Israël wordt verslonden

Hosea 8:8-14
8  Israël wordt verslonden; door de andere volken wordt het beschouwd als een gebroken kruik waar niemand meer naar omkijkt, 9  omdat het zich vergooid heeft aan Assyrië. Een wilde ezel houdt zich afgezonderd, maar het volk van Efraïm loopt met zijn liefde te koop. 10  Maar ook al zouden ze van de andere volken slechts liefde ontvangen, voor mij is nu de maat vol. Ze krimpen al ineen onder de druk van de machtige koning van Assyrië. 11  Hoeveel altaren heeft Efraïm niet gebouwd-maar om te zondigen! Altaren die dienen om te zondigen! 12  Al schrijf ik mijn wetten in tienduizendvoud, ze zijn voor hen als van een vreemde. 13  Ze brengen mij offers om zelf het vlees te eten; voor mij heeft dat geen waarde. Nu zal ik hun wandaden in rekening brengen en hun zonden bestraffen: ze gaan terug naar Egypte! 14  Israël is zijn maker vergeten; Israël heeft paleizen gebouwd en Juda talrijke vestingsteden. Daarom zal ik hun steden in vlammen doen opgaan; vuur zal hun burchten verteren. (NBV)
Wat hou je nog over als je je afhankelijk maakt van grote wereldmachten. Wilde ezels zwerven alleen rond in de woestijn maar in de bronstijd weten die ezels elkaar heel gemakkelijk te vinden. Efraïm, Israël dus, verkoopt haar liefde. En als je iets te koop hebt dan heb je vast een aantal vrienden dat van jou wil profiteren. In dit geval is het Assyrië dat de wereldmacht is die Israël in haar macht heeft. Dat heeft ook de andere bondgenoten in haar macht, onderlinge vriendschap tussen volken is dus afhankelijk van de politiek van de grootmacht.
Daar komt bij dat de godsdienst van Efraïm niet deugt. Overal verrijzen altaren om offers te brengen. Maar zijn die offers een teken van de dienst aan de God van Israël? Dan zou er iets van de Tora te vinden moeten zijn. Daar zijn de offers een teken dat de brengers van het offer bereid zijn te delen met de armen. Maar van delen is in Israël geen sprake meer. De offers zijn de aanleiding voor feestmaaltijden voor de offerbrengers. De Tora is vergeten en verguisd.
Moet Israël zich richten op de andere wereldmacht Egypte? Dat staat er niet. Als God het volk weer naar Egypte stuurt dan wordt het volk weer veroordeeld tot slavernij. Ze zijn kennelijk vergeten hoe zwaar die slavernij op hen drukte. Zo zwaar dat God hun kermen had gehoord en hen met sterke arm had bevrijd uit die slavernij. Op grond van die bevrijding was het verbond tussen God en het volk gevoerd. Daarin staat de zorg voor elke centraal. Van uiterlijke godsdienst, van vroom gedrag is geen sprake. De weduwe en de wees, de arme en de vreemdeling staan centraal. En daarin is sinds Hosea nog helemaal niks veranderd. Ook vandaag is het  niet de vraag hoe vroom of gelovig je bent maar hoeveel je bereid bent te delen met de minsten.

Zet de ramshoorn aan je mond!

