Er was geen koning

Rechters 18:1-10

1 Er was in die tijd geen koning in Israël. De stam Dan was nog steeds op zoek naar een eigen grondgebied om zich blijvend te vestigen, want het was de enige stam van Israël waaraan nog geen grondgebied was toegevallen. 2 Vanuit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol hadden ze vijf van hun dapperste mannen erop uitgestuurd met de opdracht het land grondig te verkennen. Onderweg kwamen ze door het bergland van Efraïm, waar ze bij het huis van Micha overnachtten. 3 Daar viel hun het accent van de jonge Leviet op. Ze gingen naar hem toe en vroegen hem: ‘Hoe bent u hier zo terechtgekomen? Wie heeft u hierheen gehaald en wat doet u hier?’ 4 Hij vertelde hun van Micha’s aanbod. ‘Hij heeft me in dienst genomen, ‘zei hij, ‘en nu ben ik zijn priester.’ 5 Toen vroegen de Danieten: ‘Wilt u dan God voor ons raadplegen en hem vragen of onze tocht iets zal opleveren?’ 6 ‘Ga gerust verder, ‘antwoordde de priester. ‘Uw onderneming is de HEER welgevallig.’ 7 De vijf mannen trokken verder, tot ze in Laïs kwamen. Ze zagen dat de bevolking daar een rustig en onbezorgd leven leidde, net als die van Sidon. Ze hadden van niemand iets te vrezen want ze werden door niemand bedreigd, maar aan de andere kant hadden ze ook geen enkele bondgenoot. Sidon was ver weg. 8 Toen de verkenners terugkwamen bij hun stamgenoten, vroegen die hun: ‘En, hoe is het jullie vergaan?’ 9 ‘Laten we meteen ten strijde trekken, ‘antwoordden ze. ‘We hebben een gebied gevonden dat bijzonder geschikt is, dus waar zouden jullie op wachten? Treuzel niet maar ga erheen en neem het in bezit. 10 Jullie zullen er een volk aantreffen dat op geen gevaar bedacht is. Het kan niet anders of God zal jullie dat uitgestrekte gebied, waar werkelijk aan niets gebrek is, in handen geven.’ (NBV)

We kunnen het ons niet voorstellen. Een land zonder regering. Zelfs de Belgen hebben er zelfs zes. Maar een land bestaande uit 12 stammen die uit de woestijn kwamen. Die daar gingen wonen waar het goed toeven was, in een land overvloeiende van melk en honing. En als de bewoners niet wilden delen sloegen ze die inwoners dood. Want het was een land dat zeer rijk was, zoals gezegd: een land overvloeiende van melk en honing. Van Godsdienst hadden ze niet zoveel verstand. De verkenners van de stam Dan gingen te rade bij de priester van Micha die zich bij het verzilverde godenbeeld bevond. Die priester wist nog wel een plek: goed land, rijk aan oogst en weinig verzet te verwachten want de mensen die er woonden hadden geen vijanden en geen bondgenoten. Dat moest voor Dan wel goed aflopen.

Zo wordt de vestiging van een nieuw volk wel heel erg van de grond af geregeld. Geen verdragen, geen onderhandelingen, geen referendum, welnee, hier zijn we, mooi weer vandaag, we blijven. Dat gaat tegenwoordig wel anders. In Irak bijvoorbeeld, waar met behulp van veel buitenlandse geleerden over een grondwet is onderhandeld waarover gestemd mocht worden. Het leek te gaan lukken met die grondwet, maar vrede kwam er niet van. Of dat ook gaat lukken op de Antillen moeten we nog maar afwachten. Voorwaarde is natuurlijk altijd weer dat eerlijk delen. Dat geldt in Irak waar Koerden, Sjiieten, Soennieten en nog een handvol andere minderheden de macht en de rijkdom een beetje eerlijk moeten zien te verdelen. Maar dat geldt ook voor Nederland, Aruba, Curacao, Sint Maarten en de Nederlandse eilandgemeenten. Ook daar moeten we zien dat de rijkdom en de macht een beetje eerlijk verdeeld wordt. Als dat delen niet lukt dan loopt het uit op moord en doodslag.

Een aantal Nederlandse steden heeft al kennis gemaakt met jonge Antillianen met wie macht noch rijkdom wordt gedeeld en die dat ook niet te verwachten hebben. Die reageren bijna net zo als die Soennieten die macht en voorrechten kwijt raken. Hopelijk lukt het in Irak en bij ons om een eerlijke en rechtvaardige samenleving te maken opdat we in vrede kunnen leven. Er zijn politici die de jonge Antillianen geen andere toekomst weten te bieden dan een vliegreis terug naar het eiland van herkomst. Die politici beseffen kennelijk niet dat jongeren zonder toekomst uiteindelijk met geweld zich een toekomst zullen verschaffen. In de Parijse voorsteden, in het Amsterdamse Oude Westen, in de goedkopen wijken in Rotterdam en Utrecht in Engeland, overal zie je hetzelfde. Geen toekomst bieden loopt uit op geweld. Maar er wordt bij ons inmiddels ook gewerkt aan het omvormen van die wijken in prachtwijken. Als dat echt gaat met het bieden van toekomst aan jongeren dan wordt het nog wat. Met een handvol goede verkenners om het voor te bereiden moet het waarachtig wel gaan leert het Bijbelverhaal dat we hier gelezen hebben.

