Voor wie nog leven mag

Prediker 9:1-10
1 Ik vestigde mijn aandacht op het volgende en heb het onderzocht: Wat de wijzen en rechtvaardigen tot stand brengen, is in de hand van God. Ook hun liefde, ook hun haat. Geen mens kan in de toekomst zien. 2  Hij weet alleen dat ieder mens hetzelfde lot wacht. Ben je een rechtvaardige of zondaar, goed en rein of onrein, offer je wel of offer je niet, ben je goed of zondig, durf je makkelijk een eed te zweren of ben je bang een eed te zweren 3  alle mensen treft hetzelfde lot. Dat is zo triest bij alles wat de mensen doen onder de zon; en hoe triest ook dat hun hart hun leven lang vol kwaad en dwaasheid is, en dat hun leven eindigt bij de doden.4 Voor wie nog leven mag, is er nog hoop; beter een levende hond dan een dode leeuw. 5  Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven, maar de doden weten niets. Er is niets meer dat hun loont, want ze zijn vergeten. 6  Hun liefde en hun haat, alle hartstocht die ze ooit hebben gehad, ging allang verloren. Ze nemen nooit meer deel aan alles wat gebeurt onder de zon. 7  Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn. God ziet alles wat je doet allang met welbehagen aan. 8  Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. 9  Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geniet op alle dagen van je leven, die God je heeft gegeven. Het bestaan is leeg en vluchtig en je zwoegt en zwoegt onder de zon, dus geniet op elke dag. Het is het loon dat God je heeft gegeven. 10  Doe wat je hand te doen vindt. Doe het met volle inzet, want er zijn geen daden en gedachten, geen kennis en geen wijsheid in het dodenrijk. Daar ben je altijd naar op weg. (NBV)
Toen de dichteres Jaqueline E. van der Waals net voor de Tweede Wereldoorlog hoorde dat ze kanker had maakte ze daar naar gewoonte een gedicht van. “Wat de toekomst brengen moge, mij geleid des Heren hand, moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land”. Het werd een polulair gezang in de kerken en werd zelfs bij de begrafenis van Prinses Juliana gezongen. Het lied is echter geschreven bij deze passage van het boek Prediker. Wat ons zal overkomen weten we niet. Als we nog leven is er nog hoop ook als ons ellende overkomt want het is altijd beter een levende hond te zijn dan een dode leeuw. We zouden het mensen die met zelfmoordplannen rondlopen eens vaker moeten voorhouden. Maar dan zouden we onze samenleving toch wat anders moeten inrichten. Daar zou wat vaker plaats moeten zijn voor mensen die het wat minder in het leven hebben.
We zouden mensen wat beter moeten beschermen tegen de dwang om te consumeren, om allemaal een auto te hebben en een verre vakantie, om allemaal de keuken ingericht te hebben met de nieuwste apparatuur en een plasma TV om ’s avonds naar te kijken. Het nastreven er van is lucht en leegte en najagen van wind. Al die goederen zijn in zichzelf niets waard en het zeker niet waard om je leven naar in te richten. De druk om wat voor te stellen is soms zo groot dat mensen er onder bezwijken. Wanhopig zoeken ze voor zichzelf, en soms zelfs voor hun kinderen, een uitweg uit het leven. Voor Prediker zijn mensen die niks voorstellen ook goed, ze kunnen ook meedoen, ze leven immers en ieder die leeft telt mee en doet mee. We zijn allemaal onderweg naar dat onbekende land “de Toekomst” en niemand komt daar voor het er tijd voor is.

Toch zijn er zaken die je aan kunt zien komen als je je ogen open doet. of ze komen hangt af van die open ogen en de stem die je er tegen durft op te zetten. De manier waarop in ons land over de Islam wordt gesproken door sommige populistische politici maakt dat jongeren zich met geweld moeten gaan bewijzen en dat soms mensen, die in de war zijn om heel andere reden, er een excuus in vinden om hun eigen spanningen af te reageren met geweld. We zouden met meer kennis en met meer respect voor medeburgers en hun geloof moeten durven spreken en de oppervlakkige scheldende populisten de mond moeten durven snoeren. In de Internationale Politiek gaat het al net zo. Nu spreken over een derde wereldoorlog vanwege Irak effent meer de weg naar de herverkiezing van de Republikeinse President in Amerika dan naar vrede in de wereld. Alleen als we het onder ogen durven zien en echt willen werken aan vrede kan het anders gaan. In Deuteronomium kunnen we lezen dat we altijd de keus hebben tussen dood en leven, laten we dan het leven kiezen.

Gemaakt volgens waarheid en recht.

Psalm 111
1 Halleluja!  Ik wil de HEER loven met heel mijn hart  in de grote kring van oprechten.  2  Machtig zijn de werken van de HEER, wie ze liefheeft, onderzoekt ze. 3  Zijn daden hebben glans en glorie, zijn rechtvaardigheid houdt stand, voor altijd. 4  Hij stelde een gedenkdag in voor zijn wonderen, genadig en liefdevol is de HEER. 5  Hij gaf voedsel aan wie hem vrezen, eeuwig gedenkt hij zijn verbond. 6 Hij toonde zijn volk de kracht van zijn daden en gaf hun het land van andere volken. 7  Waarheid en recht zijn het werk van zijn handen, uit al zijn regels blijkt zijn trouw, 8  ze zijn onwrikbaar, voor altijd en eeuwig, gemaakt volgens waarheid en recht. 9  Hij heeft zijn volk verlossing gebracht, voor eeuwig zijn verbond ingesteld. Heilig en ontzagwekkend is zijn naam. 10  Het begin van wijsheid is ontzag voor de HEER,  wie leeft naar zijn wet, getuigt van goed inzicht. Zijn roem houdt stand, voor altijd. (NBV)
Vandaag zingen we mee met de eerste Halleluja psalm uit het boek van de Psalmen. De uitoep Halleluja heeft bij ons een wat oubollige klank gekregen. In de eerste plaats weten we niet meer wat het betekent en in de tweede plaats wordt het te pas en te onpas gebruikt. Het betekent zoveel als “Lof aan Ik-zal-er-zijn” Een uitroep van vreugde om de aanwezigheid van de God die met je meetrekt. Als je het “Halleluja” dus uitroept behoor je ergens heen op weg te zijn en je er van bewust te zijn dat God met je meegaat. Dat ergens heen op weg is in de zin van de Bijbel dan ook altijd op weg naar de minsten in de samenleving, naar de zwakken, de zieken, de hongerigen, de naakten, de lammen en de blinden. Psalm 111 is in het oorspronkelijk Hebreeuws een grappige psalm. Elke regel begint met de een letter van het Hebreeuwse alfabet, in volgorde natuurlijk. In de oude Statenvertaling staan de namen van die letters nog gewoon in de vertaling. Aleph, Beth, Gimel, Daleth enzovoorts. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat er een verwijzing en dat is natuurlijk iets beter omdat die letters de eerste letters van een woord zijn en op zichzelf, alleenstaand, niet in de Psalm voorkomen.
Het grappige ook is de vergelijking met Psalm 112. De eigenschappen die in Psalm 111 aan God worden toegeschreven worden in Psalm 112 aan de gelovigen toegedicht. De beide Psalmen vormen als het ware een spiegel waarbij de gelovige het spiegelbeeld van God is, zoals de mens dus naar het beeld van God is gevormd. Psalm 111 wordt ook wel bij de Wijsheidsliteratuur gerekend zoals we die in het Bijbelboek Spreuken tegenkomen. De Psalm besluit tenslotte met de uitspraak die we ook in het boek Spreuken tegenkomen dat het begin van wijsheid het ontzag voor God is, de erkenning dat er maar één Heer in de Wereld is en dat dat God is. Daarbij hoort het leven naar de richtlijnen voor de menselijke samenleving die het volk in de woestijn had ontvangen, samengevat zeggen die dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. Dat noemt de Psalm van goed inzicht getuigen. Juist het goede van het houden van die richtlijnen houdt stand voor eeuwigheid. Het blijven houden aan die richtlijnen kun je alleen aan God toeschrijven.
God confronteert ons immers dag in dag uit weer met de oproep het goede te doen en niet dan het goede. Volgens die richtlijnen behoren we onze samenleving in te richten zodat die voor iedereen een menselijke samenleving wordt. Daarom moeten we blij zijn dat zelfs de meest ingewikkelde vonnissen kunnen worden herzien als blijkt dat er fouten zijn gemaakt. De vrijspraak van Lucia de B, en van die anderen die lang onschuldig gevangen zaten,. moet ons dubbel blij maken dat we de doodstraf niet handteren maar kiezen voor het leven. We moeten er toch niet aan denken mensen ter dood te laten brengen die het leven verdienen. Daarom verdienen onder de richtlijnen voor de menselijke samenleving alle mensen het leven. Wij beslissen daar nooit over, dat mogen we voor het gemak aan God overlaten, die daarom ook met ons meetrekt. Wij oordelen niet over elkaar, en zeker veroordelen we elkaar niet maar we zorgen voor elkaar, elke dag weer.

Op de zevende dag rust.

Exodus 16:21-36
21 Elke morgen verzamelde ieder zo veel als hij nodig had; zodra de zon begon te branden, smolt het weg. 22  Maar op de zesde dag verzamelden ze een dubbele hoeveelheid: twee omer per persoon. De leiders van het volk kwamen dit bij Mozes melden. 23  Mozes zei tegen hen: ‘De HEER heeft dit zo bepaald. Morgen is het een dag van rust, een heilige sabbat ter ere van de HEER. Bak of kook daarom wat u wilt klaarmaken, en bewaar wat er overblijft tot morgen.’ 24 Ze lieten dus iets over voor de volgende dag, zoals Mozes had opgedragen; nu stonk het niet en zaten er geen wormen in. 25  ‘Dit moet u vandaag eten, ‘zei Mozes, ‘want vandaag is het sabbat, een rustdag ter ere van de HEER, en zult u buiten het kamp niets vinden. 26 Zes dagen kunt u voedsel verzamelen, maar de zevende dag is het sabbat, dan is het er niet.’ 27  Toch gingen sommigen ook op de zevende dag op zoek, maar ze vonden niets. 28 Toen zei de HEER tegen Mozes: ‘Hoe lang blijven jullie nog weigeren mijn geboden en voorschriften in acht te nemen? 29 De HEER heeft jullie de sabbat gegeven en daarom geeft hij jullie op de zesde dag voedsel voor twee dagen. Laat ieder dus op de zevende dag blijven waar hij is, niemand mag dan het kamp verlaten.’ 30 Toen hield iedereen op de zevende dag rust. 31 Het volk van Israël noemde het voedsel manna. Het leek op korianderzaad, maar dan wit, en het smaakte als honingkoek. 32 Mozes zei: ‘De HEER heeft het volgende bevolen: “Er moet één volle omer bewaard blijven voor de generaties die na jullie komen, want zij moeten het brood kunnen zien dat ik jullie in de woestijn te eten heb gegeven toen ik jullie uit Egypte leidde.”’ 33  Daarom zei Mozes tegen Aäron: ‘Doe een volle omer manna in een kruik en leg die op de plaats waar de HEER wordt vereerd, om het manna daar voor de komende generaties te bewaren.’ 34  Zoals de HEER Mozes had opgedragen, legde Aäron de kruik neer voor de verbondstekst, om het manna daar te bewaren. 35 Veertig jaar lang aten de Israëlieten manna, tot ze in bewoond gebied kwamen; ze aten manna tot ze de grens van Kanaän bereikten. 36  (Een omer is een tiende efa.) (NBV)
Je kunt het verhaal over evenwicht tussen werken en rusten natuurlijk vertellen maar kennelijk moet een volk dat eerst ondervinden. In onze samenleving gaan we naar een 24 uurs economie heet het. Dag en nacht draaien fabrieken en kantoren, zeven dagen in de week zijn winkels, kantoren en fabrieken open, op zeven dagen en zeven nachten in de week moeten mensen bereid zijn om te werken. Want de vrije tijd is er om te verzamelen, de goederen die de economie draaiend houden en ons nog meer tijd geven om te verzamelen. In de maanden na het begin van de financiële crisis overwogen veel mensen dat ze al die goederen niet direct nodig hadden en dat ze aankopen ook wel kunnen uitstellen, maar daardoor sloeg de crisis nog harder toe. Werken en consumeren dat is het enige dat we hebben te doen. Alleen de rijken kunnen zich daaraan ontworstelen. Zij nemen de extra winsten die gemaakt worden, of waarvan ze het maken kunnen voortoveren, en trekken zich met extra bonussen terug uit het werkende leven.
Aan de onderkant van het loongebouw is het niet meer bij te houden. Schoonmakers moesten maanden staken om er een paar dubbeltjes per uur bij te krijgen. De markt voor werken is zo uitgekleed dat velen geen geld meer hebben voor hun dagelijks brood. De economie waarheen wij op weg zijn staat haaks op de economie die ons in het verhaal van het volk Israël wordt voorgehouden. Natuurlijk zijn er mensen die meer willen verzamelen dan ze nodig hebben, maar ze houden er, in het verhaal over Israël, niks meer aan over, natuurlijk zijn er mensen die verzamelen als ze moeten rusten, maar er is niks meer dan je nodig hebt. Die rustdag is een kostbaar geschenk. Op heel veel plaatsen in de Bijbel wordt dat benadrukt.
Het volk heeft nog veel te leren. Dat blijkt al uit de naamgeving van het brood, manna, in het Hebreeuws is er een woordenspel tussen “wat?” en manna. Wat eten we vandaag? Manna, zoet als honingkoek, heerlijk brood maar je moet er steeds weer om vragen. Maar vragen om het dagelijks brood blijkt in de geschiedenis helemaal niet zo’n verkeerde zaak.
Dus vooruitlopend op alles wat er zal gaan gebeuren moet de priester Aäron een volle omer manna in een kruik doen en die leggen voor de verbond tekst in de tent van de samenkomst. Die tekst en die tent zullen pas later in het verhaal te voorschijn komen. Christenen zijn die rustdag over het algemeen op de eerste dag van de week gaan houden. Maar ook de Heidenen onder de Christenen hebben het geschenk van de ene rustdag in de week dankbaar aanvaard. Op één dag in de week er op kunnen rekenen dat iedereen beschikbaar is om in vrijheid mee om te gaan, om samen te bouwen aan de samenleving, om samen te kunnen omkijken naar de armen in de wereld, om samen te genieten van het mooie dat er op aarde is en het mooie dat mensen kunnen doen en voortbrengen. Als er te veel mensen zijn die moeten werken dan kun je niet meer samen leven op die ene dag in de week. Daarom mogen we elke week dat kostbare geschenk van die ene vrije dag aanvaarden, ook deze week weer.