Hosea 8:1-7
1 Zet de ramshoorn aan je mond! Gieren cirkelen boven het volk van de HEER, want het heeft het verbond met mij geschonden en is in opstand gekomen tegen mijn wet. 2  Hoor ze roepen: ‘O God, u bent toch de onze? Wij zijn uw Israël!’ 3  Maar de Israëlieten wijzen af wat goed is, en daarom zal de vijand hen achtervolgen. 4  Ze hebben een koning aangesteld, maar buiten mij om, leiders gekozen zonder mij erin te kennen. Van hun zilver en goud hebben ze godenbeelden gemaakt, maar voor niets. 5  Want je stierkalf wijst je af, Samaria! Ook ik ben woedend op je: zul je dan nooit tot zuiverheid in staat zijn? 6  Dat kalf komt gewoon uit Israël, het is gemaakt door een ambachtsman, een god is het niet! Nee, het kalf van Samaria zal verpulverd worden. 7 Want wie wind zaait zal storm oogsten. Het zaad brengt geen koren voort, en als het al vrucht draagt dan geeft het geen meel, en als het al meel geeft dan wordt het door vreemden verslonden. (NBV)
Wanneer wordt er op de ramshoorn geblazen? Bij twee gebeurtenissen. Als er oorlog op komst was dan werden de strijders in Israël door het geluid van de ramshoorn opgeroepen zich te verzamelen. Bij de intocht in Kanaän was het geluid van de ramshoorn de inleiding tot het instorten van de muren van Jericho. De andere gebeurtenis is bij het begin van de Grote Verzoendag. Mensen die voortdurend eigenlijk alles wat de God van Israël niet wil. Er leiden mensen honger, er zijn gevangenen waar geen aandacht voor is. Lammen en blinden zijn afhankelijk van giften en aalmoezen en hebben geen eigen plaats in de samenleving.
Naar de weduwen en wezen wordt maar weinig omgezien. De God van Israël maakt zich daar kwaad over en er moet weer een verzoening plaatsvinden, mensen belijden schuld, hebben berouw en beloven zich weer aan de tora te gaan houden. Dat is in dit gedeelte van Hosea dus ook het geval. God begint een oorlog tegen het volk omdat het volk zich gekeerd heeft tegen het verbond. Ze doen vroom aan worship en praise maar ze doen het tegendeel wat gevraagd is. Ze aanbidden idolen, mensen die mooi kunnen praten maar niets zeggen en maken zilveren en gouden beelden die goden moeten verbeelden. Belangrijk zijn dan ook de bondgenootschappen die het volk heeft gesloten.
In die bondgenootschappen worden ook de wederzijdse goden erkent en van een verbond met de God van Israël is geen sprake. Het ziet er allemaal wel fraai uit maar het is als het zaaien van wind, je oogst storm. De opbrengst van je samenleving wordt door vreemden verslonden. Israël is niet langer het licht voor de volken dus de volken komen de melk en de honing zelf halen. Het zet ons voor de vraag wat we moeten toen met de toenemende honger in de wereld. Met de vluchtelingen die honger en geweld ontvluchten en bij ons het heil zoeken dat  we zouden moeten delen. Hosea roept niet tot een volk uit het verleden maar roept ons op tot aansluiting bij het verbond van de God van Israël.

Ze verslinden de huizen van de weduwen

Lucas 20:41-21:4
41  Hij zei tegen hen: ‘Hoe kan men beweren dat de messias een zoon van David is? 42  Want David zelf zegt in het boek van de Psalmen: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, 43  tot ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt.’ ” 44  David noemt hem dus Heer, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ 45  Terwijl de menigte luisterde, zei hij tegen zijn leerlingen: 46  ‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en op het marktplein eerbiedig begroet willen worden, en een ereplaats verlangen in de synagogen en bij feestmaaltijden: 47  ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’ 1 Toen hij opkeek, zag hij hoe rijken hun giften in de offerkist kwamen werpen. 2  Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, 3  en hij zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. 4  Want de anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.’ (NBV)
Over het voor de schijn opzeggen van lange gebeden zullen we het hier niet hebben. Dat heeft het Christendom al te veel schade berokkend. Jezus van Nazareth spreekt over de religieuze leiders van zijn tijd, maar de religieuze leiders van onze tijd kunnen er ook wat van. In alle tijden zijn er mensen die gekleed in fraaie kledij proberen eerbied af te dwingen terwijl ze ondertussen de armen uitpersen om zelf nog rijker te worden. Fraaie woorden en nog fraaier bezit moet het kwalijke van hun handelen verbloemen. Onder collectanten is al heel lang bekend dat je ook in onze dagen beter kunt collecteren in een wat armere wijk dan in een wijk met rijke bewoners. In die wat armere wijk haal je niet alleen naar verhouding meer op maar vaak ook nog gewoon nominaal veel meer, daar zitten de collectebussen veel voller. We kennen de procentuele loonsverhogingen die het verschil in salaris tussen de rijken en de armen jaarlijks verder vergroten maar we horen eigenlijk nooit over de procentuele giften.
Als  we de bereidheid tot geven zouden uitdrukken in procenten van het inkomen dan zouden we merken dat het percentage dat de armen geven vele malen groter is dan het percentage dat de meeste rijken geven. Er is sinds de dagen van Jezus van Nazareth principieel niet veel veranderd. Daarom blijft het verhaal hoogst actueel en dient het verhaal voortdurend verteld te blijven worden. De waarschuwing voor de heren in zwart gestreepte antraciet pakken en de dames in mantelpakken of goed gesneden broekpakken is ook vandaag geldig. Het zijn de mensen die de schuld van de armoede bij de armen zelf leggen. Die de duurste schoolreisjes en werkweken voor hun kinderen bepleiten en dan boos zijn dat mensen leningen af sluiten om ook hun kinderen dit schijnbaar goede te gunnen. Slechts zelden staat er tijdens de ouderavonden iemand op die vraagt om een meer sociaal beleid en een systeem van eerlijk delen waarbij alle kinderen mee kunnen doen zonder dat de ouders voor te zware lasten worden gezet.
In een samenleving waar steeds vaker ouders alleen hun kinderen groot moeten brengen en zonder buitenschoolse kinderopvang zelf de kost moeten zien te verdienen van de overheid moeten we eigenlijk veel meer op elkaar letten, en op de kosten waar we elkaar mee opzadelen, dan ooit het geval is geweest. Wie nog wel eens naar een kerk gaat ziet dat de uitspraken van Jezus van Nazareth er in elk geval toe hebben geleid dat bijna niemand meer vooraan durft te gaan zitten. Dat is een teken dat het met de lange schijngebeden en het opeten van de huizen van de weduwen nog lang niet gedaan is. Die mensen die zich van geen kwaad bewust zijn maar er naar verlangen opnieuw samen te vieren dat de armen bevrijding is aangezegd kunnen namelijk gerust vooraan gaan zitten. Stem geven aan de armen is volgens de Bijbel ook bidden, als zij het niet kunnen zeggen moeten we het zelf maar doen. Elke dag mag het weer opnieuw, ook vandaag.

