De volmaakte weg

Psalm 119:1-8

1 Gelukkig wie de volmaakte weg gaan en leven naar de wet van de HEER, 2 gelukkig wie zijn richtlijnen volgen, Hem zoeken met heel hun hart. 3 Zij bedrijven geen onrecht, maar gaan de wegen die Hij wijst. 4 Uw regels hebt U gegeven opdat wij ons eraan houden. 5 Laat toch mijn wegen recht zijn, ik wil mij houden aan uw wetten. 6 Ik zal nooit beschaamd staan als ik uw geboden in acht neem. 7 Ik zal U loven met een oprecht hart als ik uw rechtvaardige voorschriften leer. 8 Ik zal mij houden aan uw wetten- verlaat mij dan niet voorgoed. (NBV21)

We beginnen vandaag te lezen in Psalm 119. Dat klinkt wat merkwaardig want er zijn wel 150 van die psalmen en zo af en toe lezen we weer eens een psalm. Maar Psalm 119 is de langste Psalm en een bijzondere. Er zijn uiteindelijk 22 gedeelten in deze Psalm van elk 8 verzen. In het Hebreeuws is de Psalm helemaal een bijzonder gedicht omdat elk gedeelte met een letter van het Hebreeuwse Alfabet begint en elk vers in de afdeling van die letter begint ook met die letter. De hele Psalm draait om het gebod van de liefde. Die richtlijn is zelfs zo belangrijk dat de dichter van deze Psalm wel 10 verschillende woorden gebruikt om de Wet aan te geven. De Psalm wordt wel de Psalm van de vreugde der Wet genoemd. De Joden hebben een feest dat zo heet en voor ons westerse Heidenen is de vreugde der Wet een beetje een raar begrip.

Als wij ons aan de wet moeten houden voelen we ons gelijk gedwongen, beperkt in ons gedrag. Als de politie naar een actiemiddel zoekt om druk uit te oefenen op de regering om een rechtvaardig loon af te dwingen dan worden er minder bekeuringen uitgeschreven wegens het overtreden van de wet, we hoeven het dan niet zo nauw te nemen. Er zijn ook politieke partijen die voortdurend zeuren over al die wetten waar we ons aan zouden moeten houden en de straffen die er worden opgelegd voor zelfs de kleinste overtreding. In Psalm 119 gaat het over heel iets anders. Daar gaat het niet over een Wet waar je je aan moet houden omdat je anders een straf oploopt, maar daar gaat het om een Wet die je in beweging zet, en als je niet meer beweegt dan ben je dood. Die Wet gaat dus niet van leven en levendig naar straf, opsluiting of dood, maar omgekeerd van dood naar leven. Daarom kunnen we aan die Wet vreugde ontlenen. Daarom worden de mensen die naar die Wet leven gelukkig geprezen, zij zelf bedrijven geen onrecht. Die Wet immers laat ons recht doen aan de mensen van God, aan alle mensen, zeker aan de minsten.

Denk er daarbij aan dat alle mensen kinderen van God zijn, ook de mensen die niet in de God van Abraham, Izaäk en Jakob geloven zijn kinderen van God, ook de mensen die hun God Allah noemen zijn de kinderen van de God waarover het in deze Psalm gaat. Dat recht doen aan mensen is wat de dichter van deze psalm hartstochtelijk wil. Recht doen aan mensen, al zijn het je vijanden, zal je nooit beschaamd doen staan. Je hoeft je echt niet te schamen als je met zwervers, drugsverslaafden, zieken, eenzamen, hoertjes en vreemdelingen een feestmaaltijd aanricht. Alle kinderen van God hebben immers reden tot feest nu de tijd van bevrijding van de armen is aangebroken. Die Wet begint dan ook met de bevrijding, de bevrijding van de slavernij in het land Egypte, het land van de de dood. Dat we bevrijd zijn van de slavenarbeid vieren we elke zondag en ieder die de vrije zondag wil afschaffen wil ons weer onder de slavernijdwang van consumptie en productie brengen. Dat feest van bevrijding, het feest van de Wet, mogen wij verkondigen, iedere dag van het jaar opnieuw, ook vandaag weer.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *