Het feest van het Ongedesemde brood

Matteüs 26:17-56
1  Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt u dat wij voorbereidingen treffen zodat u het pesachmaal kunt eten?’ 18  Hij zei: ‘Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: “De meester zegt: ‘Mijn tijd is nabij, bij jou wil ik met mijn leerlingen het pesachmaal gebruiken.’ ”’ 19  De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal. 20  Toen de avond was gevallen, lag hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. 21  Onder het eten zei hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal mij uitleveren.’ 22  Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze hem: ‘Ik toch niet, Heer?’ 23  Hij antwoordde: ‘Hij die samen met mij zijn brood in de kom doopte, die zal mij uitleveren. 24  De Mensenzoon zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ 25  Toen zei Judas, die hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’ Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.’ 26  Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’ 27  En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: ‘Drink allen hieruit, 28  dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. 29  Ik zeg jullie: vanaf vandaag zal ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’ 30  Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. 31 Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.” 32  Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt, zal ik jullie voorgaan naar Galilea.’ 33  Petrus zei daarop tegen hem: ‘Misschien zal iedereen u afvallen, ik nooit!’ 34  Jezus antwoordde hem: ‘Ik verzeker je: deze nacht zul je, nog voor de haan gekraaid heeft, mij driemaal verloochenen.’ 35  Petrus zei: ‘Al zou ik met u moeten sterven, verloochenen zal ik u nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij. 36 Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een olijfgaard die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.’ 37  Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden, 38  zei hij tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’ 39  Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’ 40  Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met mij waken? 41  Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 42  Voor de tweede maal liep hij van hen weg en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt.’ 43  Toen hij terugkwam, zag hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. 44  Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. 45  Daarna voegde hij zich weer bij de leerlingen en zei: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? En dat terwijl het ogenblik nabij is waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. 46  Sta op, laten we gaan; kijk, hij die mij uitlevert, is al vlakbij.’ 47  Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 48  Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus, ‘had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ 49  Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste hem. 50  Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen. 51  Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52  Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. 53  Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? 54  Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?’ 55  Toen zei Jezus tegen de omstanders: ‘Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks was ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u me niet gevangengenomen. 56  Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten in vervulling gaan.’ Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en vluchtten weg. (NBV)
Vandaag lezen we verhaal dat in de kerken op Witte Donderdag wordt gelezen. In kerkelijke taal spreken ze dan over de instelling van het Avondmaal of de Eucharistie maar helemaal juist is dat niet. In het verhaal van Matteüs lezen we eerst over het feest van het Ongedesemde brood. En dat is een bijzonder en belangrijk feest in de Joodse religie. Dat feest herinnert aan de uittocht uit het dodenland Egypte. Daar had het volk in slavernij gewoond. De religie van Egypte draaide om de dood. De Pyramides zijn er nu, eeuwen na hun bouw, nog de getuigen van, net als de mummies van mensen en dieren. Die doodsreligie had voor het volk Israel wrede slavernij betekent.
In het verhaal van de bevrijding klonk het dat op een avond er een lam geslacht moest worden. Het bloed van het Lam moest aan de deurposten gesmeerd worden en ze moesten ongedesemd brood eten, matzes noemen we die tegenwoordig, waar dus geen gist in zit. Dat brood blijft lang goed en kan bijna niet bederven. De maaltijd op die avond moest staande worden genuttigd terwijl alles wat ze mee konden en wilden nemen moest zijn ingepakt. Een laatste beker wijn kon bij dat brood worden gedronken, zodat je verkwikt en warm in de koude nacht aan de reis zou kunnen beginnen. In die nacht stierf in elk huis in Egypte de eerstgeboren zoon. Behalve in die huizen waar het bloed van het lam aan de deurposten was gesmeerd.
Die maaltijd wordt nog altijd gevierd ter herinnering aan de bevrijding uit het dodenland van Egypte. Maar die bevrijding komt nu volgens Jezus van Nazareth uit zijn eigen handelen. Zoals dat brood wordt gebroken en gedeeld met iedereen aan tafel, en zoals de beker wijn rondgaat langs iedereen aan tafel zo zet hij zichzelf in, ja zo deelde hij zichzelf voor iedereen in de wereld, zo werd zijn lichaam gebroken en zijn bloed vergoten. Zover kun je gaan als je je naaste liefhebt als jezelf. Dat kan je je leven kosten. Maar juist als je niet meer met de dood te maken wilt hebben, als je onvoorwaardelijk kiest voor het leven kun je dat opbrengen.

Dan komt het volk in opstand.

Matteüs 26:1-16

1 Toen Jezus deze laatste rede had uitgesproken, zei hij tegen zijn leerlingen: 2 ‘Over twee dagen is het, zoals jullie weten, Pesach. Dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.’ 3 Ondertussen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, Kajafas. 4 Daar beraamden ze het plan om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en hem te doden. 5 ‘Maar niet op het feest, ‘zeiden ze, ‘want dan komt het volk in opstand.’6-7 Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon-degene die aan huidvraat had geleden-aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. 8 De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling! 9 Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’ 10 Jezus hoorde het en zei: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. 11 Want de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. 12 Door die olie over mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. 13 Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ 14 Daarop ging een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters 15 en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik hem aan u uitlever?’ Ze betaalden hem dertig zilverstukken. 16 Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om hem uit te leveren. (NBV)

Het dilemma van alle machthebbers. Hoe houd je de mensen onder de duim en hoe bescherm je je eigen macht tegen mensen die niet ophouden je de waarheid voor te houden. In China dachten ze van het probleem af te zijn door de geestelijk leider van de Tibetanen, de Dalai Lama, het land uit te sturen. Dat bleek niet te helpen. De waarheid laat zich niet onderdrukken en steekt voortdurend weer de kop op net zo lang tot de waarheid heeft gewonnen. In de dagen van Jezus van Nazareth wisten de autoriteiten dat je een populair leider in elk geval niet lastig moet vallen als er een feest is, als alle mensen bij elkaar zijn. Maar het gevaar van een opstand maakt de machthebbers misschien voorzichtig, het zal ze niet afbrengen van maatregelen om de macht te behouden. Dat is in het verhaal van Jezus van Nazareth ook gebleken.