Hij is geen God van doden

Lucas 20:27-40
27 Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar hem toe en vroegen hem: 28  ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. 29  Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; 30  daarna trouwde de tweede broer met de vrouw 31  en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. 32  Ten slotte stierf ook de vrouw. 33  Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 34  Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, 35  maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. 36  Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. 37  Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. 38  Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.’ 39 Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat u zegt is juist.’ 40  En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. (NBV)
Er waren in de dagen van Jezus van Nazareth twee stromingen in Israel. De Farizeeën geloofden in de opstanding van de doden en de Saduceeën niet. Jezus van Nazareth was in zijn opvattingen het meest verwant aan de Farizeeën, hij sprak ook met enige regelmaat in hun Synagogen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Saduceeën probeerden de opvattingen van Jezus van Nazareth over de opstanding der doden onderuit te halen. Dat kan door er de nodige fantasieën op los te laten die op zich niets zeggen over God zelf. Hoe gaat dat nu als iedereen opstaat uit de doden? Zien we elkaar dan weer? En met wie zijn we dan getrouwd als we bij leven met meerdere mensen getrouwd waren? Er zijn op deze manier vele vragen te stellen. Jezus van Nazareth geeft wel antwoord maar gaat niet precies uitleggen hoe de techniek van de opstanding er uit zal gaan zien. Het enige dat vaststaat is dat er een komende wereld is, de wereld waarin alle tranen gedroogd zullen zijn en God zelf op aarde zal wonen.
Er komt een wereld waar de Liefde zal regeren en waar alle kwaad verdreven zal zijn. Al die mensen die het goede zochten te doen en niets dan het goede zullen daar deel aan hebben. Als Jezus dat heeft uitgelegd volgt er een merkwaardige opmerking. Hij verwijst naar de passage in het oude testament waarin God zich voorstelt aan Mozes, “Ik ben de God van Abraham, Izaak en Jacob”, de God dus van de geschiedenis van het volk Israel. Die Abraham, Izaak en Jacob zijn volgens Jezus van Nazareth dus geen dode pieren uit een vervlogen historie maar levende getuigen van de macht van de God die zich aan Mozes voorstelt. Daarmee wordt de komende wereld waar Jezus over spreekt niet een wereld die er ooit wel eens zal komen, maar een wereld die er nu al is. Deze God die zich aan Mozes voorstelde was toch immers een God “die mee zal trekken”, en zo zelfs wilde heten. Daarmee is de vraag naar de opstanding van de doden, en alle vragen die daarmee samenhangen, van geen waarde meer voor mensen.
De vraag is of er al iets van de komende wereld in ons leven te bespeuren is. Worden alle tranen gewist en zijn wij daar dag in dag uit mee bezig? Worden de hongerigen gevoed en de naakten gekleed? Worden de gevangenen bezocht? Wordt de vrede gesticht? Net als bij de vragen naar het bestaan van God en naar de plaats van hemel kom je in de Bijbel telkens weer uit bij de vraag hoe mensen met elkaar omgaan. In het antwoord op die vraag is het antwoord op de vraag naar God te vinden. Dat antwoord is zelfs niet te vinden in een zogenaamde persoonlijke relatie met een god. Altijd vraagt deze God naar je relatie met de minsten onder ons, vanwege die vraag, die God voortdurend stelt, is onze God meer dan nodig. Als God zich niet op die manier aan Mozes had geopenbaard moesten wij hem vandaag nog uitvinden.