Morgenochtend zult u volop brood hebben

Exodus 16:1-20

1 Vanuit Elim trok het hele volk van Israël weer verder. Op de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit Egypte bereikten ze de woestijn van Sin, die tussen Elim en de Sinai ligt. 2 Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte, ‘zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’ 3-4  De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uitgaan om net zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel ik hen op de proef: ik wil zien of ze zich aan mijn voorschriften houden.5 Op de zesde dag moeten ze tweemaal zo veel verzamelen en klaarmaken als op de andere dagen.’ 6  Hierop zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: ‘Vanavond nog zult u inzien dat de HEER zelf u uit Egypte heeft geleid, 7  en morgen, in de ochtend, zult u de majesteit van de HEER zien. Hij heeft gehoord hoe u zich beklaagt. Dat is tegen hem gericht, want wie zijn wij dat u zich bij ons zou beklagen?’ 8  Mozes vervolgde: ‘Vanavond zal de HEER u vlees te eten geven, en morgenochtend zult u volop brood hebben, want de HEER heeft uw geklaag gehoord. Dat is immers tegen hem gericht en niet tegen ons-want wie zijn wij?’ 9 Mozes zei tegen Aäron: ‘Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: “Wend u tot de HEER, want hij heeft uw geklaag gehoord.”’ 10 Zodra Aäron dit aan het volk had opgedragen en allen zich met het gezicht naar de woestijn hadden opgesteld, verscheen in een wolk de majesteit van de HEER. 11 De HEER zei tegen Mozes: 12 ‘Ik heb gehoord hoe de Israëlieten zich beklagen. Zeg tegen hen: “Wanneer de avond valt zullen jullie vlees eten, en morgenochtend brood in overvloed. Dan zullen jullie inzien dat ik, de HEER, jullie God ben.”’ 13 Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kamp dauw. 14 Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. 15 ‘Wat is dat?’ vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was. Mozes zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft. 16 De HEER heeft bepaald dat ieder ervan kan verzamelen wat hij nodig heeft. Iedereen mag er één omer van nemen voor elke persoon die bij hem in de tent woont.’ 17 De Israëlieten deden dat. De een verzamelde veel, de ander weinig. 18 Toen ze het namaten, hadden zij die veel verzameld hadden niet meer dan een omer, en zij die weinig verzameld hadden niet minder, terwijl toch iedereen zo veel had genomen als hij nodig had. 19 Mozes verbood om ook maar iets ervan tot de volgende dag te bewaren. 20  Sommigen luisterden niet naar hem en bewaarden toch iets; de volgende morgen zat het vol wormen en stonk het. Mozes wees hen scherp terecht. (NBV)
Ook uit het paradijs van Elim moet het volk opbreken, verder de woestijn in op weg naar de Sinaï. Ze waren al zo’n 6 weken op pad en de matzes die ze hadden gebakken raakten op en het vlees ook. Ze dreigden hun kuddes te moeten aanspreken en daarmee het kapitaal waarmee ze in een nieuw land een bestaan zouden moeten opbouwen. Hoe overleeft een volk in een woestijn? Voor ons die in een land met vette groene weiden wonen, waar water en voedsel in overvloed is, lijkt het of je in een woestijn snel van honger zal omkomen als je niet voldoende meeneemt. Dat hoeft overigens helemaal niet zo te zijn. Op verschillende plaatsen in de wereld leven volken op plaatsen waar dat voor ons niet mogelijk zou zijn. Hoog in kale rotsachtige bergen, in woestijnen of in sneeuwvlakten, overal blijken mensen te kunnen overleven. En het verhaal van het volk Israël leert ons dat dat overleven ook te leren is. Maar zoals wij denken dat je dood gaat in de woestijn denkt het volk van Israël dat ook. Dan is de slavernij nog beter want in slavernij kun je nog overleven, dan is er geen vrijheid maar wel is er eten.
Het directe eigenbelang staat voorop. Waar kennen we dat niet, het gemopper op het betalen van belasting dat direct gepaard gaat met gemopper over de kwaliteit van het onderwijs, het gebrek aan politieagenten en de hoge prijs van benzine. Dat onderwijs en veiligheid betaald moeten worden van belasting ontgaat ons, het directe eigenbelang is het enige dat lijkt te tellen. Maar het volk van Israël krijgt een oplossing. Ze moeten verzamelen. En met verzamelen lijken ze weer terug in Egypte. Toen Mozes voor de eerste keer bij de farao was geweest moesten ze ook gaan verzamelen. Overal in Egypte moesten ze het stro verzamelen om in de stenen mee te bakken. Nu moeten ze brood verzamelen, elke morgen opnieuw. In plaats van het dode stro komt nu het brood dat leven geeft. Een oplossing die voor kenners van de woestijn wellicht voor de hand zal liggen maar die voor het volk Israël een direct antwoord is op het verlangen naar de vleespotten van Egypte. Die vleespotten werden gevuld met stro, de woestijn ligt vol met brood. Mozes en Aäron leggen overigens de klachten van het volk naast zich neer. Dit zijn geen klachten tegen de leiders die hen uit de slavernij hebben gevoerd, dit zijn klachten tegen de God die beloofd had met hen te gaan en voor hen te zorgen.
Op die zorg moet het volk leren vertrouwen, daar krijgt het de ruimte voor, maar de bevrijding zelf moet eigenlijk al voldoende vertrouwen hebben gewekt. Maar als ze vlees willen hebben dan kunnen ze vlees krijgen ook. Het legerkamp werd bedekt met kwartels staat er. En ook Egypte werd bedekt, op dezelfde manier, daar ging het om de kikkers, de symbolen van van de Egyptische god van de vruchtbaarheid, hier gaat het om vogels, symbolen van de vrijheid, vogels gaan immers waar zij willen en waar mensen ze niet kunnen volgen Het volk Israël moet dus echt leren. In de morgen is de woestijn bedekt met brood en in de avond is het kamp bedekt met vogels. En nu moet men leren te verzamelen zoals in Egypte het stro werd verzameld. Maar voedsel heb je nooit meer nodig dan voor één dag. Jezus van Nazareth zou zijn volgelingen veel later leren bidden “geef ons heden ons dagelijks brood”. Maar ook over rust moet het volk leren. Want er is meer dan alleen maar werken en verzamelen. Wie meer verzamelt dan nodig is blijft zitten met stinkende wormen. Wie niet op tijd rust neemt, en zorgt dat er voedsel is voor de rustdag, heeft op de rustdag niet te eten.

Zonder water te vinden.

Exodus 15:22-27
22  Van de Rietzee ging Israël in opdracht van Mozes weer verder, de woestijn van Sur in. Drie dagen trokken ze door de woestijn zonder water te vinden. 23 Toen kwamen ze in Mara. Het water van Mara konden ze echter niet drinken, zo bitter was het; vandaar ook dat die plaats Mara heet. 24 Het volk begon zich bij Mozes te beklagen. ‘Wat moeten we drinken?’ zeiden ze. 25  Mozes riep de HEER aan, en de HEER wees hem op een stuk hout. Toen hij dat in het water gooide, werd het zoet. Daar in de woestijn gaf de HEER hun wetten en regels, en daar stelde hij hen op de proef. 26 Hij zei: ‘Als jullie de woorden van de HEER, jullie God, ter harte nemen, als jullie doen wat goed is in zijn ogen en al zijn geboden en wetten gehoorzamen, zal ik jullie met geen van de kwalen treffen waarmee ik Egypte heb gestraft. Ik, de HEER, ben het die jullie geneest.’ 27 Hierna kwamen ze in Elim, een plaats met twaalf waterbronnen en zeventig dadelpalmen. Daar sloegen ze bij het water hun tenten op. (NBV)
Het volk Israël leek eerst niet uitgezongen te raken toen het ging om de bevrijding van de slavernij. Eerst met Mozes toen met zijn zuster Mirjam. En zeg nu niet dat vrouwen op grond van de Bijbel geen bestuurlijke functies in de samenleving zouden mogen innemen. Dan sluit je toch heel vaak je ogen en je oren als er uit de Bijbel wordt gelezen. Die Mirjam is zo’n voorbeeld van een vrouwelijke bestuurster van Israël. Haar broer Mozes was de politiek leider, haar broer Aäron was de eerste priester en zij was de profetes, alle vrouwen van Israël volgden haar, ze vertegenwoordigde de helft van de bevolking en had als profetes tot taak de boodschap van de God van Israël door te geven. Ze is de eerste profetes die als zodanig in de Bijbel wordt genoemd. Zulke vrouwen heeft een volk dus nodig en wie zegt dat het niet zo is onthoudt het volk een goed bestuur.
Maar het volk kan niet blijven feesten en dansen. Het moet op pad, het moet opbreken. Dat opbreken is in de Nieuwe Bijbelvertaling weggevallen maar in het hele verhaal over de tocht door de woestijn gaat het telkens over opbreken. Van plaats tot plaats en als ze denken er te zijn moeten ze weer opbreken. Want in een woestijn is er altijd wat. Het belangrijkste is natuurlijk het water. Als je drie dagen door de woestijn bent getrokken dat verlang je langzaam naar wat vers water, koel helder water. Dat is tegenwoordig niet anders dan in de dagen van Mozes. Maar hoe zorg je voor koel helder water. Woestijnbewoners hebben daarvoor allerlei oplossingen. De Bosjesmannen in Namibië passen ze ook vandaag nog toe net als Aboriginals in Australië. Mozes had er ook één geleerd. Soms neemt een stuk hout stoffen op uit water die het water bedorven doen smaken. Zo ook hier. Er is dus vers water als je let op je omgeving, als je gebruik wil maken van het geringste dat je ten dienste staat.
Voor het volk Israël loopt die eerste etappe uit op een soort paradijs. De Twaalf stammen ontmoeten twaalf waterbronnen en voor alle volken op aarde zijn er dadelpalmen. Daar zul je willen wonen. In die woestijn gebeurde iets bijzonders, daar kreeg het volk wetten en regels. De woestijn is dus niet alleen een oord van beproeving, van zweet en ploeteren voor het bestaan, maar het is ook een speeltuin waar je nieuwe vormen van samenzijn in het zand kan tekenen, waar je nieuwe regels voor een volk kunt formuleren en uittekenen. Over de hoofdregels waar dat op uit zou lopen staan elders uitgebreide verhalen. Maar al in de eerste dagen van de tocht door de woestijn begint het volk met de regels. Het moet immers een volk worden waar niet het ieder voor zich maar het allen samen vorm zal krijgen. Het ondrinkbare water deed denken aan de eerste plaag van Egypte, toen de Nijl in bloed veranderde. Maar als je de regels van de God van Israël volgt krijg je die plagen niet. Dan zorg je voor elkaar en kun je onvoorwaardelijk op elkaar bouwen. Dan komt dat paradijs in zicht, dan komt de hemel op aarde. Dat geldt ook voor ons, maar we zullen er hard aan moeten werken, dat mag vandaag ook weer.

Paarden en ruiters wierp hij in zee.

Exodus 15:1-21
1 Toen zong Mozes, samen met de Israëlieten, dit lied ter ere van de HEER: ‘Ik wil zingen voor de HEER, zijn macht en majesteit zijn groot!  Paarden en ruiters wierp hij in zee. 2  De HEER is mijn sterkte, hij is mijn beschermer,  de HEER kwam mij te hulp. Hij is mijn God, hem wil ik eren, de God van mijn vader, hem loof en prijs ik. 3 Zijn naam is HEER, hij is een krijgsheld. 4 De wagens van de farao slingerde hij in zee. Daar, in de Rietzee, verdronk het leger,  zijn beste officieren kwamen om. 5  Wild kolkend water overspoelde hen, ze verdwenen in de diepte, zonken als een steen. 6 Uw hand, HEER, ontzagwekkend in kracht, uw hand, HEER, verplettert de vijand. 7  U toont uw majesteit en breekt uw tegenstanders, uw toorn ontbrandt en verteert hen als stro. 8 De adem van uw neus stuwde het water omhoog, de wilde watermassa’s stonden als een wal, het kolkende water stolde in het diepst van de zee. 9 De vijand dacht: Ik achtervolg hen, haal hen in, verdeel de buit. Weldra wordt mijn wraaklust bevredigd, ik trek mijn zwaard, ik onderwerp hen weer. 10 Maar u blies, uw adem waaide en de zee bedekte hen, zij kwamen om in het ontzagwekkende water, ze zonken weg als lood. 11 Wie onder de goden is uw gelijke, HEER? Wie is uw gelijke, zo ontzagwekkend en heilig, wie dwingt zoveel eerbied af met roemrijke daden, wie anders verricht zulke wonderen? 12  U strekte uw hand uit en de aarde verzwolg hen. 13 U bevrijdde dit volk en ging het liefdevol voor, sterk en machtig leidde u het naar uw heilige woning. 14 Alle volken hoorden het, alle volken huiverden, de Filistijnen beefden, ze krompen van angst ineen, 15 ontzetting maakte zich meester van de stamvorsten van Edom, van de machtigen van Moab. Ze waren verlamd van schrik. De Kanaänieten sidderden, allen waren doodsbang. 16 Angst overviel hen, vrees beving hen toen zij hoorden van uw machtige daden, zij werden stom als steen, terwijl uw volk voorbijtrok, HEER, terwijl uw volk voorbijtrok, het volk door u geschapen. 17 U brengt hen naar de berg die uw domein is, HEER, en daar zult u hen planten, in uw eigen woning, het heiligdom door u gebouwd. 18  De HEER is koning voor eeuwig en altijd!’19 Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de HEER het water over hen heen terug laten stromen, maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land. 20 De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. 21 En Mirjam zong dit refrein: ‘Zing voor de HEER, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee.’ (NBV)
Vandaag zingen we een lied mee met Mozes en de Hebreeën die over droog land de overzijde van de Rietzee hadden bereikt en daar er getuige van waren hoe het kwaad weggespoeld werd in het water van de Rietzee. Een heel volk werd gedoopt en verlost van het kwaad dat hen achtervolgde. Dat kwaad was de wraakzucht die gevoed werd door de hebzucht en de zucht naar macht over mensen die tekenend waren geworden voor Egypte, het land van de doodscultuur. Het is een bijzonder lied in de eerste vijf boeken van de Bijbel. Nadat Jakob zijn zonen had gezegend zwijgt de poëzie en zwijgt de muziek in het verhaal van de Thora, zoals de eerste vijf boeken worden genoemd. De hele tijd als het verhaal gaat over het verblijf van het volk van Israël in Egypte klinken er geen liederen en gedichten. Nu, als de bevrijding van het volk een feit is, barst de muziek los en zoekt de poëzie vrij baan in het uiten van de vreugde en het lof zingen van de Naam van de Allerhoogste.
Het bijzondere van dit lied is dat het niet alleen terugkijkt als een soort overwinningslied op de vijand maar dat het vooral ook vooruitkijkt naar het nieuwe land dat beloofd is en waartoe het volk is bevrijd. Buurvolken en oorspronkelijke bewoners, de volken van Edom en Moab en Filistijnen en Kanaänieten sidderen van angst en zijn verlamd van schrik bij de aanblik van het lot van het kwade zoals die in het lot van Egypte zichtbaar is geworden. Het lied loopt ook niet voor niets uit op de vestiging van het volk op de berg die het domein is van God, waar de eigen woning van God, het heiligdom is gebouwd. Daar worden de richtlijnen van God voor een menselijke samenleving bewaard. De richtlijnen voor het goede dat het volk in de woestijn zal leren kennen, de regel van heb Uw naaste lief als Uzelf. Dat staat centraal bij de bevrijding van het volk en daar zal de tocht door de woestijn op uitlopen. Het noemen van de buurvolken en oorspronkelijke bewoners en het aanduiden van de functie van de Tempel in Jeruzalem maken duidelijk dat het lied uiteindelijk haar vorm heeft gekregen in een veel latere tijd.
Maar het plaatsen van dit lied in het verhaal van de bevrijding maakt duidelijk dat die bevrijding uit de slavernij niet een toevallige lokale historische gebeurtenis is geweest. De Bijbel bevat geen journalistieke verslagen, het is geen historische roman, het is geen verhaal over de dag van gisteren. De Bijbel vertelt een verhaal voor alle tijden en alle volken, dus zeker ook voor ons. Wij mogen meezingen omdat we mogen weten dat ook voor ons het kwaad is weggespoeld. Hebzucht, wraakzucht en zucht naar macht over mensen zijn niet de overwinnaars, telkens weer in de geschiedenis delven zij het onderspit en komt de ware menselijkheid, de liefde voor de minsten op aarde, weer naar boven. Dwars door alle lijden en dood in de geschiedenis heen overwint de liefde van God en mogen mensen deel hebben aan die overwinning als ze zich willen aansluiten bij hen die het lijden en de dood moeten ondergaan. Dat maakt dat we ook vandaag kunnen meezingen met Mozes en de Hebreeën. Want ook vandaag zullen we de armen, de hongerigen, de slachtoffers van aardbevingen en onderdrukking, de vluchtelingen, de zieken en de gevangenen om gewetens wil, moeten bevrijden wetende dat voor het kwaad dat hen getroffen heeft geen plaats is en dat de God van de Liefde ook vandaag overwint.