Die Jezus van Nazareth liet zich zalven met kostbare olie. Daar kreeg hij de bijnaam “Gezalfde”. Een bijnaam met een bijzondere bijklank. In de loop van de geschiedenis had het Hebreeuwse woord voor gezalfde, Messias, ook de betekenis van bevrijder gekregen. Wij kennen de Griekse vertaling beter, Christus, daar zijn de gelovigen in Jezus van Nazareth naar genoemd, de Christenen. Die Messias moest de bevrijder van de armen worden en zo moeten ook vandaag de dag de Christenen nog de bevrijders van de armen zijn. Zoals Jezus van Nazareth al opmerkte in dit verhaal, het kan dan zo hard nodig zijn een bevrijder van de armen te hebben, we hebben de armen altijd bij ons en bevrijders van de armen zijn dus altijd nodig.

Die bevrijding is niet alleen een kwestie van af en toe wat overtollig geld geven. Dat flesje olie verkopen en de opbrengst verdelen onder wat armen zou de armoede niet opheffen. Daarvoor is een ander soort samenleving nodig, een samenleving die structureel met iedereen deelt en waar iedereen aan mee kan doen. Jezus van Nazareth was niet voor niets thuis bij Simon de Melaatse, de man met huidvraat wordt tegenwoordig vertaald. Maar een man met huidvraat was ook een uitgestotene, daar bleef je ver vandaan. In die nieuwe samenleving hoort iedereen er bij, ook de mensen met enge ziekten, rare geloven of vreemde gewoonten, juist bij die mensen gaan we eten, dat is het begin van de bevrijding van de armen, het brengen van het goede nieuws.

Hij veranderde de zee in droog land.

Exodus 14:15-31
15 De HEER zei tegen Mozes: ‘Waarom roep je mij te hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken. 16 Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de Israëlieten dwars door de zee kunnen gaan, over droog land. 17 Ik zal de Egyptenaren onverzettelijk maken zodat ze hen achterna gaan, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger, zijn wagens en zijn ruiters, ten val te brengen. 18  De Egyptenaren zullen beseffen dat ik de HEER ben, als ik in mijn majesteit de farao, met al zijn wagens en ruiters, ten val heb gebracht.’ 19  De engel van God, die steeds voor het leger van de Israëlieten uit was gegaan, stelde zich nu achter hen op. Ook de wolkkolom die eerst voor hen uit ging stelde zich achter hen op, 20 zodat hij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten kwam te staan. Aan de ene kant bracht de wolk duisternis, aan de andere kant verlichtte de vuurzuil de nacht. Die hele nacht konden de legers niet bij elkaar komen. 21  Toen hield Mozes zijn arm boven de zee, en de HEER liet de zee terugwijken door gedurende de hele nacht een krachtige oostenwind te laten waaien. Hij veranderde de zee in droog land. Het water spleet, 22 en zo konden de Israëlieten dwars door de zee gaan, over droog land; rechts en links van hen rees het water op als een muur. 23 De Egyptenaren achtervolgden hen, alle paarden en wagens van de farao en al zijn ruiters gingen achter hen aan de zee in. 24 Maar in de morgenwake keek de HEER vanuit de vuurzuil en de wolkkolom neer op het Egyptische leger en zaaide paniek onder hen. 25 Hij liet de wielen van de wagens vastlopen, zodat de Egyptenaren de grootste moeite hadden om vooruit te komen. ‘Laten we vluchten!’ riepen ze. ‘De HEER steunt de Israëlieten, hij strijdt tegen ons!’ 26 De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit boven de zee; dan stroomt het water terug, over de Egyptenaren en over al hun wagens en ruiters.’ 27 Mozes gehoorzaamde, en toen de dageraad aanbrak, stroomde de zee terug naar haar gewone plaats. De Egyptenaren vluchtten het water tegemoet, de HEER dreef hen regelrecht de golven in. 28 Het terugstromende water overspoelde het hele leger van de farao, al zijn wagens en ruiters, die achter de Israëlieten aan de zee in gereden waren; niet een van hen bleef in leven. 29 Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land, terwijl rechts en links van hen het water als een muur omhoogrees.  30-31 Zo redde de HEER de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren. Toen ze de Egyptenaren dood langs de zee zagen liggen en het tot hen doordrong hoe krachtig de HEER tegen Egypte was opgetreden, kregen ze ontzag voor de HEER en stelden ze hun vertrouwen in hem en in zijn dienaar Mozes.  (NBV)
Paniek is erger dan brand. Dat zinnetje stond in een groot warenhuis op de brandvoorschriften die her en der voor het personeel waren opgehangen. En dat had het leger van de farao goed kunnen gebruiken toen ze de bevrijde Hebreeuwse slaven achtervolgden om hen weer onder de slavernij te brengen. We lezen vandaag het beroemde verhaal over de doortocht door de Rietzee, een moerassige omgeving waar wagens gemakkelijk in vastlopen en waar de wind zo af en toe een droge doortocht mogelijk maakt. Maar het gaat in de verhalen van de Bijbel niet zozeer over de feitelijke gegevens die worden verteld, van kennis van natuurkunde en meteorologie of geologie was nog lang geen sprake toen de verhalen werden opgeschreven, maar het gaat om de boodschap over hoe God met mensen omgaat en hoe mensen met elkaar omgaan. Veel mensen hebben zich het hoofd gebroken over de vraag wat de plaats van het kwaad was in de schepping van God. Voor Israël was de zee, was het water, bij uitstek de plaats van de dood. Dit van oorsprong woestijn volk wist geen raad met grote oppervlakten water waar het soms danig kon spoken, waar je geen vaste grond onder de voeten had en waar je gegrepen kon worden om nooit meer boven te komen.
Hoe gaat de God van Israël dan met dit dodende water om? Die God maakt scheiding tussen droog land en water zodat zijn mensen daarover veilig kunnen doortrekken. Die scheiding werd al gemaakt in het verhaal over de wording van de wereld, het scheppingsverhaal, die scheiding wordt in dit verhaal opnieuw, of ook, gemaakt in het verhaal over de bevrijding van de slaven en de wording van het volk Israël als het volk van God. In het mensenland dat de God van Israël zijn mensen schept is geen plaats voor het kwaad. Daarom vloeien farao, zijn wagens en ruiters, zijn hele dodelijke leger, samen met het dodende water van de zee. Dat is niet zozeer een wreed en dramatisch verhaal waarin we medelijden moeten krijgen met de arme farao en de nog armere soldaten en officieren die door een Goddelijk ingrijpen van de dood gered hadden kunnen worden, maar het is een verhaal van hoop en verwachting voor alle slaven en onderdrukten in de wereld en in de geschiedenis.
Hoe tastbaar en hoe wreed het kwaad ook is dat hen overkomt, tot in de gaskamers en concentratiekampen toe, voor dat kwaad is in de wereld van de God van Israël geen plaats. Je moet daarvoor wel durven, je moet durven meegaan met het volk dat door het water heentrekt, ook al is dat over droog land. Want je wordt door het water omringt, het kwade is rondom en loert als het ware op de kans je te bespringen, elke vorm van twijfel kan fataal zijn. Als je dit verhaal zo leest komt ongetwijfeld het verhaal in je op over Jezus van Nazareth die over het water liep en Petrus die naar hem toe wilde lopen. Toen Petrus twijfelde zonk hij weg. Jezus van Nazareth liet zien dat de Liefde van God, schepper van het mensenland, door de dood heen, door het water heen, volgehouden kon worden. Daarom mogen wij ons bij dat volk aansluiten en door het goede te doen en niet dan het goede laten zien dat in dat Godsland, het Koninkrijk van God, geen plaats is voor het kwaad, ook vandaag niet.