Moge de HEER je zegenen

Rechters 17:1-13

1 In die tijd leefde er in het bergland van Efraïm een man met de naam Micha. 2 Op zekere dag zei hij tegen zijn moeder: ‘Laatst is er toch elfhonderd sjekel zilver van u gestolen? U hebt toen in mijn bijzijn een vloek uitgesproken. Dat geld heb ik, ik heb het gestolen.’ ‘Moge de HEER je zegenen, mijn zoon, ‘antwoordde zijn moeder. 3 Hij gaf de elfhonderd sjekel zilver aan haar terug, maar zij zei: ‘Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan. Hier heb je het geld terug.’ 4 Maar hij gaf het weer aan zijn moeder en zij bracht tweehonderd sjekel naar de zilversmid, die er een houten beeld mee besloeg dat in Micha’s huis kwam te staan. 5 Micha had namelijk voor zichzelf een heiligdom ingericht. Hij had een priestergewaad en verschillende godenbeeldjes laten maken en een van zijn zonen als priester aangesteld. 6 In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was. 7 Nu was er een jonge Leviet die verblijf hield in het stamgebied van Juda en in Betlehem woonde. 8 Op zekere dag vertrok hij uit Betlehem om een andere verblijfplaats te zoeken. Zijn weg voerde hem door het bergland van Efraïm, langs het huis van Micha. 9 ‘Waar komt u vandaan?’ vroeg Micha, en de Leviet antwoordde: ‘Ik ben een Leviet. Ik heb een tijdlang in Betlehem in Juda gewoond en nu zoek ik elders onderdak.’ 10 Toen zei Micha: ‘Kom dan bij mij wonen. Als u mijn raadgever en priester wilt worden, zal ik u tien sjekel zilver per jaar betalen en u van kleding en levensmiddelen voorzien.’ Na enige aarzeling 11 besloot de Leviet bij Micha te blijven. Micha behandelde hem als een eigen zoon 12 en stelde hem als priester aan. Zo kwam de Leviet bij Micha in huis terecht. 13 Micha dacht bij zichzelf: Nu ik een Leviet als priester in dienst heb, ben ik ervan verzekerd dat ik van de HEER niets dan goeds te verwachten heb. (NBV)

Bij de officiële viering van het 25 jarig bestaan van het CDA enkele jaren geleden sprak bisschop Hurkmans van Den Bosch. Niet zozeer over de vrees van de Gereformeerde voormalige Anti-Revolutionairen dat het CDA geregeerd zou gaan worden door de rijke Rooms katholieken van de vroegere KVP maar vooral over het verbannen van God naar de privé sfeer. Het verhaal uit het boek Rechters van vandaag lijkt daarbij aan te sluiten. Micha was een beetje louche figuur die begon met het stelen van een hoop zilver van zijn moeder. Dat zat hem toch dwars dus hij gaf het terug. Ergens konden ze zich kennelijk toch wel iets herinneren van een God die dit soort eerlijkheid op prijs zou stellen dus werd het zilver aan die God gewijd. Nu is de God van het volk Israel, die van de C in CDA, een God die niet zozeer iets voor zichzelf wil hebben, maar voor de armen in de samenleving. Net als de politici van het CDA was ook Micha dat volstrekt vergeten. Hij liet er een beeld mee bekleden. Zo’n mooi religieus beeld waar ook de Sint Jan in Den Bosch mee vol staat.

Nog een priester er bij inhuren en je hebt een “Gods”dienst. Maar het is een privé godsdienst. Niemand anders, zeker de samenleving niet, heeft er wat aan. Het is het soort godsdienst waar je elke dag mee kunt beginnen, om hem vervolgens thuis te laten als je naar je werk gaat. Bisschop Hurkmans riep de CDA politici op om vooral Godzoekers te zijn. Je ziet ze al soep opscheppen bij het Leger des Heils, of vrijwilligerswerk doen in een voedselbank. Dat bedoelde die Bisschop natuurlijk niet. Op het laatste congres dan ook geen woord over een kinderpardon dat meer dan honderdduizend mensen bezig houdt en waarvoor de kerken demonstratief hun deuren hebben open gezet. De bisschop weet het onderscheid te maken tussen het eerste gebod van God liefhebben boven alles en het tweede gebod van je naaste liefhebben als jezelf. De Bisschop wil dat de mensen vooral proberen het eerste gebod te volgen zonder het tweede in de praktijk te brengen. Een kunststuk dat door de eeuwen nog nooit gelukt is.

Jezus van Nazareth bijvoorbeeld kende het onderscheid tussen die twee geboden niet, die stelde dat het eerste gelijk was aan het tweede zoals we in het Nieuwe Testament kunnen lezen. Daarom is “Godzoeker” zijn ook niet genoeg, een verzameling mooie beeldjes en daar je zilver instoppen en dan ook nog een priester inhuren, plaatst je nog niet in het verhaal van Jezus van Nazareth. Je staat daar pas in als dat ook voor iedereen te merken is. Aan de armen die bevrijdt worden van armoede, aan de voedselbanken die overbodig worden, aan de kookboeken met soeprecepten van het Leger des Heils die over de toonbanken vliegen omdat iedereen soep gaat uitdelen in de buurt, aan de onrechtvaardige tolmuren die eindelijk afgeschaft zijn zodat in onze supermarkten de betaalbare producten liggen uit de arme landen. Aan de kinderen die hier geboren zijn of in elk geval getogen en die wij welkom heten. Aan dat appél moeten we vandaag maar gehoor geven. Dat is het pas feest, maar voor het CDA moeten we daar tenminste nog 95 jaar op wachten. Zij hopen dat het volk vergeten is waar het eigenlijk om draait.

Dan zullen ze geen honger meer lijden

Openbaring 7:1-17

1 Hierna zag ik vier engelen bij de vier hoeken van de aarde staan. Zij hielden de vier winden van de aarde in bedwang, om te voorkomen dat er een wind over land of op zee of door de bomen zou waaien. 2 Ik zag in het oosten een andere engel opstijgen, die het zegel van de levende God had. De vier engelen die de opdracht hadden gekregen om schade toe te brengen aan het land en de zee riep hij met luide stem toe: 3 ‘Laat het land en de zee en ook de bomen nog ongemoeid! Eerst moeten wij het zegel van onze God op het voorhoofd van zijn dienaren aanbrengen.’ 4 Toen hoorde ik het aantal van hen die het zegel droegen: honderdvierenveertigduizend in totaal, afkomstig uit elke stam van Israël. 5 Twaalfduizend uit de stam Juda die het zegel droegen, twaalfduizend uit de stam Ruben, twaalfduizend uit de stam Gad, 6 twaalfduizend uit de stam Aser, twaalfduizend uit de stam Naftali, twaalfduizend uit de stam Manasse, 7 twaalfduizend uit de stam Simeon, twaalfduizend uit de stam Levi, twaalfduizend uit de stam Issachar, 8 twaalfduizend uit de stam Zebulon, twaalfduizend uit de stam Jozef en ten slotte twaalfduizend uit de stam Benjamin die het zegel droegen. 9 Hierna zag ik dit: een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. In het wit gekleed en met palmtakken in hun hand stonden ze voor de troon en voor het lam. 10 Luid riepen ze: ‘De redding komt van onze God die op de troon zit en van het lam!’ 11 Alle engelen stonden om de troon en de oudsten en de vier wezens heen. Ze bogen zich diep neer voor de troon en aanbaden God 12 met de woorden: ‘Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen.’ 13 Een van de oudsten sprak mij aan: ‘Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan?’ 14 Ik antwoordde: ‘U weet het zelf, heer.’ Hij zei tegen me: ‘Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren wit gewassen met het bloed van het lam. 15 Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren. En hij die op de troon zit zal bij hen wonen. 16 Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen. 17 Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.’ (NBV)

Johannes heeft aan de slachtoffers van het geweld, geweld door de Romeinen en geweld door de opstandelingen, duidelijk gemaakt dat ze nog wat geduld moeten hebben voordat eindelijk het Rijk van vrede zal aanbreken. Er zullen nog stormen over de aarde trekken die veel slachtoffers zullen maken, stormen van geweld door oorlog en opstand en stormen door natuurrampen. Maar wat dan met de mensen die het geweld van de opstand waren ontvlucht? Lang niet iedereen had aan de opstand meegedaan, juist de Christenen hadden de gewelddadige opstand veroordeeld. In Palestina hadden ze zich over het platteland verspreid en gemeenschappen gevormd waar in vrede geleefd kon worden, ook met de Romeinse bezetters.

Johannes ziet in dat ook zij blijven horen bij het volk dat het komende rijk zal erven. Zij hadden als het ware door hun gedrag een lam geslacht en het bloed op de deurposten gesmeerd waardoor zij net als de slaven ooit in Egypte gevrijwaard waren gebleven van de dood. Zij hadden de kruisdood van Jezus van Nazareth op haar juiste waarde geschat, opstand met geweld tegen de Romeinen zou alleen maar dood en ellende voortbrengen. In het leven in liefde en vrede zou Jezus van Nazareth pas voortleven en dat leven moeten alle volgelingen leven. Een geweldige menigte uit Israël hoort er dus bij. Uit elke stam een compleet volk, twaalfduizend, uit het hele volk, dus een hele wereld, honderdvierenveertigduizend. Wij zijn gewend om alles te tellen, van 1 tot oneindig, onze wiskunde kent er symbolen voor. Johannes was niet van de sekte van de tellers, hij kende de cijfers uit de Hebreeuwse Bijbel en daar zijn cijfers ook woorden en begrippen en niet alleen hoeveelheden.

Wat er dus ook zal gebeuren na de verwoesting van de Tempel, het verhaal is nog steeds bezig met de opening van het testament, de nalatenschap van het Joodse geloof, de aanhangers van vrede en verdraagzaamheid horen bij de erfgenamen. Dat is natuurlijk ook vandaag de dag nog steeds het geval. Samenwerking in Europa brengt ons al heel lang vrede op ons continent. We moeten die samenwerking dus niet op het spel zetten. Het produceren van wapens en de handel daarin maken het voeren van oorlogen en gewapende opstanden nog steeds mogelijk. We zullen samen dus nog wat harder moeten nadenken over het gemak waarmee we toestaan dat mensen geld en veel geld verdienen aan het ontwikkelen en produceren van wapens en aan de handel daarin. Vrede begint achter onze voordeur maar samen zijn we verantwoordelijk voor het bevorderen van vrede in de hele bewoonde wereld, tot aan de vier hoeken van de aarde. Elke dag mogen we daar aan werken, ook vandaag weer.

Val op ons neer!

Openbaring 6:9-17

9 Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis. 10 Ze riepen luid: ‘O heilige en betrouwbare Heer, wanneer zult u de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?’ 11 Ieder van hen kreeg witte kleren. Verder werd hun gezegd nog een korte tijd geduld te hebben, totdat ook de andere dienaren, hun broeders en zusters die net als zij zouden worden gedood, zich bij hen gevoegd zouden hebben. 12 Ik zag, toen het zesde zegel verbroken werd, hoe er een zware aardbeving kwam. De zon werd zwart als een rouwkleed en de maan werd bloedrood. 13 De sterren vielen op de aarde, zoals late vijgen die door een stormwind van de boom worden gerukt. 14 De hemel scheurde los en rolde zich als een boekrol op. Geen berg of eiland bleef op zijn plaats. 15 Koningen, machthebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen de rotsen in de bergen. 16 Ze riepen de bergen en de rotsen toe: ‘Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van hem die op de troon zit en voor de toorn van het lam! 17 Want nu is de grote dag van hun toorn aangebroken, en wie kan die doorstaan?’ (NBV)

