zwervende vreemdeling in Kanaän. Zwangere vrouwen wegsturen, kinderen in de gevangenis stoppen, vreemdelingen met de nek aankijken en vernederen, het hoort allemaal niet bij het verhaal van God.

Die God van Abram, en dus ook de God van Hagar, ziet op de minsten, op de zwaksten, en heeft de bedoeling dat wij ze daardoor ook gaan zien. Juist een goede behandeling voor vreemdelingen, maakt ons tot een christelijk volk, dat zijn we dus nog lang niet. Er wordt al een aantal jaren om gevraagd. Mensen in de gevangenis stoppen als ze geen misdrijf hebben begaan is niet de oplossing. Mensen die hier zonder toestemming zijn tot criminelen verklaren is ook geen oplossing. Als je wilt dat ze teruggaan naar het land waar ze vandaan komen breng ze er dan heen. Eindelijk is dat ook door de PKN doorgedrongen en hebben ze een klacht ingediend bij de Europese Rechter. Ze verdienen onze steun en zorg voor vreemdelingen in de knel mag elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

Heb uw naaste lief als uzelf.

Romeinen 13:8-14

8  Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de gehele wet vervuld. 9  Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ 10  De liefde berokkent uw naaste geen kwaad, dus de wet vindt zijn vervulling in de liefde. 11 U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen. 12  De nacht loopt ten einde, de dag nadert al. Laten we ons daarom ontdoen van de praktijken van de duisternis en ons omgorden met de wapens van het licht. 13  Laten we daarom zo eerzaam leven als past bij de dag en ons onthouden van bras- en slemppartijen, ontucht en losbandigheid, tweespalt en jaloezie. 14  Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt. (NBV)

Wat mag nu wel en wat mag nu niet? Hele boeken zijn er over volgeschreven en we nemen elkaar zo graag de maat van goed en kwaad. We hebben er zelfs een wetenschap van gemaakt: de ethiek. Maar volgens Paulus is er voor eenvoudige gelovigen een eenvoudige uitweg uit het labyrint van goed en kwaad: de liefde. Al die wetten en regels zijn vervuld als je je naaste lief hebt als jezelf. Daarom kunnen we zo vaak zeggen dat de Tempel in Jeruzalem de Tempel was van je naaste liefhebben als jezelf, en dat als er staat dat volken zich naar Jeruzalem wenden dat betekent dat ook die volken het heb je naaste lief als je zelf tot hoofdregel van het dagelijks gedrag maken. De wet vindt zijn vervulling in de liefde. Dat betekent ook dat wat op het ene moment goed is voor de een op een ander moment kwaad kan zijn voor de ander, de liefde voor de naaste bepaalt dat immers en het oordeel is niet aan mensen maar aan God.

Paulus kan dit ook schrijven want als Jood weet hij dat de eerste zonde was dat Adam en Eva wilden eten van de boom van kennis van goed en kwaad, waarmee zij gelijk aan God wilden worden. Dat kunnen wij mensen niet en dat moeten we ook niet willen nastreven. Voor ons is de liefde, het goede doen voor onze medemens, het enige dat ons te doen staat. Alle overwegingen over het kwade, over de duisternis behoren voor ons voorbij te zijn. Wij omgorden ons met de wapens van het licht. Wapens, want het is niet eenvoudig om alleen het goede te doen. We moeten immers het kwade overwinnen door het goede. Het gedeelte van vandaag begint ook met iets aan iemand schuldig te zijn. Dat betekent dat we niemand afwijzen, nooit nee zeggen tegen een persoon, wel nee zeggen tegen een verzoek om iets te doen, maar dan duidelijk maken hoe we dat nee nodig hebben uit liefde voor die persoon. We zijn aan de ander dus altijd alleen de liefde schuldig.