Ontzet en opgetogen

Matteüs 28: 8-15
8  Ontzet en opgetogen verlieten ze haastig het graf om het aan zijn leerlingen te gaan vertellen. 9  Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op hem toe, grepen zijn voeten vast en bewezen hem eer. 10  Daarop zei Jezus: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan, daar zullen ze mij zien.’ 11 Terwijl de vrouwen onderweg waren, gingen enkele van de bewakers naar de stad. Daar vertelden ze de hogepriesters alles wat er gebeurd was. 12  Die vergaderden met de oudsten en besloten de soldaten een flinke som geld te geven 13  en hun op te dragen: ‘Zeg maar: “Zijn leerlingen zijn ‘s nachts gekomen en hebben hem heimelijk weggehaald terwijl wij sliepen.” 14  En mocht dit de prefect ter ore komen, dan zullen wij hem wel bepraten en ervoor zorgen dat jullie buiten schot blijven.’ 15  Ze namen het geld aan en deden zoals hun was opgedragen. En tot op de dag van vandaag doet dit verhaal onder de Joden de ronde.(NBV)
Nu is er nooit iemand uit de dood opgestaan en als je hoort dat een verzegeld graf leeg is dan hebben ze vast het lijk gestolen. Het is het woord van die vrouwen tegen het woord van de autoriteiten. Maar de vrouwen maken het in het verhaal van Matteüs nog erger, ze vertellen dat ze de Jezus zelf hebben ontmoet en hem eer hebben bewezen. De soldaten hebben het verhaal verteld aan hun opdrachtgevers. Die maakten er fake-nieuws van, tegen een forse betaling werd het verhaal van de Opstanding een verhaal over lijkroof. Het gezag van de autoriteiten maakten dat die lijkroof het verhaal werd dat de rond deed.  De vrouwen vertelden het verhaal van hun ontmoeting met Jezus van Nazareth op die eerste dag van de week na Pesach, na het bevrijdingsfeest aan de leerlingen die achter waren gebleven. Hoe Jezus hen had opgedragen dat ze naar Galilea moesten en gaan en daar Jezus zouden zien.
We hebben dus twee verhalen waarin we mogen geloven. Nu had die Jezus van Nazareth steeds iets nieuws gedaan. Hij had mensen genezen, hij had zijn vriend Lazarus uit het graf geroepen. Hij had de kleine Tabitha van haar doodsbed geroepen, hij had de jongeling van Naïn teruggegeven aan zijn moeder. Of je moet die soldaten willen geloven. Die misschien ook een nieuwe samenleving willen opbouwen maar dat doen door mensen te doden. Die zich gedwongen zien gewapend een land te veroveren om mensen te bevrijden. Soldaten die in oorlogen meevechten waar kinderen gedood en vrouwen verkracht worden.  Daar is niks nieuws aan. Dat mensen elkaar doden gebeurt al sinds de dagen van de schepping.
Door te doden proberen mensen hun eigen positie veilig te stellen. En over fake-nieuws kunnen we maar al te goede meepraten tegenwoordig. Ook daar is niets nieuws aan. Het nieuwe aan dat verhaal van Jezus is dat het niet ophoudt. Al eeuwen wordt het doorverteld en al eeuwen lang klinkt het steeds nieuw en opnieuw. Vandaag is de tijd van Corona kan van de kansel klinken dat het goed komt. De dood heeft nooit niet het laatste woord. Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar alle tranen gedroogd zijn en alle leed geleden is. De apostelen moesten naar huis in Galilea, maar ze hadden les gekregen van Jezus van Nazareth en waarom die les voor zichzelf houden? Nu Jezus van Nazareth de dood had overwonnen was hij immers de sterkste op de hele aarde. En dat is hij tot op de dag van vandaag.