Johannes had een mooie toekomst geschilderd. Het Romeinse Rijk was dus niet zo onoverwinnelijk en onkwetsbaar als je zou denken op grond van de vele overwinningen die er waren geweest. Het zou eens afgelopen zijn met dat Rijk. Maar hoeveel slachtoffers zouden er nog moeten vallen? Er waren er al zoveel geweest. Johannes zal om zich heen gekeken hebben op Patmos waar in de mijnen nog dagelijks gevangenen stierven. Johannes kende natuurlijk de verhalen over de opstand die geleid had tot de verwoesting van de Tempel. In die opstand waren ook toen al vele onschuldige burgers gestorven, afgeslacht in het geweld dat een opstand met zich meebrengt. Johannes kende ook de vervolgingen van Christenen die overal in het rijk oplaaide. Hij kende ook de opvatting dat er een opstanding van de doden zou zijn en dat de misdadigers gestraft zouden worden. Was Jezus van Nazareth niet de eerste die was opgestaan uit de doden?

In de Tempel die Johannes nog in de hemel zag maar die weer op aarde zou komen werden de doden bewaard die zouden opstaan en aan wie recht zou worden gedaan. Hoe? Dat was onbekend, in het Hebreeuws was er geen woord voor, volgens Prediker zou de adem die het leven gaf aan mensen weer terugkeren naar God. De Grieken hadden er wel een woord voor, de ziel maar volgens de Joden was die ziel alleen van toepassing als het lijk van een mens nog geïdentificeerd kon worden. Johannes neemt hier maar aan dat de doden die op de opstanding wachten gekend zijn, hen zal recht worden gedaan. Maar het is nog niet zover, er moeten nog meer slachtoffers vallen, er zullen nog meer slachtoffers vallen. Johannes herinnert de mensen aan de uitroepen in het Oude Testament, aan de Psalmen die ze gezongen hadden en die ook al gezongen hadden van hoe lang het lijden van mensen nog zou moeten duren.

Wat we in elk geval nog zullen meemaken zijn de natuurrampen die we overal zien. En natuurrampen zijn vaak verre te verkiezen boven oorlogen en opstanden. Dat is zelfs vandaag de dag nog zo. De roep van hoe lang nog lijkt te verstommen met het verdwijnen van het geloof in de God van Israël. Mensen zijn zelf verantwoordelijk klinkt het dan. Maar juist de gelovigen, mensen die er van overtuigd zijn dat een aarde zonder oorlog en geweld mogelijk is, verzetten zich het hardst tegen oorlog en geweld. Het zijn geen natuurrampen, oorlog wordt gevoerd door mensen en als er niemand naar de oorlog gaat is het vrede. Oorlog wordt gevoerd met wapens en als er niemand is die wapens maakt kan er geen oorlog worden gevoerd. De roep van hoe lang nog zal het duren zet mensen op het spoor van hun eigen verantwoordelijkheid, van hun eigen aandeel in het voortduren van oorlog en geweld. Daarvoor is het geloof van Johannes nodig, het geloof dat er een aarde komt waar de God van Israël zal willen wonen, waar leed en ellende voorbij is. Elke dag mogen we die aarde dichterbij brengen door ons te verzetten tegen oorlog en geweld en onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag mag dat weer.

‘Kom!’

Openbaring 6:1-8

1 Toen zag ik dit: het lam verbrak een van de zeven zegels en ik hoorde een van de vier wezens roepen met een geluid als een donderslag: ‘Kom!’ 2 Ik zag dit: een wit paard met een ruiter, die een boog droeg. Hij kreeg een zegekrans en trok op als een overwinnaar, de overwinning tegemoet. 3 Toen het lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen zeggen: ‘Kom!’4 Er verscheen een ander, vuurrood paard. De ruiter kreeg de opdracht om de vrede uit de wereld te verdrijven, zodat men elkaar zou afslachten. Hij kreeg een groot zwaard. 5 Toen het derde zegel werd verbroken, hoorde ik het derde wezen zeggen: ‘Kom!’ Ik zag dit: een zwart paard met een ruiter, die een weegschaal in zijn hand hield. 6 Te midden van de vier wezens hoorde ik iets als een stem zeggen: ‘Een dagloon voor een portie tarwe en hetzelfde bedrag voor drie porties gerst. Maar laat wijn en olijfolie ongemoeid.’ 7 Toen het vierde zegel werd verbroken, hoorde ik het vierde wezen zeggen: ‘Kom!’ 8 Toen zag ik een vaalgeel paard. De ruiter heette Dood, en Dodenrijk vergezelde hem. Zij kregen verlof om op een vierde deel van de aarde dood en verderf te zaaien, door middel van het zwaard, hongersnood, dodelijke ziekten en wilde dieren.(NBV)

In het boek Openbaring laat Johannes de beelden van de profeten uit de Hebreeuwse Bijbel over elkaar heen tuimelen alsof hij wil zeggen dat de hele Hebreeuwse Bijbel al gewaarschuwd heeft voor de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem maar ook dat die verwoesting uit zal lopen op de overwinning van de God van Israël. Er is sprake van vier dieren. Dat beeld komt uit het boek van de profeet Ezechiël. Die zag een wagen uit een onweerswolk tevoorschijn komen die gedragen werd door vier dieren, dezelfde als Johannes hier beschreven heeft, rondom die dieren en die wagen waren allemaal ogen, alle godjes van de wereld hielden de mensen in de gaten. De donderwolk stond voor de oppergod van Babel, Mardoek, de dondergod. De vier dieren waren de goden van de vier hoeken van de wereld. De hele wereld was er dus aanwezig. Maar de wagen werd bestuurd door de God van Israël op zijn azuurblauwe troon. Die God stak overal bovenuit.