Dat roept ons ook op de ander te wijzen op hetgeen iemand kan schaden, op fouten, op onderdrukking en uitbuiting. Daar zijn geen grenzen in, tot aan de hoogste overheid toe zijn wij immers niet dan de liefde verschuldigd en wat onze minste broeders en zusters is aangedaan is Jezus van Nazareth aangedaan en daarmee ons aangedaan. Maar wij zeggen dat uit liefde, ieder moet de kans krijgen zich anders te gaan gedragen en zich aan te sluiten bij de beweging van de liefde. Zo laten we ook onszelf gezeggen, want we mogen aannemen dat iemand die ons op onze fouten wijst dat doet uit liefde en in elk geval mogen we dankbaar zijn als we onze fouten mogen herstellen. Daarom mogen we in ons gedrag van alle dag, waarin we mensen als broeders en zusters zien en niet als objecten van lustbevrediging, waarin we altijd onszelf blijven op wie een beroep kan worden gedaan, werken aan de komst van het Koninkrijk, niet om er zelf beter van te worden, maar omdat we de ander liefhebben, ook vandaag weer.

Geef iedereen wat hem toekomt

Romeinen 13:1-7

1 Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld. 2  Wie zich tegen dit gezag verzet, verzet zich dus tegen een instelling van God, en wie dat doet roept over zichzelf zijn veroordeling af. 3  Wie doet wat goed is heeft van de gezagsdragers niets te vrezen, alleen wie doet wat slecht is. U wilt niets van de overheid te vrezen hebben? Doe dan wat goed is en ze zal u prijzen, 4  want ze staat in dienst van God en is er voor uw welzijn. Maar wanneer u doet wat slecht is, kunt u haar beter vrezen: ze voert het zwaard niet voor niets, want ze staat in dienst van God, en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn. 5  U moet haar gezag dus erkennen, en niet alleen uit angst voor Gods toorn, maar ook omwille van uw geweten. 6  Daarom betaalt u ook belasting en staat wie belasting int in dienst van God. 7 Geef iedereen wat hem toekomt: belasting aan wie u belasting verschuldigd bent, accijns aan wie u accijns verschuldigd bent, ontzag aan wie ontzag toekomt, eerbied aan wie eerbied toekomt. (NBV)

We moeten vandaag heel voorzichtig zijn met hetgeen we lezen. Met de verzen die vandaag op het leesrooster staan is heel wat onrecht goedgepraat en als we dat weer doen dan lezen we de Bijbel verkeerd. De Bijbel moet niet gelezen worden uit het oogpunt van de machthebbers maar uit het oogpunt van de machtelozen. Wat immers de minsten is gedaan is aan God zelf gedaan. Het ging hiervoor over de vijand en hoe je het kwade dient te overwinnen door het goede. Geldt dat dan ook voor de overheid? In het verhaal over de overheid heeft Paulus het voortdurend over God. En God was immers de enige Heer over de wereld. Een overheid is dan ook ingesteld door God. Daarmee heeft de overheid niet een eigen recht van bestaan en kan ze handelen naar eigen inzicht. Het goed of fout van de overheid wordt beoordeeld door God en dient beoordeeld te worden in het licht van God.

Het vers dat volgt op het gedeelte van vandaag zegt dat je niemand iets schuldig moet zijn dan de liefde. Dat geldt dus ook en juist voor de overheid. Want de geschiedenis van Israël leert dat een anarchistische staat niet tot vrede en gerechtigheid voert. Lees er het Bijbelboek Rechters maar eens op na. En een wereldregering zoals er eigenlijk in het Romeinse Rijk was is nodig. De handel moet beschermd worden, burgers moeten in vrede kunnen leven, bij conflicten moet er recht gesproken kunnen worden. In onze tijd hebben we het over onderwijs en zorg. En wie minder belasting wil betalen en minder files op de wegen wil moet echt thuis blijven en niet naar buiten komen. Alles wat we met elkaar willen kost geld en dat moet rechtvaardig worden geïnd en rechtvaardig worden beheerd en uitgegeven. Er is niets tegen een goede overheid maar alles tegen een slechte overheid.

Het volk in de woestijn dat het gebod had gekregen de naaste lief te hebben als zichzelf kreeg ook een inrichting van een samenleving met een overheid. Groepen kozen vertegenwoordigers en Mozes had rechters aangesteld. Met die vertegenwoordigers werd overlegd en zo moest de samenleving in de woestijn kunnen functioneren. Onze democratie heeft er nog de sporen van. Maar het functioneert pas als ook de zwaksten mee kunnen doen, als groepen in de samenleving bereid zijn samen te leven en niet tegen elkaar worden opgezet. Zorg is daarom van groot belang voor het functioneren van de samenleving, net als respect voor brandweer-, ambulance- en politiepersoneel. Het gedeelte van vandaag onderwerpt de burger dus niet aan een overheid maar bevrijdt de burger van angst voor de overheid. Niemand heeft recht op een wapen, het zwaard van de overheid die kan ons beschermen. Aan ons om het goede te doen, de overheid het goede voor te houden en te bouwen aan een samenleving zoals de God van Israël die ons heeft voorgehouden, ook vandaag weer.