Hij is opgestaan uit de dood

Matteüs 28:1-7
1 Na de sabbat, toen de ochtend van de eerste dag van de week gloorde, kwam Maria uit Magdala met de andere Maria naar het graf kijken. 2  Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten. 3  Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw.4  De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer. 5  De engel richtte zich tot de vrouwen en zei: ‘Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. 6  Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kijk maar, dat is de plaats waar hij gelegen heeft. 7  En ga nu snel naar zijn leerlingen en zeg hun: “Hij is opgestaan uit de dood, en dit moeten jullie weten: hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je hem zien.” Dat is wat ik jullie te zeggen had.’ (NBV)
Het had niet geholpen. Het graf was verzegeld, bewakers stonden er voor, maar het hielp niets. De aarde beefde en een geheimzinnige figuur in sneeuwwit kleed schoof de steen voor het graf vandaan en liet ze zien dat het graf leeg was. Het verhaal van Jezus van Nazareth is niet uitgelopen op de dood van hem, zoals onze menselijke verhalen altijd uitlopen op de dood. Op die eerste dag toen de steen voor het graf werd weggerold en ze het lege graf hadden gezien. Sinds die dagen geloven mensen dat het Koninkrijk van God, zoals dat door Jezus van Nazareth was gebracht altijd en overal kan beginnen. De opstanden in Lybië en Syrië hoeven niet uit te lopen op de dood, ondanks alle doden. De oorlog in Jemen kan omgezet worden in een vruchtbare vrede, ondanks de zwakte van de Verenigde Naties. Moslims en Christenen kunnen ook in Nederland vreedzaam met elkaar samenleven, wat angsthazen er ook over aan het liegen zijn. Doordat de slavendood aan het kruis eindigde in een leeg graf kan elk verzet tegen de dood door de liefde uiteindelijk op een overwinning uitlopen.
Dat Koninkrijk waar alle tranen zijn gewist, waar iedereen mag meedoen, waar we allemaal genoeg te eten zullen hebben, waar we alles met elkaar kunnen delen, komt! Het is met Pasen begonnen daar bij dat lege graf in Jeruzalem. Als je tenminste bereid bent die vrouwen te geloven die er bij waren. Die in het verhaal van Matteüs dagen en nachten tegenover het graf gezeten hadden.  Het was Jezus van Nazareth die liet zien dat een gewapende opstand uit zou lopen op de dood, hij had geweigerd zijn volgelingen de strijd aan te laten gaan met de Tempelwacht die hem wilde arresteren. Dat een opstand oploopt op de dood zou de opstand tegen de Romeinen een aantal jaren later ook laten zien, ten toen werd zelfs de Tempel verwoest.
Het waren de vrouwen die lieten zien dat volhouden en Zijn verhaal niet in de steek laten uiteindelijk de overwinning zal brengen. Daarom branden er in kerken Paaskaarsen. Daarom blijven die rare Christenen roepen om gerechtigheid en kijken naar de minsten in de wereld. Die boodschap van bevrijding van angst, bevrijding van armoede, bevrijding van dood gaat iedereen op de hele wereld aan. Daarom worden we zelfs vandaag nog opgeroepen om mee te doen aan de bevrijding van de armen volgens de Weg van Jezus van Nazareth. Hij is er zelf bij, ook bij ons. Ook al zijn we alleen en angstig voor een nieuw virus. De wereld loopt uit op een wereld in vrede, het samen voor elkaar zorgen is een begin, zoals de zorg voor de dode voor de vrouwen het begin werd van een nieuw leven.

Om het graf tot de derde dag te bewaken

Matteüs 27:62-66
62  De volgende dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de Farizeeën samen naar Pilatus. 63  Ze zeiden tegen hem: ‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger, toen hij nog leefde, gezegd heeft: “Na drie dagen zal ik uit de dood opstaan.” 64  Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen zijn leerlingen hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: “Hij is opgestaan uit de dood, ”en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’ 65  Pilatus antwoordde: ‘U kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel het zo goed als u kunt.’ 66  Ze gingen erheen en beveiligden het graf door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten. (NBV)
Er staat in het verhaal van Matteüs zoals het vertaald is in de Nieuwe Bijbelvertaling dat ze “de volgende dag” gaan, de dag van de voorbereiding op de Sabbath. Dat zou betekenen dat Jezus van Nazareth niet op Goede Vrijdag is gekruisigd maar op Witte Donderdag. De vier verhalen over de dood en de opstanding van Jezus van Nazareth verschillen nogal van elkaar. In elk geval lag Jezus van Nazareth op Stille Zaterdag, de dag van de Sabbath in het graf en werd het op de eerste dag van de week, onze Zondag, Pasen. In het verhaal van Matteüs is de dag van de voorbeiding niet alleen een dag van voorbereiding op de Sabbath, de dag waarop het hele huis moest worden schoongemaakt en alle ongerechtigheid moest worden verbrand, de dag waarop je nog boodschappen kon doen en eten kon klaarmaken voor de Sabbath, maar het is ook een dag van voorbereiding op Pasen.
Als het graf leeg gevonden zou worden zou men niet kunnen zeggen dat het lijk van Jezus van Nazareth was gestolen door zijn volgelingen. De steen lag er voor, het graf was verzegeld en er stonden bewakers voor. Daar zouden die hardnekkige vrouwen niet tegenop kunnen. De  vrouwen die tegenover het graf zijn gaan zitten zijn overigens naar Mirjam, de zuster van Mozes, genoemd. Die Mirjam was een profetes, een waarheidszegster, ze had gezongen na de doortocht door de Rode Zee, toen het dodenland Egypte definitief achter zich gelaten werd door het volk Israel. Een dubbele Mirjam houdt nu de wacht bij het graf van Jezus van Nazareth.
Wie toch verzonnen heeft dat vrouwen geen ambt kunnen vervullen in een kerk moet toch nooit een blik in de Bijbel geworpen hebben. Alle leerlingen van Jezus zijn er vandoor gegaan. Alleen die Jozef had nog de moed zijn graf ter beschikking te stellen. Maar de vrouwen die hem door het hele land gevolgd waren geven het niet op. Zij blijven zelfs bij zijn graf zitten. Magdala betekent trouwens toren en was de naam van een dorp aan het meer van Genesareth in Galilea. Vanuit die toren werd het graf in de gaten gehouden.Is dit het einde van het verhaal?

Hij heeft God gelasterd!