Die vier dieren uit het boek Ezechiël worden nu getuigen van het openen van het testament dat aangeeft wat er met de wereld moet gebeuren nu de Tempel in Jeruzalem is verwoest. Dat is het verhaal van Johannes. Het lam is het lam dat zijn bloed had vergoten zodat het volk bevrijdt zou worden van de dood. In de Christelijke gemeente zou de gekruisigde Jezus van Nazareth als de bevrijder, de Messias, de gezalfde koning van de wereld, als het lam worden aangeduid dat alle mensen van de dood heeft bevrijd. Dat lam bepaald wat er gaat gebeuren na de verwoesting van de Tempel. Maar als de zegels worden gebroken komt een ander beeld van een profeet ter sprake. Het zijn de paarden uit de Nachtspreuken van de profeet Zacharia. En telkens als een zegel wordt verbroken klinkt het als een startschot met de kracht van een donderslag “Kom”

De vier paarden staan hier voor de gevaren die het Romeinse Rijk belagen. De Parthen, buurvolken die het rijk zouden kunnen verslaan, economische tegenspoed als de prijzen de pan uit zouden rijzen, burgeroorlogen die het Rijk van binnenuit zouden kunnen verzwakken en epidemieën van besmettelijke zieken als de pest. Dat Romeinse Rijk was dus helemaal niet zo onaantastbaar en onverslaanbaar als je zou denken op grond van de geschiedenis van het Rijk en de verwoesting van de Tempel. Eigenlijk zingt Johannes hier al een Triomflied. Kijk eens wat dat Lam, wat die Christus van jullie niet allemaal tevoorschijn kan brengen. Roept het geloof in Christus dan geweld op? Dat niet, maar als je gelooft dat het goede zal overwinnen dan zie je de zwakke kanten van het kwade wat gemakkelijker en dat is wat hier gebeurt. Dat is ook wat ons mag bemoedigen in ons streven de wereld wat leefbaarder te maken voor mensen. Van onze naaste houden als van onszelf mag dus gewoon doorgaan als iedereen ons voor gek verklaard. Uiteindelijk zal het de basis worden van de wereldsamenleving. Elke morgen mogen we er gelukkig weer opnieuw mee beginnen. Ook vandaag weer.

Wees niet verdrietig.

Openbaring 5:1-14

1 Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten beschreven was en met zeven zegels was verzegeld. 2 Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep: ‘Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?’ 3 Maar er was niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien. 4 Het deed me veel verdriet dat blijkbaar niemand het verdiende om de boekrol te openen en hem in te zien. 5 Toen zei een van de oudsten tegen mij: ‘Wees niet verdrietig. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag hij de boekrol met de zeven zegels openen.’ 6 Midden voor de troon, tussen de vier wezens en de oudsten, zag ik een lam staan. Het zag eruit alsof het geslacht was en het had zeven horens en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten van God die over de hele wereld zijn uitgestuurd. 7 Het lam ging naar degene die op de troon zat en ontving de boekrol uit zijn rechterhand. 8 Op hetzelfde moment wierpen de vier wezens en de vierentwintig oudsten zich voor het lam neer. Ieder van hen had een lier en een gouden schaal vol wierook; dat zijn de gebeden van de heiligen. 9 En ze zetten een nieuw lied in: i ‘U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal. 10 U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.’ 11 Daarna hoorde ik het geluid van een groot aantal engelen rondom de troon, de wezens en de oudsten; het waren er oneindig veel, tienduizend maal tienduizenden, duizend maal duizenden. 12 Met luide stem riepen ze: ‘Het lam dat geslacht is, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en alle kracht, eer, lof en dank.’ 13 Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: ‘Aan hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’ 14 De vier wezens antwoordden: ‘Amen, ‘en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer. (NBV)

Soms lijkt de taal van het boek Openbaring droomtaal terwijl het voor de schrijver een heel gewoon alledaags beeld was. Wij kennen de alledaagse werkelijkheid van de schrijver van dit boek niet. We leren op school nog wel wat over het Romeinse Rijk, maar de meeste details ontgaan ons. Ook het vertalen van de mooie boeken van de Romeinse schrijvers uit het Latijn helpen ons niet de alledaagse werkelijkheid van gewone mensen te verstaan. Een boekrol die aan beide kanten is beschreven en verzegeld is met zeven zegels is niet iets geheimzinnigs, iets wat buiten de gewone werkelijkheid staat. Het is een testament waarmee iemand met bezit beschrijft wat er met dat bezit moet gebeuren als hij dood gaat. De Romeinen hadden nauwkeurige voorschriften voor het maken van een testament en vooral voor wat er met een testament moest gebeuren bij het overlijden van de opsteller ervan. Nu was het oorlog geweest in Israël en in het jaar 70 was de Tempel in Jeruzalem verwoest.

Er was dus weer een einde gekomen aan de godsdienst van Israël. Maar niet in de dromen van Johannes van Patmos. Wat was de erfenis van de godsdienst van de God van Israël? Wat zouden de Priesters en de Levieten in de Tempel zingen als er nu eens wel een Tempel zou zijn geweest? In de droom van Johannes zouden ze gezongen hebben over de bevrijding van de slavernij uit Egypte. Toen was er een Lam geslacht en het bloed was op de deurposten gesmeerd waardoor de eerstgeborenen in leven bleven en de Egyptenaren het volk het land hadden uitgejaagd omdat hun eerstgeborenen wel gestorven waren. In de droom van Johannes blijft de bevrijding niet bij Israël zelf maar geldt de bevrijding van de dood en de slavernij voor alle mensen op aarde. Dat het voor alle mensen op aarde geldt komt door Jezus van Nazareth. Jezus van Nazareth had laten zien dat ondanks zijn dood het verhaal over de liefde voor de mensen toch gewoon doorging.