Ze hielden hem echter in de gaten

Lucas 20:20-26
20 Ze hielden hem echter in de gaten en stuurden er spionnen op uit die zich als rechtvaardigen moesten voordoen, in de hoop hem op een onwettige uitspraak te betrappen, zodat ze hem konden uitleveren aan de overheid, aan het gezag van de prefect. 21  Ze vroegen hem het volgende: ‘Meester, we weten dat wat u zegt en leert juist is en dat u spreekt zonder aanzien des persoons, en dat u in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. 22  Welnu, is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet?’ 23  Maar Jezus doorzag hun sluwe opzet en antwoordde: 24  ‘Laat mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?’ ‘Van de keizer, ‘antwoordden ze. 25  Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 26  Ze slaagden er dus niet in om hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe. (NBV)
Over privacy bestaan nogal wat misverstanden. We denken al snel dat privacy te maken heeft met privé. En met privé heeft niemand wat mee te maken maar als de overheid er naar wil kijken dan moet dat kunnen. Wij doen immers niks fout en als ze boeven kunnen vangen door iedereen af te luisteren en te bekijken dan moet dat maar. In dit verhaal over Jezus van Nazareth leren we dat we er toch voorzichtig mee moeten zijn. Als wij het goede willen doen en niets dan het goede dan zou daar niets verkeerds aan moeten zijn. Maar in de geschiedenis is het maar al te vaak zo dat machthebbers en rijken een hekel hebben aan het goede doen. Wij vinden het goed dat er een vrije en onafhankelijke pers is die ons bericht over wat de overheid doet zonder dat de overheid daar invloed op kan hebben. Maar zelfs onze eigen democratisch gekozen en gecontroleerde overheid breekt in in computers van onafhankelijke kranten om de berichtgeving te kunnen beïnvloeden voordat wij die hebben kunnen lezen.
In de dagen van Jezus van Nazareth werd ook hij in de gaten gehouden om hem te kunnen betrappen op uitlatingen die hem voor de rechter zouden kunnen brengen. De belasting werd in dit verhaal gebruikt als valkuil. De meeste rijken houden niet van belasting betalen en willen niet, net als de armen, meebetalen voor straten en straatlantaarns, huizenbouw, scholen en universiteiten en uitkeringen als je zonder loon komt te zitten. In de dagen van Jezus van Nazareth was dat niet anders. Maar de grote vraag was of zijn onverkorte trouw aan de Wet van eerlijk delen zoals die in de Tempel werd bewaard hem niet in conflict zou brengen met de bezetter. De belasting werd niet alleen door de Tempel geheven om die in stand te houden maar ook door de Romeinse Keizer. Jezus lost dat op door op de munt zelf te wijzen. Alle mensen zijn naar Gods beeld gemaakt, ook de Keizer van Rome.
God geven wat van God is betekent dus niets meer of minder dat je jezelf in dienst stelt van de liefde voor de naaste, voor de minste en dat je daar ook het beeld van God dat op de munt staat voor gebruikt, die Keizer is geen god maar net als jij en ik een beeld van God. Als je dat gelooft dan is er van trouw aan een vreemde keizer geen sprake, maar als je gelooft dat die keizer ook een god is, of met God niets van doen heeft, dan kun je rustig belasting betalen. De keus is dus niet aan Jezus maar aan jou en mij. Bemoeien wij ons in de democratische samenleving, met de keus voor de besteding van belasting, zijn we actief in het beïnvloeden van de politiek, of laten we de boel de boel. Dat is de keuze die Jezus van Nazareth ons vandaag voorlegt. De keus is aan ieder van ons.

Bang voor de reactie van het volk.