Wees niet bang, wacht rustig af.

Exodus 13:17-14:14
17 Toen de farao het volk had laten vertrekken, leidde God hen niet langs de weg die door het gebied van de Filistijnen loopt, ook al was dat de kortste route. God dacht namelijk: Als ze strijd zouden moeten leveren, konden ze weleens spijt krijgen en teruggaan naar Egypte. 18  Daarom liet hij het volk een omweg maken en door de woestijn naar de Rietzee trekken. De Israëlieten waren als een geordend leger uit Egypte weggetrokken. 19  Mozes had het lichaam van Jozef meegenomen, omdat Jozef de Israëlieten plechtig had laten zweren dat te zullen doen. ‘God zal zich jullie lot aantrekken, ‘had hij gezegd, ‘en dan moeten jullie mijn lichaam van hier met je meenemen.’ 20  Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ‘s nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. 22  Overdag ging de wolkkolom het volk voortdurend voor, en ‘s nachts de vuurzuil. 1 De HEER zei tegen Mozes: 2  ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze omkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; jullie moeten je kamp recht tegenover Baäl-Sefon opslaan, vlak bij de zee. 3 De farao zal denken dat jullie de weg kwijt zijn geraakt en de woestijn niet meer uit kunnen komen.4  Ik zal ervoor zorgen dat hij onverzettelijk blijft, zodat hij jullie achtervolgt, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger ten val te brengen. Dan zullen de Egyptenaren beseffen dat ik de HEER ben.’ De Israëlieten gehoorzaamden. 5 Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en zijn hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn we onze slaven kwijt.’ 6 De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. 7 Hij nam de zeshonderd beste wagens van Egypte mee, en ook alle andere, stuk voor stuk bemand met officieren. 8  De HEER zorgde ervoor dat de farao, de koning van Egypte, onverzettelijk bleef, zodat hij de achtervolging van de Israëlieten inzette, die onbevreesd vertrokken waren. 9 10 De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in bij Pi-Hachirot, waar het volk van Israël zijn kamp had opgeslagen, dicht bij de zee, tegenover Baäl-Sefon. Toen de Israëlieten de farao zagen naderen, met al zijn paarden, wagens en ruiters en al zijn voetvolk, werden ze doodsbang en riepen ze de HEER luidkeels om hulp. 11 Ze zeiden tegen Mozes: ‘Waren er soms in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe kon u ons dit aandoen! Waarom hebt u ons uit Egypte weggehaald? 12 Hebben we niet al in Egypte gezegd: “Laat ons toch met rust, laat ons maar als slaven voor de Egyptenaren werken, want dat is altijd nog beter dan om te komen in de woestijn”?’ 13  Maar Mozes antwoordde het volk: ‘Wees niet bang, wacht rustig af. Dan zult u zien hoe de HEER vandaag voor u de overwinning behaalt. De Egyptenaren die u daar nu ziet, zult u hierna nooit meer terugzien. 14 De HEER zal voor u strijden, u hoeft zelf niets te doen.’ (NBV)
Daar gaan ze dan, op weg als een geordend leger, in slagorde zouden we tegenwoordig zeggen. Niet dat je zo’n troep slaven al een gevecht moet toevertrouwen. Ze zijn wel sterk die mannen van Israël maar voor samen vechten moet je toch eerst de nodige training ondergaan en dat hadden ze niet. De sarcofaag van Jozef ging met ze mee. Ooit, 400 jaar geleden, had Jozef beloofd dat God zich hun lot zou aantrekken. Door die sarcofaag mee te nemen toonden ze dat ze weer een vrij en onafhankelijk volk waren. Omdat ze geen oorlog wilden voeren gingen ze niet door het land van de Filistijnen, de kortste weg naar Kanaän maar in de richting van de Rietzee. Het moet een hele kolonne geweest zijn. In een woestijnomgeving werpt zo’n kolonne de nodige stof op en zo’n wolk van stof hoef je alleen maar te volgen om te weten waar de weg heenleidt. In de nacht stookt iedereen een vuur en van een afstand lijkt het dan wel of er zich een vuurkolom tegen de hemel afsteekt. Iedereen die meetrekt wil wel horen bij de bevrijding door die vreemde God die met een slavenvolk wil meetrekken. Als de mensen samen bleven en samen optrokken dan zou die God ze naar een nieuw land brengen.
Het zijn in dit verhaal niet de Egyptenaren die spijt krijgen van het verlies van hun slaven, maar het is God die hun hart verhard waardoor ze de Israëlieten achterna gaan. Het gaat in dit verhaal dan ook niet over de Egyptenaren maar over de Israëlieten zelf. Die zullen moeten leren dat als ze als volk samen blijven en er op vertrouwen dat een volk dat onvoorwaardelijk op elkaar bouwt niet te verslaan is. Want dat is wat de God van Israël vraagt van zijn volk. Ik ga met jullie mee, die Egyptenaren zijn afhankelijk van goden die van steen zijn, die ze met eigen handen gemaakt hebben en die nooit voor hun mensen zorgen. Van de God van Israël bestaat geen beeld, die is niet aan één plaats gebonden maar die heeft zich verbonden met een volk. Dat volk zal dus volk moeten blijven, al moeten ze in het begin natuurlijk ook nog wel een echt volk worden. En daar staan ze dan, aan de oever van de zee bij de kanaalmond, die Pi-Hachirot genoemd werd met achter hen de toren Migdol, een van de torens die de grens moest bewaken, tegenover de toren van de Heer van het noorden, Baäl-Zefon. Ze waren dus maar net buiten Egypte, op de grens eigenlijk nog.
En daar kwam de farao aan met zeshonderd van zijn beste wagens, strijdwagens moet je maar denken, en alle andere wagens die het Egyptische leger had met officieren bemand en dat hele leger stormde op het volk van Israël af. Geen wonder dat het volk bang werd en er stemmen opgingen om zich maar over te geven en weer terug te gaan in slavendienst in Egypte, alles beter dan afgeslacht te worden in de woestijn aan de oever van de Rietzee. Maar dan is het Mozes die het volk gaat aanvoeren. Nu spreekt hij niet meer tot de farao maar tot het volk. Dat “Wees niet bang” klinkt hier tot een heel volk in benauwdheid. “Wacht rustig af” is wat zwak vertaald, in de Statenvertaling stond nog “staat vast” en Huub Oosterhuis vertaalde hier met “Sta recht”, niks rustig afwachten dus maar de rug rechten en met beide benen op de grond blijven staan want je zult moeten leren om op God te vertrouwen die de overwinning zal behalen. Je zult maar moeten geloven dat het hele grote leger dat op je af komt stormen verslagen zal worden en dat je al die soldaten en krijgers nooit meer terug zult zien. Wij kunnen binnenkort kiezen welke kant we op willen gaan. Willen we in volgzame slavernij blijven van de rijken, gehoorzaam aan Poetin en de Russische oligarchen of willen we vertrouwen op de bevrijding door en met de God van Israël. Vandaag al kunnen we ons voorbereiden op de uittocht.

Je koning is in aantocht

Matteüs 21:1-17

1 Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. 2 Zijn opdracht luidde: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. 3 En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zal men ze meteen meegeven.’ 4 Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: 5 ‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’ 6 De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7 Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen. 8 Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9 De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’ 10  Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11 Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12  Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13 en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn, ”maar jullie maken er een rovershol van!’ 14 Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. 15 De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16 Ze gingen hem vragen: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen”?’ 17  Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Betanië, waar hij de nacht doorbracht. (NBV.)
De vraag is of Jezus van Nazareth de Koning is waarover de profeet heeft geschreven of niet? Eigenlijk blijft het antwoord verborgen. Hoe dat Koningschap van Jezus van Nazareth er uit zou komen te zien zouden ze merken als ze in Jeruzalem kwamen. Hier is dus niet een Koning die een mooi pak aantrekt. Een gebedsgenezer op een groot podium met een koor en orkest achter zich om de genezingen met passende muziek te begeleiden. Als we Jezus van Nazareth willen volgen dan hoort onze aandacht dus niet bij de grote podia, de glitter en het klatergoud, maar naar de kant van de weg waar de mensen zitten die alleen nog irritant kunnen schreeuwen. En die mensen zijn er ook vandaag nog volop. Geen populistisch christendom waar het aantal telt en de pret die het geeft. Niet de rode loper gaat uit, waar geen mens over mag lopen voordat de koning is gepasseerd, maar de mantels en de takken van de bomen. Dat krijg je pas als je luistert naar het geroep van de mensen die aan de kant van de weg leven.
En op weg naar Jeruzalem maakten de mensen de twijgen van de bomen los en legden ze hun mantels op de grond als een rode loper voor een nieuwe koning. Hosanna riepen ze en je mag je best afvragen wat dat betekent. Oorspronkelijk was het een roep om hulp, maar in de loop van de tijd was het ook een uitroep van vreugde geworden. Mischien is de beste vertaling wel iets als “Hiep, Hiep, help”. Al die mensen waren op weg naar Jeruzalem om het feest van Pesach te vieren. Dan moest je offeren, dan moest je een maaltijd houden met de familie, de priesters, de armen en de vreemdelingen uit je dorp. Je kan toch moeilijk met een grote kudde offerdieren de reis maken en daarom mocht je je offerdieren thuis verkopen en van de opbrengst in Jeruzalem weer nieuwe offerdieren kopen. Iedereen kan zich voorstellen wat een industrie zich daaruit kan ontwikkelen. De vraag is groot, het aanbod beperkt en dus stijgt de prijs. Jezus ramt die profiteurs de voorhof van de Tempel uit.
Kinderen kunnen zo spontaan zijn. Ze twijfelen nog niet. Voor hen is hun wereld ook de wereld en alles wat daar buiten ligt is onbekend en bestaat daarom ook eigenlijk niet. Pas in de loop van hun ontwikkeling gaan ze de wereld ontdekken en leren ze dat er mensen leven die ze nooit zullen ontmoeten en plaatsen bestaan waar ze nooit zullen komen. Uiteindelijk komen ze op een punt in hun leven waar ze met Paulus kunnen roepen dat al de kennis die ze opdeden eigenlijk een last is. Gewoon kijken naar een dode boom en dan niet verbaasd zijn dat ook de bladeren er af vallen hebben ze dan verleerd. Gewoon beginnen aan het verwijderen van ook de zwaarste obstakels als dat nodig is durven ze dan niet meer. Daar heeft Jezus van Nazareth het over. Hij had uit Psalm 8 geleerd dat die manier waarop kinderen naar hun wereld kijken je het dichtst bij God kan brengen. En als de mensen iets te grote woorden lijken te gebruiken om hem aan te duiden dan wijst hij al die knappe geleerden op die Psalm. Die mogen we vandaag op Palmzondag mee zingen, als kinderen van God.