En de liefde voor de mensen betekende dat alle mensen gelijk geworden waren. Er was een volk van koningen en priesters ontstaan. Niet meer een handjevol zoals de leerlingen, niet meer alleen Joden en een handvol meelopers, drieduizend waren er op de eerste Pinksterdag, maar tienduizenden uit alle volken op aarde. “Amen” betekent “zo is het” en zo is het maar net. Het afwijzen van geweld zoals Jezus van Nazareth had gedaan bij zijn gevangenneming, het blijven zorgen voor anderen, zoals hij zelfs aan het kruis nog had gedaan, had mensen blijvende moed gegeven om de Liefde als wapen te nemen om het kwaad in de wereld te bestrijden. In de droom van Johannes is de overwinning van de Liefde op het kwaad een tastbare werkelijkheid geworden. Het mag ons de moed geven er elke dag opnieuw mee te beginnen, als een volk van koningen en priesters, horen en zien waar de minsten zijn en onze naaste lief te hebben als onszelf.

Heb uw naaste lief als uzelf

Marcus 12:28-34

28 Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; 30 heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’ 32 De Schriftgeleerde zei tegen hem: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij, 33 en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’ 34 Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het koninkrijk van God.’ En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. (NBV)

Wat is dat nu dat “geloven”? Zelfs schriftgeleerden kunnen er mee in de knoop zitten. Ze hadden altijd geleerd dat het zat in het nauwkeurig volgen van alle 163 geboden uit de eerste vijf boeken van de Bijbel. Over het hoe en wanneer van het volgen van die geboden waren lange discussies gevoerd. Uiteindelijk zouden er dikke boeken over worden geschreven. Elke denkbare situatie zou worden verkend en elke denkbare interpretatie van de regels zou onder woorden worden gebracht. Die geboden kwamen van God en aangezien niemand gelijk was aan God werd geen van die interpretaties of toepassingen verworpen. Maar was dat nu geloven in God? Wat is nu het hart van het geloof, wat is de essentie, waar draait het allemaal om en als je die interpretaties en toepassingen in het heden probeert te plaatsen wat is dan je richtsnoer? Ook daar is een antwoord op. Karen Amstrong, die veel over de Bijbel geschreven heeft en tal van godsdiensten heeft onderzocht, komt met de Gouden Regel : Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doet dat ook een ander niet

Als iedereen dat zou doen dan zou het ogenblikkelijk vrede worden. Dat staat inderdaad ook in de Bijbel. Maar Jezus van Nazareth gaat nog een stap verder. Hij plakt twee geboden aan elkaar, het eerste gebod uit de 10 geboden zoals in het boek Deuteronomium te vinden is en de samenvatting zoals die in het boek Leviticus staat. Het begint zoals in het boek Deuteronomium Mozes vertelt dat hij begon te vertellen toen hij het volk de geboden bracht. Hoor Israël, een oproep aan het volk. Die oproep klinkt tot op vandaag de dag door. Telkens weer, dag in dag uit en ontelbare keren per dag wordt het volk Israël opgeroepen hier naar te luisteren. En wij mogen meeluisteren, door Jezus van Nazareth mogen we zelfs meedoen. Het allereerste dat dan gezegd moet worden is dat de God van Israël de enige Heer is. Wie jou ook wat heeft opgedragen of voorgehouden, als het niet van God komt is het van nul en generlei waarde. Want die God moet je immers liefhebben met alles wat in je is, je hart, dus emotioneel, je verstand, dus rationeel, je ziel, dus met je hele persoonlijkheid, maar ook fysiek met al je kracht. Hoe doe je dat dan die God liefhebben? Want een beeld van die God is er niet, een plaats waar hij woont is niet zichtbaar, ja “de hele aarde” zeggen ze: dat is zijn voetenbank.

Dan komt het tweede gebod, de Statenvertaling sprak nog uit dat dit gelijk is aan het eerste gebod, hier staat het één na belangrijkste, maar het is het Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf. Belangrijker dan deze twee is er niet. Alles is er op gericht geen andere machten macht en gezag toe te kennen op deze aarde dan alleen de God van Israël en alles wat je dus doet, denkt, voelt, in beweging zet en je kracht nodig heeft is gericht op de naaste, de minste bovenal, de armen, de hongerigen, de gevangenen, de lammen en de blinden, de weduwe en de wees. Dat is belangrijker dan alle religieuze rituelen. De Schriftgeleerde noemt er een aantal uit zijn tijd, wij hebben andere maar het Koninkrijk van God zit in die eerste twee geboden. Dat is zo glashelder dat je er verder geen vragen bij hoeft te stellen. Het bevrijdt ons van al die machten en krachten in de wereld die ons voor zichzelf willen gebruiken, die geld, eer, roem en genot aan ons willen verdienen en ons af willen houden van de zorg voor de minsten in de wereld. Het richt ons juist op die minsten. Dat kan en dat mag door Jezus van Nazareth die het ons voorleefde zelfs dwars door de dood heen. Daar mogen we ons vandaag dus ook weer door laten leiden en in beweging zetten. Opstaan dus, voor de minsten, meer is er ook vandaag met al de doden in Parijs niet over te zeggen.