Lucas 20:9-19
9  Hij vertelde de menigte de volgende gelijkenis: ‘Een man legde een wijngaard aan en verpachtte die aan wijnbouwers, waarna hij voor geruime tijd op reis ging. 10  Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers, die het deel van de oogst dat de eigenaar toekwam in ontvangst moest nemen. Maar de wijnbouwers ranselden hem af en stuurden hem met lege handen weg. 11  Daarna stuurde hij een andere knecht. Ook die werd afgeranseld, en nadat ze hem hadden vernederd stuurden ze ook hem met lege handen weg. 12  De eigenaar stuurde toen een derde knecht, maar ook die werd afgetuigd en de wijngaard uitgegooid. 13  Toen zei de eigenaar van de wijngaard: “Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toe sturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben.” 14  Toen de wijnbouwers hem zagen, overlegden ze met elkaar en zeiden: “Dat is de erfgenaam! Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.” 15  En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen? 16  Hij komt zelf, doodt de wijnbouwers en geeft de wijngaard aan anderen.’ Toen de mensen dit hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’ 17  Maar hij keek hen aan en vroeg: ‘Wat betekent dan wat er geschreven staat: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden”? 18  Iedereen die over die steen struikelt zal gebroken worden, en iedereen op wie die steen valt zal worden verpletterd.’ 19  De schriftgeleerden en hogepriesters, die wisten dat Jezus deze gelijkenis met het oog op hen verteld had, wilden hem op dat moment laten grijpen, maar ze waren bang voor de reactie van het volk. (NBV)
Wij zijn er aan gewend. Opiniepeilers vertellen je wekelijks, zo nodig dagelijks, wat het volk vindt. Noem een onderwerp en een opiniepeiler heeft er een vraag over gesteld. Opiniepeilingen zijn zo populair dat sommige TV programma’s hun eigen onderzoek hebben georganiseerd. Ze sturen ‘s morgens een mailtje rond om ‘s avonds duidelijk te maken dat de meerderheid van het volk het weer niet eens is met de regeerders in het land. Dat de meeste peilingen er naast zitten wordt er niet bij vermeld. De mening van het volk volgens de peilingen stuurt menig machthebber. Dat was al in de dagen van Jezus van Nazareth zo. Dat de machthebbers de erfenis van het volk Israel hadden verkwanseld aan de Romeinen om rust te houden kon ze niet schelen. Dat daarbij de armen, de zieken, de weduwen en de wezen buiten spel waren komen te staan kon ze ook niet schelen. Dat je juist die Romeinen de wind uit de zeilen kon nemen door je weer te gaan houden aan de Wet van eerlijk delen, aan het gebod je naaste lief te hebben als jezelf, ontging ze.
Die houding maakt Jezus van Nazareth maar al te duidelijk. De zorg die hij laat zien voor gewone, zwakke mensen die afhankelijk zijn van de luimen van de rijken en de machtigen maakt hem populair. Dat hetzelfde volk net zo gemakkelijk gemanipuleerd en opgezweept kan worden ontdekt hij misschien te laat, als hij aan het kruis hangt verzucht hij nog dat ze niet weten wat ze doen. In onze democratie speelt de mening van het volk een nog grotere rol. Eén maal per vier jaar immers mogen we stemmen op de partij die we aan de macht willen brengen. En elke partij wil de macht vergroten of in elk geval behouden. De opiniepeilingen zijn daarbij een probleem gaan vormen. We kennen immers de achtergronden van de meeste problemen en gepresenteerde oplossingen niet. We zijn niet in staat alle rapporten van wetenschappers en ambtenaren door te lezen en te begrijpen.
De meerderheid van het volk kiest dus gemakkelijk voor de eenvoudige slagzinnen. “Als je iets niet kent moet je er bang voor zijn” is de meest populaire slagzin. Die is al heel oud. Vroeger speelde die een rol tussen inwoners van verschillende dorpen en ook nu nog vallen er soms slachtoffers als bezoekers uit het ene dorp ruzie krijgen met bewoners van het dorp waar ze op bezoek zijn. Maar schelden op allochtonen en roepen dat immigratie op grond van geloof moet worden verboden is vager en gemakkelijker onder het volk te verkopen. Wie kent immers dat vreemde geloof van de Islam? Daar moet je dus bang voor zijn. Daar moet je dus vooral niet mee gaan praten, en zeker niet mee gaan eten. De Bijbel schrijft ons voor een paar keer per jaar te gaan eten met de vreemdelingen in ons midden. De Bijbel leert ons nergens bang voor te zijn, zelfs niet voor de dood. De Liefde van God overwint immers alle kwaad, heeft alle kwaad van de wereld al lang overwonnen.

Wie heeft u die bevoegdheid gegeven?