Wijd alle eerstgeborenen aan mij

Exodus 13:1-16

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Wijd alle eerstgeborenen aan mij; alles wat bij de Israëlieten of bij hun vee als eerste de moederschoot verlaat behoort mij toe.’ 3  Mozes zei tegen het volk: ‘Blijf deze dag gedenken, de dag waarop u weggetrokken bent uit Egypte, dat slavenland, want met krachtige hand heeft de HEER u daaruit bevrijd. Er mag dan niets gegeten worden dat zuurdesem bevat. 4  Deze dag, de dag van uw uittocht, valt in de maand abib. 5  Als de HEER u eenmaal in het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten gebracht heeft, in het land dat hij onder ede aan uw voorouders beloofd heeft, een land dat overvloeit van melk en honing, neem dan steeds in deze maand het volgende gebruik in acht: 6 Eet zeven dagen lang ongedesemd brood, en vier op de zevende dag feest ter ere van de HEER. 7  Niet alleen moet u die zeven dagen ongedesemd brood eten, ook mag er in het hele land geen gedesemd brood of zuurdesem bij u te vinden zijn. 8  En vertel uw kinderen die dag: “Zo gedenk ik wat de HEER voor mij heeft gedaan toen ik wegtrok uit Egypte.” 9 Laat dit gebruik zijn als een herinneringsteken om uw arm en op uw voorhoofd, zodat de wetten van de HEER voortdurend op uw lippen zijn. De HEER heeft u immers met sterke hand uit Egypte bevrijd. 10  Ieder jaar opnieuw moet u dit gebruik op de vastgestelde tijd in acht nemen. 11  Als de HEER u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals hij u en uw voorouders onder ede heeft beloofd, en als hij u dat land in bezit heeft gegeven, 12  dan moet u alles wat als eerste de moederschoot verlaat aan de HEER afstaan. Alle eerstgeboren mannelijke dieren die uw vee werpt, moeten aan de HEER gegeven worden. 13 Elk eerstgeboren veulen van een ezel moet u vrijkopen met een lam. Koopt u het niet vrij, dan moet u het de nek breken. Ook elke eerstgeboren zoon moet u vrijkopen. 14 En als een van uw kinderen u later vraagt: “Waarom doen wij dit?” dan moet u dit antwoord geven: “Met krachtige hand heeft de HEER ons bevrijd uit Egypte, uit de slavernij. 15 Toen de farao weigerde ons te laten gaan, heeft de HEER alle eerstgeborenen in Egypte, van de mensen en van het vee, gedood. Daarom offer ik de HEER alle mannelijke dieren die als eerste de moederschoot verlaten en koop ik elke eerstgeboren zoon vrij.” 16 Laat dit gebruik zijn als een teken om uw arm en een band op uw voorhoofd, om u eraan te herinneren dat de HEER ons met krachtige hand uit Egypte heeft bevrijd.’ (NBV)
Vandaag lezen we over een van de eerste geboden die het nieuwe volk van Israël krijgt als het eenmaal verlost is van de slavernij van Egypte. Een voor hen zeer bijzonder gebod maar waarom? Want voor ons is dat niet zo bijzonder. Wij kennen dat ook wel dat kinderen aan God gewijd worden, dopen noemen we dat. Maar wij doen dat met alle kinderen, waarom dan in Israël alleen de eerstgeborenen. Het was als tegenstelling met alle andere volken die ze kenden. Daar werden de eerstgeboren geofferd aan de goden, gedood dus, zoals Abraham ooit met Izaäk er op uit trok om die naar de gewoonte van volkeren en godsdiensten te offeren. Maar Abraham kwam er al achter dat de God van Abraham, nu de God van Israël, dat niet wilde, die wil niet dat eerstgeborenen voor hem sterven maar dat alle mensen en dieren voor hem leven. Dit gebod staat dan ook in schril contrast met het lot van de eerstgeborenen van Egypte die de dood hadden gevonden en het offer waren dat het volk Israël uiteindelijk had verlost uit de slavernij, de slavernij van de dood ook.  Ze trokken uit in de maand Abib staat er, dat is de arenmaand, de maand waarin het graan voor het brood geoogst kan worden. In het nieuwe land waar ze heentrekken zal dan ook niet het eten van dode dieren het teken van bevrijding zijn maar het eten van de matzes, de ongezuurde broden, het brood dat bijna niet kan bederven.
Dat feest van de ongezuurde broden is ons Paasfeest geworden, ons feest van het leven, want op de eerste dag van de week ontdekten de vrouwen die Jezus van Nazareth gevolgd waren uit Galilea dat zijn graf leeg was zoals hij zelf al had gezegd. Als wij leven zoals hij geleefd heeft, in absolute liefde voor onze naaste, dan mogen wij er op rekenen dat in hem ook door de dood heen vol te kunnen houden. Wij hebben niet zo veel van die religieuze gebruiken meer die ons dagelijks leven regeren. Zo af en toe zie je nog eens iemand uit bijgeloof niet onder een ladder door lopen of zout over een schouder werpen als er geknoeid is, maar daar blijft het dan ook wel bij. Bij de religieuze gebruiken in een kerk wordt het verhaal er direct bij vertelt, alsof het verhaal belangrijker is dan het gebaar. In het gebruik om eerstgeborenen aan de Heer te wijden is allereerst het gebaar belangrijk. En van dat gebaar moet je de betekenis over brengen aan je kinderen. Soms lijkt het er op of het overbrengen van de bedoeling van de Bijbel aan kinderen in de samenleving nog wel eens hapert.
Waarom wij dingen doen of dingen laten dat vergeten we te vertellen. Misschien dat we het ons ook niet meer bewust zijn als het ons niet gevraagd wordt. We kunnen niet van alle normen en waarden doosjes maken die we op ons voorhoofd binden of aan een riem om de arm op onze pols vastbinden. Maar we kunnen kinderen wel leren vaker te vragen. Dat begint door ons zelf bewust te worden wanneer we ons irriteren aan het voortdurend gevraag van kleine kinderen die de antwoorden toch niet zullen kunnen begrijpen. Maar van het Bijbelgedeelte van vandaag mogen we misschien leren dat de antwoorden die gegeven worden misschien niet zozeer door kinderen begrepen moeten worden als wel door onszelf ons weer herinnert en dat in de jaren van de opvoeding kinderen de vragen steeds opnieuw zullen stellen als we van begin af aan het serieuze voor hen niet helemaal te begrijpen antwoord geven. Want dat is de opdracht die hier ook aan het volk van Israël wordt gegeven. En als we die opdracht vieren dan mogen we elke dag dat Paasfeest vieren door op te staan tegen alles wat mensen dood en monddood maakt. Ook vandaag weer.