Hij is geen God van doden

Marcus 12:18-27

18 Er kwamen enkele Sadduceeën naar hem toe; volgens de Sadduceeën is er geen opstanding uit de dood. Ze vroegen hem: 19 ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: “Als iemand sterft en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen, moet zijn broer die vrouw bij zich nemen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.” 20 Er waren eens zeven broers. De eerste nam een vrouw en stierf zonder nakomelingen; 21 de tweede nam haar tot vrouw, maar stierf ook zonder nakomelingen; en met de derde ging het net zo. 22 Geen van de zeven kreeg nakomelingen. Het laatst van allen stierf de vrouw. 23 Wiens vrouw zal ze dan zijn bij de opstanding, wanneer ze opstaan uit de dood? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 24 Jezus antwoordde: ‘Dwaalt u niet? U kent blijkbaar de Schriften niet en evenmin de macht van God. 25 Want wanneer de mensen uit de dood opstaan, trouwen ze niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als engelen in de hemel. 26 Wat betreft de opwekking van de doden, hebt u in het boek van Mozes in het gedeelte over de doornstruik niet gelezen dat God tegen hem zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob”? 27 Hij is geen God van doden, maar van levenden; u dwaalt vreselijk!’ (NBV)

Die Sadduceeën geloofden niet in de opstanding van de doden. Hun voorbeeld maakt het geloof in die opstanding dan ook bespottelijk. Jezus van Nazareth geeft op hun vraag eigenlijk twee antwoorden, als we al opstaan dan is dat als de engelen en verder weten het niet want God is een God van levenden. Dat leidinggevende religieuze Joden niet in een opstanding van de doden geloofden is minder raar als het lijkt. Voor ons is het geloof toch in elk geval een geloof in de opstanding van de doden, maar dat is het voor de Bijbel niet. In de oudste gedeelten van de Bijbel gaat het helemaal niet over een latere opstanding van de doden. Het lijkt er zelfs heel sterk op dat, in tegenstelling tot de Heidense volken, de Joden helemaal niet geloofden in een opstanding van de doden. In het boek Genesis wordt verteld dat God een grens stelde aan de leeftijd van de mensen, ouder dan 120 jaar zouden ze niet worden. Inn het boek Prediker staat dan dat de adem van God, waarmee hij de mens het leven heeft gegeven, weer terug keert naar de borst van God. Een mooi beeld.

Maar tijdens en na de ballingschap en vooral tijdens de bezetting door Griekse overheersers vonden veel mensen het wel erg wreed van God dat mensen het geloof in de God van Israël moesten bekopen met marteling en een vreselijke dood en dat het daarmee afgelopen zou zijn. Zo kon de God van Israël niet zijn. Als God zich zou ontfermen over zijn kinderen en het rijk zou aanbreken waarin de tranen gedroogd zouden zijn en God zelf weer zou regeren vanuit Jeruzalem dan zouden ook die rechtvaardigen daaraan deel hebben die hun leven gegeven hadden voor de God van Israël. Zo ontstond bij grote delen van het volk de overtuiging dat er een opstanding van de doden zou zijn. Ook in onze samenleving kom je die overtuiging wel tegen. Als jonge mensen sterven dan kan het toch niet afgelopen zijn? Als mensen zich inzetten tegen zinloos geweld en daarbij zelf omkomen, of sneuvelen op een missie die vrede en veiligheid moet brengen, dan zullen ze toch deel mogen hebben aan de samenleving waar de dood niet meer zal zijn? Of er een God is weten veel mensen niet, zeker niet hoe ze zich die God moeten voorstellen, maar dat het na de dood niet afgelopen is dat willen ze wel geloven.

Van Jezus van Nazareth mag dat, al moet je je daar geen voorstellingen van willen maken. Wat zeker niet moet is mensen voorhouden dat het lijden gedragen moet worden tot na de dood, dat je in dit leven niet moet opstaan tegen onrecht en geweld. Nog niet zo lang geleden herdachten we dat Maarten Luther in 1517 een discussie wilde beginnen met mensen die van dat leven na de dood een ruilhandel wilden maken. Ze hadden bedacht dat je eerst je zonden zou moeten boeten en hoe meer geld je aan hun kerk zou geven hoe minder lang je zou moeten boeten. Om angst aan te jagen hadden ze bedacht dat boeten maar plaats te laten vinden in een eeuwig vuur, het vagevuur. Maarten Luther kwam daartegen in opstand want de Bijbel leerde iets anders. God roept mensen, hij riep Abraham, en hij vergeeft hun fouten als ze zijn richtlijnen volgen, zo vergaf hij Jacob diens leugens. En zoals Jezus van Nazareth zijn liefde door de dood heen kon dragen zal God ook zijn geliefden door de dood heen dragen. Daarom mogen we in dit leven al opstaan tegen onrecht en het lijden van medemensen, dat mogen we ook vandaag al doen, dat is kiezen voor het leven.

En ze waren met stomheid geslagen.

Marcus 12:13-17

13 Ze stuurden enkele Farizeeën en Herodianen naar hem toe om hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken. 14 Toen ze bij hem gekomen waren, zeiden ze tegen hem: ‘Meester, we weten dat u oprecht bent en dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen. U kijkt niemand naar de ogen, maar geeft in alle oprechtheid onderricht over de weg van God. Is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? Moeten we betalen of niet?’ 15 Maar omdat hij hun huichelarij doorzag, antwoordde hij: ‘Waarom stelt u me op de proef? Laat me eens een geldstuk zien.’ 16 Ze gaven hem een munt en hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ ‘Van de keizer, ‘antwoordden ze. 17 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ En ze waren met stomheid geslagen. (NBV)

Vandaag om te beginnen een verhaal over belasting betalen, tenminste zo lijkt het. Twee elkaar vijandige groepen wenden zich tot Jezus van Nazareth. Het lijkt er op dat ze een man van gezag hebben gezocht die hun geschil zou kunnen beslechten. Wat moet je doen, wel of geen belasting betalen aan de bezetter, de uitperser van het land. Fanatieke Farizeeërs hadden opgeroepen om geen belasting te betalen aan de Romeinen. De Herodianen benadrukten dat er tenminste een eigen koning in het land was die de Tempeldienst kon beschermen en die begrip kon wekken bij de Romeinen voor de eigen aard en gebruiken van de Joden. Daarvoor moest dan wel belasting betaald worden. Maar eigenlijk was het een strikvraag, want die Jezus van Nazareth had het steeds over een eigen Koninkrijk.