Lucas 20:1-8
1 Op een van de dagen dat Jezus het volk in de tempel onderricht gaf en er het goede nieuws verkondigde, kwamen opeens de hogepriesters en de schriftgeleerden, samen met de oudsten, op hem af 2  en vroegen hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? En wie heeft u die bevoegdheid gegeven? Zeg ons dat eens.’ 3  Jezus antwoordde: ‘Ook ik zal u iets vragen waarop u antwoord moet geven: 4  Doopte Johannes in opdracht van de hemel of van mensen?’ 5  Ze overlegden met elkaar: ‘Als we antwoorden: “Van de hemel, ”zal hij vragen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” 6  Maar als we antwoorden: “Van mensen, ”zal het volk ons willen stenigen, omdat iedereen ervan overtuigd is dat Johannes een profeet was.’ 7  Dus antwoordden ze dat ze het niet wisten. 8  Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Dan zeg ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe.’ (NBV)
Je kunt toch niet zomaar de armen de bevrijding van de armoede verkondigen? Dat haalt de hele samenleving omver. Opnieuw een verhaal over Jezus van Nazareth. Net als vandaag de dag was ook in zijn dagen de vraag of de ordelijke samenleving belangrijker was dan het lot van de mensen. En met dat argument van de ordelijke samenleving worden de machthebbers van zijn tijd klem gezet. Johannes de Doper was immers een martelaar geworden. Onthoofd door Herodes, een koning waar, zeker het religieuze deel, de bevolking een geweldige afkeer had. Die koning regeerde niet namens de God van Israel maar namens de Romeinse Keizer die zichzelf ook als een god liet aanbidden. Als je nu antwoordt dat die Johannes de Doper opgetreden was namens zichzelf dan had je de poppen aan het dansen. Dan kozen de religieuze leiders van de Tempel de kant van de gehate Herodes.
Maar als ze hadden gezegd dat Johannes de Doper optrad op last van God zelf dan hadden ze zich moeten omkeren. Dan hadden ze zelf de bevrijding van de armen moeten gaan verkondigen. Het is het gedraai waar ook onze politici zo vaak voor staan. Moeten we de rijken beschermen in hun rijkdom of moet er toch worden gedeeld met de armen. In onze dagen hebben politici zelfs mensen in dienst die het draaien zo onder woorden brengen dat we het bijna niet door hebben, spin docters heten ze. Ook nu de allerrijksten op de lange termijn een heel klein beetje ontzien lijken te worden is het voor de verdedigers van de rijken niet genoeg, ook de gewone rijken moeten vrijgesteld worden van het delen met de armen. De leiders uit de dagen van Jezus van Nazareth lieten maar in het midden op grond waarvan Johannes de Doper optrad. Ze bleven daarmee aan de kant staan, het volk kon geloven wat het wilde, maar Herodes kon blijven regeren namens de Keizer in Rome.
De ordelijke samenleving kreeg daarmee de bovenhand boven de zorg voor de minsten in de samenleving. We moeten het zelf mogen beslissen klinkt het in onze dagen. En net als in de dagen van Jezus lijkt zelfbeschikking mooi maar betekent het in de praktijk dat we de beslissingen ver weg laten nemen. Als wij uit Europa stappen worden de beslissingen over onze welvaart en werkgelegenheid genomen in de kantoren van de multinationals, alleen een multi nationale regering kan daar tegen optreden. De boetes die aan zeer grote multinationals worden gegeven tonen dat aan.. Hoe onze samenleving zich ook ontwikkeld we kunnen en mogen ook niemand uitsluiten, waar men ook vandaan komt en wat men ook geloofd.. Dat niet iedereen uit de hele wereld hier kan komen wonen hebben we lang geleden al vastgelegd, maar iedereen heeft er recht op zelf een gezin te vormen waar liefde kan worden geoefend, de liefde die we in de samenleving zo hard nodig hebben. En iedereen moet kunnen meepraten zodat we samen voor de armsten en de minsten kunnen blijven zorgen, dat is nu ook meer nodig dan ooit.

Hij is een misbaksel geworden.