Verafschuw het kwaad

Romeinen 12:9-21

9  Laat uw liefde oprecht zijn. Verafschuw het kwaad en wees het goede toegedaan. 10  Heb elkaar lief met de innige liefde van broeders en zusters en acht de ander hoger dan uzelf. 11  Laat uw enthousiasme niet bekoelen, maar laat u aanvuren door de Geest en dien de Heer. 12  Wees verheugd door de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk. 13  Bekommer u om de noden van de heiligen en wees gastvrij. 14  Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet. 15  Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft. 16  Wees eensgezind; wees niet hoogmoedig, maar zet uzelf aan tot bescheidenheid. Ga niet af op uw eigen inzicht. 17  Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen. 18  Stel, voorzover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven. 19  Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden.’ 20  Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd’. 21  Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. (NBV)

Het kwaad verafschuwen dat willen we meestal wel.  Maar dan het goede toegedaan zijn, dat is veel moeilijker. We hebben immers de neiging het kwaad met kwaad te vergelden. De dader van de aanslag op een Koptische Kerk in Egypte krijgt de doodstraf. Is dat terecht? De Bijbel gebiedt ons voor het leven te kiezen. Die aanslag verafschuwen we, het is het kwade, maar hoe zijn we dan het goede toegedaan? Durven we ons te verplaatsen in de positie van de armen in Egypte? Durven we mee te voelen met hun wanhoop over een uitzichtloze samenleving? Kennen we de wetten die de Egyptische boeren verhinderen op onze markten op een eerlijke wijze te concurreren met onze boeren? Kennen we de wanhoop over de goedkope massaproducten die ook Egypte overspoelen en waardoor plaatselijke producenten geen kans krijgen? Zetten we onze verontwaardiging over het kwade dan om in de bereidheid eerlijk te delen? Gaan we dan meer aan ontwikkelingssamenwerking doen?

Zien we in dat samenwerking altijd beter is dan verdeeldheid zaaien? We moeten ons zeker laten aanvuren door de Geest van Jezus van Nazareth, onze vijanden leren lief te hebben. Juist daarin standvastig zijn is niet eenvoudig als je de grote woorden over een tweedeling in de wereld hoort, zoals er mensen zijn die ons wijs willen maken dat de tweedeling gaat tussen geloven en niet tussen rijken en armen. Daarom zegt Paulus hier gastvrij te zijn. Die heiligen zijn onze broeders en zusters, maar in Bijbelse termen zijn alle mensen onze broeders en zusters en wat de minste is aangedaan is Jezus van Nazareth zelf aangedaan. Daarom moeten we onze vervolgers zegenen en niet vervloeken. We hebben altijd wegen om ook van onze vervolgers uiteindelijk het goede te laten uitgaan. De armen die bij ons aankloppen met de vraag hen een plaats, werk en veiligheid te geven zijn de broeders en zusters van Jezus en van ons, wat we hen aandoen doen we Jezus aan.

We zullen bij onszelf te rade moeten gaan om het kwaad niet met het kwaad te vergelden. Een rechte rug voor Christenen betekent dat de linkerwang wordt toegekeerd, dat Christenen weigeren geweld tegenover geweld te stellen, dat ze dat volhouden en voorhouden ook als ze bedreigd en vervolgd worden. Daarom moet je alles in het werk stellen om de vrede te bewaren en geen wraak nemen. De wraak van onze God is zoet, die roept mensen hem te dienen door elkaar lief te hebben. En juist door meer aan ontwikkelingssamenwerking te doen zelfs in Egypte en Rwanda. We doen dat door mensen te scholen in democratie, door onrechtvaardige handelsmuren te slechten. Zo stapelen we gloeiende kolen op de hoofden van de aanslagplegers. Dan hoeven er geen doodstraffen te worden uitgedeeld maar kunnen we samen kiezen voor het leven, ook vandaag weer.