Dit verhaal over de belasting wordt meestal zo uitgelegd dat het lijkt of Jezus de mensen opdraagt netjes belasting te betalen. Dat is in een geordende samenleving waar de kerk op goede voet met de overheid wil blijven natuurlijk wel een heel handige uitleg. Maar is het de juiste? We hebben hier al eens gelezen over het misbaar dat gemaakt werd toen Jezus bij een belastinginner, een tollenaar, binnen ging. We hebben ook gelezen dat we geen afbeeldingen van enig God mogen maken. En de munt waarop de keizer stond kwam uit de zak van de kerkleiding, die keizer vond zichzelf God, en zijn afbeelding stond op zijn munt. Zo’n munt hoor je dus niet in je zak te hebben ook niet als je bij een kerkleiding hoort voor wie de goede verhoudingen met de overheid voorop staan. Geld van de bezetter die het volk uitperst, die alles doet wat God nu juist verboden heeft. Daar moet je niet bij willen horen.

Laat die Keizer zichzelf maar houden en zichzelf aanbidden. Je moet God geven wat van God is. Nu is de mens naar Gods beeld gemaakt, jezelf geven is dan ook voor de hand liggend. Die Keizer zou zich dus ook aan God moeten geven. En dat brengt je gelijk op de vraag hoe je om moet gaan met de belastingen vandaag de dag. Allereerst moet je dus kijken hoe de overheid met de belastingen om gaat. Wordt dat gebruikt om vrede te brengen of om oorlog mogelijk te maken, wordt dat gebruikt om de hongerigen te voeden of om de armen uit te buiten, wordt dat gebruikt om mensen tot hun recht te laten komen of om onrecht te doen. De besluiten daarover worden in onze samenleving democratisch genomen. Dat betekent dat we de gelegenheid hebben het volk er van te overtuigen dat de richtlijnen van de God van Israël moeten gelden, dat het voorbeeld van Jezus van Nazareth moet gelden.

Spreken in gelijkenissen

Marcus 12:1-12

1 Hij begon tegen hen te spreken in gelijkenissen: ‘Een man legde een wijngaard aan en omheinde die. Hij groef een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verpachtte de wijngaard aan wijnbouwers en ging op reis. 2 Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst van hen te ontvangen; 3 maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. 4 Daarna stuurde hij een andere knecht naar hen toe, die ze in het gezicht sloegen en vernederden. 5 Hij stuurde nog een derde, die ze doodden, en nog vele anderen; sommigen werden door de wijnbouwers mishandeld en anderen werden door hen gedood. 6 Ten slotte was alleen nog zijn geliefde zoon over; die stuurde hij als laatste naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 7 Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden, dan is de erfenis van ons.” 8 Ze grepen hem vast en doodden hem en gooiden zijn lichaam buiten de wijngaard. 9 Wat zal de eigenaar van de wijngaard daarna doen? Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven. 10 Hebt u deze schrifttekst dan niet gelezen: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. 11 Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien.”’ 12 Daarop wilden ze hem gevangennemen, want ze wisten dat hij hen op het oog had bij het vertellen van deze gelijkenis, maar ze waren bang voor de reactie van de menigte. Dus lieten ze hem staan en gingen weg. (NBV)

Jezus van Nazareth hield er van zijn boodschap in vergelijkingen te gieten, de gelijkenissen, korte verhaaltjes die zijn boodschap duidelijk moeten maken. Dat geldt ook voor deze gelijkenis van de knechten in de wijngaard die weliswaar knechten blijven maar iedereen wijs maken dat ze de baas zijn en daartoe boodschappers van de heer van de wijngaard zelfs weten te mishandelen of te doden. De religieuze leiders van die tijd voelden zich aangesproken, hij maakt ze immers uit voor criminelen. Dat gaat toch wel een beetje ver. Zo sterk durven we het tegenwoordig bijna niet meer te brengen. Het offeren in de Tempel is door het optreden van die Jezus onmogelijk geworden.

Hij had de geldwisselaars en offerdierverkopers verdreven. Dat het offeren betekent dat je samen een maaltijd houdt, dat de dienaren van de Tempel er voor zijn om toezicht te houden op een goed verloop van die maaltijd en dat iedereen daaraan mee kan doen, dat wordt vergeten. Maar in de Tempel waren het priesters en Levieten die hun eigen regels hadden over de offers die zo uitdrukkelijk in de leer van Mozes aan hen waren toegewezen. Samen eten met de armen en de vreemdelingen zoals in het boek Deuteronomium werd geboden moest maar buiten de Tempel plaatsvinden.

Uiterlijk vertoon had de plaats ingenomen van het oude godsdienstige handelen dat gericht was op samen leven en samen delen. Wij moeten in onze dagen bijvoorbeeld politici blijven herinneren aan hun plicht namens ons te zorgen voor een rechtvaardige samenleving waarin we in vrede met elkaar kunnen leven. In elk geval ook tot iedereen in ons land mee kan doen met de samenleving en niet het gevaar loopt apart gezet te worden vanwege een geloof, levensovertuiging, leeftijd of seksuele voorkeur. Een wijngaard kan een ideale samenleving zijn als we maar niet denken dat we het exclusieve recht op de vruchten van de wijngaard hebben. Ook de vruchten van onze wijngaard zullen gedeeld moeten worden, ook vandaag.