Hosea 7:8-16
8 Efraïm heeft zich met andere volken vermengd; hij is een misbaksel geworden. 9  Vreemdelingen hebben zijn krachten verteerd, maar hij beseft het niet; zijn haar is grijs geworden, maar hij beseft het niet. 10  Hoewel de hoogmoed van de Israëlieten tegen hen getuigde, zijn ze niet naar de HEER, hun God, teruggekeerd; ondanks alles hebben ze zich niet tot hem gewend. 11  Efraïm is als een duif, onnozel en zonder verstand: Egypte roepen ze te hulp, bij Assyrië zoeken ze hun toevlucht. 12  Maar als ze nog eens op weg gaan, zal ik mijn net over hen uitspreiden; ik haal ze neer, als vogels uit de lucht. Ik zal hen straffen zoals ik hun heb aangekondigd. 13  Onheil kome over hen, want ze hebben mij in de steek gelaten! Verderf over hen, want ze zijn tegen mij in opstand gekomen! Hoe kan ik hen bevrijden als ze mij in een kwaad daglicht stellen? 14  Ze roepen niet eerlijk en oprecht tot mij, maar liggen te jammeren op hun bed. Ze kerven hun lichaam voor hun goden, smekend om koren en wijn, en zo keren ze zich tegen mij. 15  Ik was het die hun een goede leerschool gaf, ik heb hen sterk gemaakt, en juist tegen mij beramen ze kwaad. 16  Naar mij, de Allerhoogste, keren ze niet terug; ze zijn als een boog zonder spankracht. Hun leiders zullen vallen door het zwaard, als straf voor hun onbeschaamde taal. Dan wordt in Egypte de spot met hen gedreven. (NBV)
Bondgenootschappen met andere volken kunnen grote gevolgen hebben. Israël, hier aangeduid met Efraïm, had met wereldmachten als Egypte een militair verbond gesloten. Als de een zou worden aangevallen zou de ander hulp bieden. Wij hebben in de NAVO een dergelijk verbondd. Dat verbond met Egypte was om de staat te beschermen tegen Assyrië. Er waren verschillende gevolgen. In de eerste plaats kon Assyrië nu Efraïm, Israël dus, als vijand beschouwen en een deel van het land werd daarom bezet. De leden van het verbond waren vrienden en een huwelijk van iemand uit het ene land met iemand uit het andere land kon je dus ook niet veroordelen.
Nu kan dat allemaal best maar de God van Israël komt er niet meer aan te pas. Het houden van de richtlijnen die het volk had ontvangen voor een menselijke samenleving kun je moeilijk houden als je vrienden daar andere opvattingen over hebben. En die richtlijnen had het volk nu juist ontvangen om de andere volken te laten zien hoe veilig en voorspoedig het gaat met een volk dat die richtlijnen volgt. Het volk schept haar eigen regels en spiegelt zich daarbij aan de regels van de Heidense volken. Winst en profijt komen bovenaan en uiterlijk vertoon van de machtigen en de rijken laten zien hoe goed het met een volk gaat.
De weduwen en de wezen blijven buiten beschouwing. Je hoort in ons land ook nog wel eens mensen die zeggen het zeuren over de armen zat te zijn. Je moet juist letten op mensen die het wat beter hebben. Ze noemen dat de midden inkomens al verdienen ze zo veel dat bezien vanuit de minima dat toch zeer rijke mensen zijn. Maar als het met de rijken goed gaat dan profiteren de armen daarvan. De Bijbel beweert het omgekeerde. Pas als het goed gaat met de armen, als de zieken, de weduwen en de wezen, de slaven en de vreemdelingen dan kan het goed gaan met het volk. Recht en gerechtigheid staat daarbij voorop. We moeten mensen tot hun recht laten komen. Dan wordt een volk onaantastbaar. Tegen dat gedrag kan geen machthebber zich immers verzetten. Ook in onze dagen niet.

Niemand van hen roept tot mij

Hosea 6:11b-7:7
11b Steeds wanneer ik het lot van mijn volk ten goede keer, 1 steeds wanneer ik Israël genees, komen Efraïms slechtheid en Samaria’s zonden aan het licht. Altijd maar bedriegen! Dieven dringen de huizen binnen, buiten plunderen roversbenden. 2  Het komt niet bij hen op dat ik al hun zonden onthoud; hun daden zullen hun opbreken, want ik zie ze voor mijn ogen gebeuren. 3  Met hun zonden doen ze de koning een plezier, met hun leugens vermaken ze de leiders. 4  Ze zijn allemaal even trouweloos. Hun hartstocht lijkt op een oven die door een bakker zo hoog is opgestookt, dat hij er niet meer naar hoeft om te zien terwijl hij het deeg kneedt en het laat rijzen. 5  Op de feestdag van onze koning verhitten ze de leiders met wijn tot die er ziek van worden, en intussen schudt de koning die verraders de hand! 6  Ze loeren, ze spannen samen, hun hart is als een oven: de hele nacht smeult het vuur, om ‘s morgens vlammend op te laaien. 7  In het vuur van hun woede verteren ze hun vorsten. Hun koningen komen allemaal ten val. Maar niemand van hen roept tot mij. (NBV)
Het zijn in de geschiedenis altijd de machthebbers die zich los zingen van het volk dat ze zouden moeten dienen. Daar tegen komen mensen in opstand. De boeren, de bouwers, de onderwijzers, het ziekenhuispersoneel, de politieagenten laten van zich horen. Het lijkt er op dat iedereen die dienst verleend op de een of andere manier zich in de steek gelaten voelt door een regering die alleen lijkt te wijzen naar de grote bedrijven die o zo belangrijk zijn, belangrijker dan betaalbaar voedsel, een goede woning, onderwijs voor de kinderen en veiligheid in de buurten waar we wonen.
Ook de God van Israël komt in opstand tegen dergelijke regeringen. In  de dagen van Hosea was het dan ook wel bar gesteld met die regeringen. In het boek Koningen kunnen we daar het een en ander over teruglezen. Na de dood van koning Jerobeam werden er in korte tijd liefst vier koningen van Israël vermoord, Zacharia, Sallum, Pekachja en Pekach. Telkens weer werden ze door nieuwe machthebbers vervangen. In de dagen van koning Menachem werden er zelfs in één maand twee koningen vermoord. Die koning Pekach had zich trouwens zeer verzet tegen de macht van Assyrië, een van de wereldmachten. Dat verzet had tot gevolg dat een groot deel van zijn rijk door Assyrië was bezet.
De waarheid is het eerste slachtoffer in een oorlog. We kunnen er nu over meepraten. Toen er immers tientallen burgers werden gedood bij een bombardement door Nederlandse bommenwerpers werd ons verteld dat er geen burgers waren omgekomen. Hosea beschrijft hoe intriganten met hun leugens de machthebbers van zijn tijd in hun greep proberen te krijgen. Etentjes, feestjes en leugens zijn de middelen die ze handteren. Wij praten dan graag over een integriteitsbeleid. Hoe nauw zijn ministers, gedeputeerden en wethouders betrokken bij bedrijven die belang hebben bij hun voorstellen en besluiten. Denk niet dat de Bijbel het heeft over oude geschiedenissen waar wij ons aan hebben ontworsteld. Ook wij zullen het kwaad van het eigenbelang van machthebbers aan de kaak moeten stellen, elke dag opnieuw.