De botten mag je niet breken.

Exodus 12:43-51
43 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: ‘Voor het pesachmaal gelden deze voorschriften: Er mag geen enkele vreemdeling aan deelnemen. 44 Een slaaf die door iemand gekocht is, mag er echter aan deelnemen zodra hij besneden is. 45 Een vreemdeling die tijdelijk bij je verblijft of een dagloner mag er niet aan deelnemen. 46 Het maal moet worden gebruikt in het huis waarin het is klaargemaakt, je mag niets van het vlees buitenshuis brengen; de botten mag je niet breken. 47  Ieder die tot de gemeenschap van Israël behoort, is verplicht dit maal te bereiden. 48 Wil een vreemdeling die bij jullie woont het pesachmaal ter ere van de HEER bereiden, dan mag dat pas nadat hij en al zijn mannelijke familieleden besneden zijn, want alleen dan kan hij op één lijn worden gesteld met een geboren Israëliet. Maar een onbesnedene mag er niet aan deelnemen. 49 Voor geboren Israëlieten en voor vreemdelingen geldt een en dezelfde regel.’ 50 De Israëlieten deden wat de HEER aan Mozes en Aäron had bevolen. 51 Op diezelfde dag leidde de HEER de Israëlieten, in groepen geordend, uit Egypte. (NBV)
Midden in het verhaal over de Uittocht neemt de Bijbel de ruimte om goed duidelijk te maken wat het belang is van de herinnering aan Pesach. Die nacht waarin een scheiding werd gemaakt tussen het Egypte van de dood en het Israël van het leven was niet zo maar een nacht. In die nacht ontstond het volk van Israël en werd de God van Abraham, Izaäk en Jakob ook echt de God van Israël, de God van het volk van bevrijde slaven. Aan de maaltijd, waarop die bevrijding niet alleen herdacht wordt maar ook opnieuw gebeurt in het antwoord op de vraag waarom die avond anders is als alle andere, mogen dus alleen zij deelnemen die tot het volk van bevrijde slaven horen. Voor mannen is het teken daarvoor dat zij besneden zijn. Toevallige voorbijgangers, als vreemdelingen die met je handel komen drijven of op bezoek zijn, horen er niet bij, net als slaven die er voor kiezen niet bij jouw huishouding te horen maar hun tijd uitdienen tot ze weer naar hun eigen huis kunnen terugkeren.
Maar iedereen die tot het volk van bevrijde slaven wil horen is verplicht mee te doen, verplicht om mee te vieren dat de slaven bevrijd zijn, dat het volk op weg is gegaan naar het beloofde land, het land overvloeiende van melk en honing, naar de wereld waarop uiteindelijk alle tranen gedroogd zullen zijn. Want je kunt niet onverschillig blijven bij zo’n machtige daad die van geslacht op geslacht doorwerkt in de wereldgeschiedenis. Het ongezuurde brood staat weer op tafel, een beker wijn is het teken van de vreugde en wordt gezegend zodat het goede er vanuit kan gaan. Volgende week vieren ook de Christelijke kerken weer die Pesach maaltijd. Niet alle voorschriften worden dan nageleefd. Als teken dat werkelijk iedereen op de hele wereld mee mag gaan met die God van Israël is het voorschrift van de besnijdenis vervallen. Joden worden nog besneden en dat is goed, Heidenen hoeven zich niet te laten besnijden. Ook het karakter van die Pesach maaltijd is veranderd. De bevrijding is nu niet alleen van slavernij, niet van het kwaad van Egypte alleen, maar van alle kwaad, van onrecht en geweld in de wereld.
Daarvoor was Jezus van Nazareth consequent de weg gegaan van Gij zult niet doden, doe een ander niet wat gij niet wilt dat U geschiedt, heb Uw naaste lief als Uzelf. Tegen de dood in ging hij die weg en zoals de matzes gebroken worden met Pesach werd zijn lichaam gebroken en zoals de wijn wordt geschonken bij die maaltijd werd zijn bloed vergoten. Sinds die Pesach maaltijd, waarop Jezus van Nazareth zijn volgelingen vroeg de bevrijding door de God van Israël te verbinden met de Weg die hij te gaan had om de Liefde van die God door de dood heen vol te houden, vieren Christenen over de hele wereld zondag aan zondag die maaltijd, de maaltijd van bevrijding. De Pesach maaltijd was een maaltijd die op een avond werd gevierd en daarom noemen Christenen hun maaltijd het Avondmaal. In Protestantse kerken niet overal elke zondag gevierd maar komende week op Donderdagavond zeker wel. De voorschriften die we vandaag lezen in het verhaal over de Uittocht waren het begin, wij mogen er ook deze week in meegaan, door ons brood te delen en mee te doen in de bevrijding van de armen, de slaven, de ontrechten, de onderdrukten, ook vandaag weer.

Ga onmiddellijk bij mijn volk weg

Exodus 12:29-42
29 Midden in de nacht doodde de HEER alle eerstgeborenen in Egypte, van de eerstgeborene van de farao, zijn troonopvolger, tot de eerstgeborene van de gevangene, en ook al het eerstgeboren vee. 30  De farao, zijn hovelingen en alle andere Egyptenaren schrokken die nacht wakker, en in heel Egypte klonk een luid gejammer, want er was geen huis waarin geen dode was. 31  Die nacht nog ontbood de farao Mozes en Aäron. ‘Ga onmiddellijk bij mijn volk weg, ‘zei hij, ‘u en alle Israëlieten! Ga de HEER maar vereren, zoals u hebt gevraagd. 32 Neem uw schapen, geiten en runderen mee, zoals u gevraagd hebt, en verdwijn! Maar bid dan ook voor mij om zegen.’ 33 De Egyptenaren drongen er bij het volk op aan zo snel mogelijk uit hun land weg te gaan. ‘Anders sterven we allemaal nog!’ zeiden ze. 34 Toen pakten de Israëlieten hun baktroggen, met daarin het nog ongedesemde deeg, wikkelden die in kleren en namen ze op de schouders. 35 Ze hadden gedaan wat Mozes had opgedragen en de Egyptenaren om zilveren en gouden sieraden en om kleren gevraagd. 36  En de HEER had ervoor gezorgd dat de Egyptenaren hun goedgezind waren, zodat ze op hun verzoek ingingen. Zo beroofden ze de Egyptenaren. 37  De Israëlieten trokken te voet van Rameses naar Sukkot; hun aantal bedroeg ongeveer zeshonderdduizend, vrouwen en kinderen niet meegerekend, 38 terwijl er bovendien een grote groep mensen van allerlei herkomst met hen meetrok. Ze voerden enorme kudden schapen, geiten en runderen mee. 39 Van het deeg dat ze uit Egypte hadden meegenomen bakten ze ongedesemde broden. Doordat ze uit Egypte waren weggejaagd, was er geen tijd geweest om zuurdesem toe te voegen of voor andere proviand te zorgen. 40  Vierhonderddertig jaar hadden de Israëlieten in Egypte gewoond; 41  na precies vierhonderddertig jaar-geen dag eerder of later-trok het volk van de HEER, in groepen geordend, uit Egypte weg. 42 Die nacht waakte de HEER om hen uit Egypte weg te leiden. Daarom waken de Israëlieten nog altijd in deze nacht ter ere van de HEER, elke generatie opnieuw.(NBV)
Dan is de maat vol, dan is het geduld op. Drie maal drie keer heeft de farao de kans gehad zich te onderwerpen aan de God van Israël, maar drie maal drie keer leek hij in het licht van de God van Israël steeds harder te worden, zich steeds vaster te klampen aan zijn eigen godsdienst, de godsdienst van de dood. Nu in het midden van de nacht komt die dood in elk huis van Egypte, tot in de gevangenis toe. Een volk dat zo bezig is zich voor te bereiden op een leven na de dood, daar eigenlijk alles aan opoffert zou toch niet moeten schrikken als de eerstgeborenen die reis alvast beginnen, maar het tegendeel is het geval. Ondanks het duister van de nacht schrikt iedereen wakker van de dood en klinkt in heel Egypte een luid gejammer. Nog dezelfde nacht is het de farao zelf die Mozes en Aäron ontbiedt en de Hebreeën beveelt weg te gaan zoals zij gevraagd hebben. Hij kan ook niet meer tegen de druk van zijn eigen volk op dat bang is allemaal te moeten sterven voor de hardnekkigheid van de farao. Eindelijk kiezen ook de Egyptenaren voor het leven, maar daarvoor moeten ze eerst oog in oog komen te staan met de dood. De Israëlieten stonden al gepakt en gezakt klaar. Ze hadden van de Egyptenaren goud en zilver gevraagd en kleren, loon voor vele eeuwen slavernij.
Ooit waren er 70 naar Egypte getrokken met Jakob de aartsvader nu trokken er zeshonderdduizend strijdbare mannen het land weer uit, vrouwen en kinderen telden nog steeds niet. De belofte aan Abraham, Izaaäk en Jakob was ondanks alle slavernij, ondanks de pogingen van de farao het volk uit te roeien uitgekomen. Het was een groot volk dat rijk beladen uittrok uit Egypte, bevrijd van de slavernij. Van de voorraadstad die ze hadden gebouwd voor de farao naar de grens met de woestijn trokken ze. Niet alleen de nakomelingen van de zonen van Jakob maar alle slaven en zelfs Egyptenaren trokken met ze mee, een grote groep van allerlei herkomst. Van het deeg bakten ze de ongezuurde broden, de matzes, leeftocht voor de tocht door de woestijn. Dertig jaar had Jozef in Egypte voor zijn vader, zijn broers en hun familie gezorgd en er voor gezorgd dat de Egyptenaren de magere jaren konden doorkomen waarin de oogst mislukte en het vee vermagerde.
Na de dood van Jozef hadden de Hebreeën nog vierhonderd jaar in Egypte gewoond. Het was een nacht om nooit te vergeten, een nacht waarin de God van Israël niet alleen scheiding maakte tussen licht en duister, tussen dag en nacht, tussen zon en maan, tussen land en water, maar eindelijk ook tussen dood en leven. Een nacht om elk jaar opnieuw te doorwaken. Een feest ook voor ons om bij stil te staan en te vieren. Want van begin af aan zijn het niet alleen de nakomelingen van Jakob en zijn zonen die profiteren van het ingrijpen van de God van Israël, van de bevrijding uit de slavernij. Tot de grote groep van allerlei herkomst mogen ook wij behoren. Zolang de Joden het verhaal vertellen in tegenwoordige tijd roepen zij eigenlijk ook tegen ieder die het horen wil om mee te gaan. Uittrekken uit de wereld van de dood en te kiezen voor de wereld van het leven, voor het land waar alle tranen gedroogd zijn, waar iedereen mag bij horen en waar alles met iedereen wordt gedeeld. Vandaag mogen ook wij ons klaarmaken voor die reis om mee te gaan op de weg van Jezus van Nazareth, de weg van breken en delen.

“Wat betekent dit gebruik?”

