Maand: april 2020
Dan komt het volk in opstand.
Matteüs 26:1-16
1 Toen Jezus deze laatste rede had uitgesproken, zei hij tegen zijn leerlingen: 2 ‘Over twee dagen is het, zoals jullie weten, Pesach. Dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.’ 3 Ondertussen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, Kajafas. 4 Daar beraamden ze het plan om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en hem te doden. 5 ‘Maar niet op het feest, ‘zeiden ze, ‘want dan komt het volk in opstand.’6-7 Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon-degene die aan huidvraat had geleden-aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. 8 De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling! 9 Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’ 10 Jezus hoorde het en zei: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. 11 Want de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. 12 Door die olie over mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. 13 Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ 14 Daarop ging een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters 15 en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik hem aan u uitlever?’ Ze betaalden hem dertig zilverstukken. 16 Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om hem uit te leveren. (NBV)
Het dilemma van alle machthebbers. Hoe houd je de mensen onder de duim en hoe bescherm je je eigen macht tegen mensen die niet ophouden je de waarheid voor te houden. In China dachten ze van het probleem af te zijn door de geestelijk leider van de Tibetanen, de Dalai Lama, het land uit te sturen. Dat bleek niet te helpen. De waarheid laat zich niet onderdrukken en steekt voortdurend weer de kop op net zo lang tot de waarheid heeft gewonnen. In de dagen van Jezus van Nazareth wisten de autoriteiten dat je een populair leider in elk geval niet lastig moet vallen als er een feest is, als alle mensen bij elkaar zijn. Maar het gevaar van een opstand maakt de machthebbers misschien voorzichtig, het zal ze niet afbrengen van maatregelen om de macht te behouden. Dat is in het verhaal van Jezus van Nazareth ook gebleken.
Die Jezus van Nazareth liet zich zalven met kostbare olie. Daar kreeg hij de bijnaam “Gezalfde”. Een bijnaam met een bijzondere bijklank. In de loop van de geschiedenis had het Hebreeuwse woord voor gezalfde, Messias, ook de betekenis van bevrijder gekregen. Wij kennen de Griekse vertaling beter, Christus, daar zijn de gelovigen in Jezus van Nazareth naar genoemd, de Christenen. Die Messias moest de bevrijder van de armen worden en zo moeten ook vandaag de dag de Christenen nog de bevrijders van de armen zijn. Zoals Jezus van Nazareth al opmerkte in dit verhaal, het kan dan zo hard nodig zijn een bevrijder van de armen te hebben, we hebben de armen altijd bij ons en bevrijders van de armen zijn dus altijd nodig.
Die bevrijding is niet alleen een kwestie van af en toe wat overtollig geld geven. Dat flesje olie verkopen en de opbrengst verdelen onder wat armen zou de armoede niet opheffen. Daarvoor is een ander soort samenleving nodig, een samenleving die structureel met iedereen deelt en waar iedereen aan mee kan doen. Jezus van Nazareth was niet voor niets thuis bij Simon de Melaatse, de man met huidvraat wordt tegenwoordig vertaald. Maar een man met huidvraat was ook een uitgestotene, daar bleef je ver vandaan. In die nieuwe samenleving hoort iedereen er bij, ook de mensen met enge ziekten, rare geloven of vreemde gewoonten, juist bij die mensen gaan we eten, dat is het begin van de bevrijding van de armen, het brengen van het goede nieuws.
Hij veranderde de zee in droog land.
Wees niet bang, wacht rustig af.
Je koning is in aantocht
1 Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. 2 Zijn opdracht luidde: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. 3 En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zal men ze meteen meegeven.’ 4 Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: 5 ‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’ 6 De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7 Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen. 8 Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9 De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’ 10Â Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11 Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12 Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13 en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn, ”maar jullie maken er een rovershol van!’ 14 Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. 15 De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16 Ze gingen hem vragen: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen”?’ 17 Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Betanië, waar hij de nacht doorbracht. (NBV.)
Wijd alle eerstgeborenen aan mij
1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Wijd alle eerstgeborenen aan mij; alles wat bij de Israëlieten of bij hun vee als eerste de moederschoot verlaat behoort mij toe.’ 3 Mozes zei tegen het volk: ‘Blijf deze dag gedenken, de dag waarop u weggetrokken bent uit Egypte, dat slavenland, want met krachtige hand heeft de HEER u daaruit bevrijd. Er mag dan niets gegeten worden dat zuurdesem bevat. 4 Deze dag, de dag van uw uittocht, valt in de maand abib. 5 Als de HEER u eenmaal in het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten gebracht heeft, in het land dat hij onder ede aan uw voorouders beloofd heeft, een land dat overvloeit van melk en honing, neem dan steeds in deze maand het volgende gebruik in acht: 6 Eet zeven dagen lang ongedesemd brood, en vier op de zevende dag feest ter ere van de HEER. 7 Niet alleen moet u die zeven dagen ongedesemd brood eten, ook mag er in het hele land geen gedesemd brood of zuurdesem bij u te vinden zijn. 8 En vertel uw kinderen die dag: “Zo gedenk ik wat de HEER voor mij heeft gedaan toen ik wegtrok uit Egypte.” 9 Laat dit gebruik zijn als een herinneringsteken om uw arm en op uw voorhoofd, zodat de wetten van de HEER voortdurend op uw lippen zijn. De HEER heeft u immers met sterke hand uit Egypte bevrijd. 10 Ieder jaar opnieuw moet u dit gebruik op de vastgestelde tijd in acht nemen. 11 Als de HEER u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals hij u en uw voorouders onder ede heeft beloofd, en als hij u dat land in bezit heeft gegeven, 12 dan moet u alles wat als eerste de moederschoot verlaat aan de HEER afstaan. Alle eerstgeboren mannelijke dieren die uw vee werpt, moeten aan de HEER gegeven worden. 13 Elk eerstgeboren veulen van een ezel moet u vrijkopen met een lam. Koopt u het niet vrij, dan moet u het de nek breken. Ook elke eerstgeboren zoon moet u vrijkopen. 14 En als een van uw kinderen u later vraagt: “Waarom doen wij dit?” dan moet u dit antwoord geven: “Met krachtige hand heeft de HEER ons bevrijd uit Egypte, uit de slavernij. 15 Toen de farao weigerde ons te laten gaan, heeft de HEER alle eerstgeborenen in Egypte, van de mensen en van het vee, gedood. Daarom offer ik de HEER alle mannelijke dieren die als eerste de moederschoot verlaten en koop ik elke eerstgeboren zoon vrij.” 16 Laat dit gebruik zijn als een teken om uw arm en een band op uw voorhoofd, om u eraan te herinneren dat de HEER ons met krachtige hand uit Egypte heeft bevrijd.’ (NBV)