Wat moet ik met je beginnen

Hosea 6:4-11a
4 Wat moet ik met je beginnen, Efraïm? Wat moet ik met je beginnen, Juda? Want jullie liefde is als een ochtendnevel, als dauw die ‘s morgens vroeg verdwijnt. 5  Daarom heb ik jullie gedood met de woorden die ik sprak, jullie neergehouwen door mijn profeten; zo brak het volle licht van mijn recht door. 6  Want liefde wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer. 7  Maar zij hebben het verbond met mij geschonden, zoals eens in de stad Adam: daar waren ze mij al ontrouw. 8  Gilead is een broeinest van misdadigers, een stad vol bloedsporen. 9  De priesters liggen als een bende rovers op de loer, plegen moorden op de weg naar Sichem. Gruwelijk is het wat ze doen! 10  Bij het volk van Israël heb ik afschuwelijke dingen gezien: Efraïm is overspelig geworden, Israël heeft zich besmeurd. 11  Ook jij, Juda, zult oogsten wat je hebt gezaaid. (NBV)
Vandaag lezen we een stukje uit het boek Hosea, zoals het opgetekend staat in het twaalfprofetenboek. Vroeger noemden we die de “kleine profeten” maar hoewel elk deel van dat boek gaat over één profeet hebben die ook met elkaar te maken. Het boek is rond de ballingschap ontstaan. Hosea riep voor de belingschap het volk tot Gods orde. Het rijk van David en Salomo was uiteengevallen in twee delen. Israël, waar de stam van Efraïm de boventoon voerde, en Juda. Juda had Jeruzalem als hoofdstad en Israël Gilead.
Nu waren de inwoners van Israël en Juda zich best bewust dat zij de God van Israël hadden verlaten en daardoor zijn bescherming waren gaan missen. Elke morgen verzamelden ze zich bij de Tempel in Jeruzalem of bij het heiligdom in Gilead. Ze brachten offers, scheurden hun kleren en strooiden as op hun hoofd. Maar dan gingen ze gewoon weer aan het werk. Ze waren vroom voor God geweest maar de mensen konden hen verder niet schelen. En daar komt Hosea namens God tegenop. God houd niet van uiterlijk vertoon. Op zondag in een net pak of een mooie jurk naar de kerk heeft lang niet altijd met geloof te maken.
Liefde voor de medemens is de sleutel en het teken van geloof in de God van Israël. God heeft alle mensen lief, de weduwe en de wees, de armen en gehandicapten en de vreemdelingen onder ons. Als die liefde niet dag en nacht zichtbaar is dan is er geen sprake van geloof in die God. Het verbond houdt immers in dat God het ons mogelijk maakt zijn kinderen lief te hebben. Daarvoor komen we bij elkaar, daarvoor lezen we oude verhalen als die van Hosea, daar zingen we over. Dankbaar zijn we als het lukt om de bedroefden te troosten, de uitgestotenen weer op te nemen in onze samenleving, de vreemdelingen gastvrij te ontvangen. Het fatsoen dat velen als teken van geloof zien is voor Hosea een masker voor  misdaden. Laten wij het masker afzetten en weer gaan werken aan de liefde voor de medemens.