Exodus 12:14-28
14  Die dag moet voortaan een gedenkdag zijn, die je moet vieren als een feest ter ere van de HEER. Dit voorschrift blijft voor altijd van kracht, alle komende generaties moeten die dag vieren. 15  Eet dan zeven dagen lang ongedesemd brood, en verwijder meteen op de eerste dag alle zuurdesem uit jullie huizen; wie op een van die zeven dagen iets eet dat zuurdesem bevat, moet uit de gemeenschap van Israël gestoten worden. 16 De eerste en zevende dag zijn heilige dagen die jullie samen moeten vieren. Die beide dagen mag er geen enkele bezigheid verricht worden, jullie mogen alleen het voedsel bereiden dat ieder nodig heeft. 17  Dit voorschrift blijft voor altijd van kracht. Generatie na generatie moeten jullie het feest van het Ongedesemde brood vieren, omdat ik jullie die dag, in groepen geordend, uit Egypte heb geleid. 18  Van de avond van de veertiende dag van de eerste maand tot de avond van de eenentwintigste dag van die maand moeten jullie ongedesemd brood eten. 19  Gedurende die zeven dagen mag er geen zuurdesem in jullie huizen te vinden zijn; iedereen die iets eet dat zuurdesem bevat, moet uit de gemeenschap van Israël gestoten worden, of het nu een vreemdeling is of een geboren Israëliet. 20 Eet niets dat met zuurdesem bereid is; eet uitsluitend ongedesemd brood, waar jullie ook wonen.”’ 21  Toen riep Mozes de oudsten van Israël bij elkaar. ‘Elke familie moet een lam of een bokje kiezen, ‘zei hij, ‘en dat moet worden geslacht als pesachoffer. 22 Laat ieder daarna een bos majoraantakken nemen, die in de schaal met bloed dopen en het bloed aan de bovendorpel en aan de beide deurposten strijken. Ga dan tot de morgen de deur niet uit, 23 want de HEER zal door Egypte heen gaan om het te straffen. Maar ziet hij bij een deur bloed aan de bovendorpel en aan de posten, dan zal hij die deur voorbijgaan, hij zal de doodsengel geen toestemming geven om uw huizen binnen te gaan en u te treffen. 24 Dit voorschrift blijft voor u en uw kinderen voor altijd van kracht. 25 Ook als u eenmaal in het land bent dat de HEER u zal geven, zoals hij heeft beloofd, moet u dit gebruik in ere houden. 26  En als uw kinderen dan vragen: “Wat betekent dit gebruik?” 27 antwoord dan: “Wij brengen de HEER een pesachoffer omdat hij de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan toen hij de Egyptenaren strafte; ons heeft hij gespaard.”’ Toen knielden de Israëlieten en bogen ze zich diep neer, 28  en ze deden wat de HEER aan Mozes en Aäron had bevolen. (NBV)
De Bijbel houdt niet van zinloze gebruiken, die je doet omdat ze nu eenmaal altijd al gedaan worden. Dat geldt zeker niet voor het hoogtepunt van de jaarlijkse feesten, het Pesachfeest. Dat is het feest van de keuze tussen leven en dood. Die dood vergeten we vaak gemakshalve en misschien wel terecht want het gaat nu eenmaal om het leven. De slaven werden bevrijdt van de Egyptische doodscultuur. Het bloed, in Israël de drager van het leven, aan de deuren bevestigde de keuze. Daar woonden de mensen van het leven. Die bevrijding moest gevierd worden, jaar in jaar uit. Tot drie keer toe wordt die dag als “deze” dag genoemd om te onderstrepen hoe belangrijk, hoe Goddelijk, die bevrijding uit de slavernij in Egypte wel niet geweest was. Ongezuurde broden, de matzes worden er gegeten, zeven dagen lang zodat je zeker weet dat niemand nog oud zuurdesem gebruikt dat bedorven kan zijn, nee er moet gegarandeerd opnieuw worden begonnen. Wie zich daaraan niet houdt hoort niet bij het volk Israël, net als mannen die zich niet laten besnijden. Vreemdelingen worden van die regel overigens uitgezonderd.
Die matzes laten zich overigens gemakkelijk bewaren want door het ontbreken van het zuurdesem bederven ze lang zo snel niet en het was dus ideaal brood om mee te nemen op reis. Het is nog steeds het brood van de armen, in India heten ze chapati maar het recept van meel, olie, water en een snufje zout is nog steeds hetzelfde. Je rolt het deeg dun uit en bakt het op een hete steen of een hete bakplaat. Samen met geroosterd vlees levert het ook nog een smakelijke en voedzame maaltijd op. Nauwkeurig staan de gebruiken van de Pesach beschreven en hun betekenis. Al ontgaan ons soms betekenissen die voor de Hebreeuwse lezers uit de tijd van de ballingschap nog zeer vanzelfsprekend waren. Dat hysopbladeren verkoelend werken zal ons onbekend zijn en dat bloed aan de deur ook het onheil kan weren is een betekenis die ons ook zal ontgaan. Die deur markeert volgens sommige rabbijnse uitleggers de grens tussen dood en leven.
Wij spreken overigens over een gebruik, maar in het Hebreeuws staat er letterlijk “dienst”, het je houden aan een dergelijk gebruik is ook een dienst aan de traditie, maar voor de Israëlieten uit het beloofde land ook een herinnering aan de richtlijn van eerlijk delen die ze in de woestijn hadden ontvangen. Door opnieuw te beginnen met de uittocht uit Egypte, beginnen ze ook opnieuw de reis met de God die met je meetrekt en met het houden van een Wet die de aarde tot het beloofde land zal maken. Daarom is het ook dat kinderen vragen waarom de Pesachmaaltijd zo anders is als anders en daarom wordt tot op de dag van vandaag het verhaal van de Uittocht uit Egypte vertelt in de tegenwoordige tijd, alsof het hier en nu gebeurt. Want het mag altijd weer opnieuw beginnen. We mogen elke dag weer opnieuw bevrijd worden van de slavernij van de dood, van de machten van de goden van goud en belofte, van de macht van de dood. Elke dag opnieuw mogen we kiezen voor het leven en delen van wat we hebben met hen die niets hebben opdat ook zij blijven leven en de hele aarde een mensenland wordt waar alle tranen gedroogd zijn. Elke dag, ook vandaag weer.