Matteüs 26:57-27:61
57 Zij die Jezus gevangengenomen hadden, leidden hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. 58  Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. 59  De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood zouden kunnen veroordelen, 60  maar ze vonden er geen, hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee 61  die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’ 62  De hogepriester stond op en vroeg hem: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’ 63  Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of u de messias bent, de Zoon van God.’ 64  Jezus antwoordde: ‘U zegt het. Maar ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 65  Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebt u met eigen oren gehoord hoe hij God lastert. 66  Wat denkt u?’ Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’ 67  Daarop spuwden ze hem in het gezicht en sloegen hem. Anderen stompten hem 68  en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?’ 69 Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ 70  Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 71  Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ 72  En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ 73  Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ 74  Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan. 75  Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. 1 De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen. 2  Nadat ze hem geboeid hadden, leidden ze hem weg en leverden hem over aan Pilatus, de prefect. 3  Toen Judas, die hem had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug 4  en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’ Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’ 5  Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich. 6  De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’ 7  Na ampel beraad kochten ze er de akker van de pottenbakker mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. 8  Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. 9  Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël, 10  en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’ 11 Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze hem de vraag: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘U zegt het.’ 12  Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen hem inbrachten, antwoordde hij niet één keer. 13  Daarop zei Pilatus tegen hem: ‘Hoort u niet wat deze getuigen allemaal tegen u inbrengen?’ 14  Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde. 15  Nu had de prefect de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen. 16  Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd. 17  En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?’ 18  Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 19  Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.’ 20  Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden. 21  Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw: ‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’ ‘Barabbas!’ riepen ze. 22  Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?’ Allen antwoordden: ‘Aan het kruis met hem!’ 23  Hij vroeg: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan het kruis met hem!’ 24  Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst nergens toe leidde, dat het er integendeel naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’ 25  En heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!’ 26  Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij hem eerst nog had laten geselen. 27  De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om hem heen. 28  Ze kleedden hem uit en deden hem een scharlakenrode mantel om, 29  ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden,‘ 30  en ze spuwden op hem, pakten hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd. 31  Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit, deden hem zijn kleren weer aan en leidden hem weg om hem te kruisigen. 32  Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen.33 Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd wordt, wat ‘schedelplaats’ betekent. 34  Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen hij die geproefd had, weigerde hij ervan te drinken. 35  Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, 36  en ze bleven daar zitten om hem te bewaken.37  Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. 38  Daarna werden er naast hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van hem, de ander links. 39  De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: 40  ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!’ 41  Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: 42  ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. 43  Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die hem nu dan redden, als hij hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’ 44  Precies zo beschimpten hem de misdadigers die samen met hem gekruisigd waren. 45  Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 46  Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ 47  Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’ 48  Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken. 49  De anderen zeiden: ‘Niet doen, laten we eens kijken of Elia hem komt redden.’ 50 Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf hij de geest. 51  Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten. 52  De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; 53  na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen. 54  Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’ 55  Vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om voor hem te zorgen, stonden van een afstand toe te kijken. 56  Onder hen bevonden zich Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs. 57 Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. 58  Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. 59  Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen 60  en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok. 61  Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten. (NBV)
Het is een merkwaardig proces zoals dat over Jezus van Nazareth wordt beschreven. Het voldoet niet aan de regels die er in de Joodse Wet geschreven staan. Het is ook geen proces dat onder invloed van Griekse of Romeinse regels zou gevoerd zijn. Het is een nachtelijk proces, duisternis alom en een duister gebeuren. Centraal staat de Hogepriester, iemand die direct financiëel belang had bij de wisselaars en handelaars in de Tempel. Jezus van Nazareth had hem dus in zijn inkomen getroffen. De vraag die wordt gesteld is of Jezus van Nazareth zich zoon van God noemt. Maar wie oplet ziet dat hij zich consequent Mensenzoon noemt. Maar de Mensenzoon komt zittend aan de rechterhand van de Machtige om te oordelen. En dan blijkt het duistere van dit proces. De rechter is tegelijk aanklager en belanghebbende. Een verdediging ontbreekt. Jezus van Nazareth zou een profeet zijn, maar wordt bespot als hij niet profeteert en veroordeeld als hij dat wel doet.
Het is als de moderne dicators die roepen dat alle protest tegen hun optreden komt van Al Quaida, de fundamentalistische terroristen beweging. En Nederlandse journalisten die denken dat het ook wel eens mogelijk zou zijn. Daar hebben eerlijke mensen geen antwoord op. Petrus bijvoorbeeld neemt afstand. Een man die zo gelaten zich kan laten bespotten en martelen, die zonder protest het meest oneerlijke proces over zich heen laat komen kent hij niet. Net als Judas had hij het begin van de opstand verwacht. Jezus van Nazareth bleek echter elke vorm van geweld, elk verzet af te wijzen. Als hij zich dan herinnert dat diezelfde Jezus van Nazareth al had voorspeld dat hij hem zou verloochenen kan hij niet anders dan huilen. Alle rechtvaardigheid lijkt dood te zijn. Dat het zogenaamde proces in het Sanhedrin geen echt proces is geweest blijkt uit het vervolg. De Joodse Rechtbank was wel degelijk bevoegd in religieuze zaken vonnis te wijzen, tot de doodstraf door steniging toe. Stefanus zou dat aan den lijve ondervinden.  Maar Jezus van Nazareth moest maar door de Romeinen worden berecht. Judas ziet nu pas in dat het forceren van een opstand door Jezus gevangen te laten nemen niet gewerkt heeft. Het leidt onherroepelijk tot de dood, ook zijn eigen dood.
Met het geld van het verraad werd de akker van Jeremia gekocht die als begraafplaats voor vreemdelingen een erebegraafplaats was. Ook de Romeinse overheid vroeg zich niet af of er sprake was van schuld of onschuld maar stuurde aan op de opstand. Als die Jezus van Nazareth die niet wilde leiden dan maar Jezus Barabbas, de zoon van een vader betekent die naam. Zo werd de Koning der Joden bespot met de dood van een slaaf, de kruisdood. Zo werd door de dood van die ene de dood van velen voorkomen. En na de soldaat die een oor verloor en werd genezen, werd ook een misdadiger mee opgenomen in het verhaal en op het hoogtepunt van zijn lijden vroeg hij nog om vergeving voor zijn beulen. Zelfs in de grootste godverlatenheid bleef hij zijn boodschap trouw, in de Geest van de Vader moest ook zijn sterven zijn. En hadden zijn vrienden hem in de steek gelaten, de vrouwen die hem uit Galilea gevolgd waren, volgden hem tot aan het kruis toe.Zo kon hij nog stervend zorgen voor zijn moeder. Dwars door het lijden heen schijnt nog steeds de liefde voor de ander. Zouden wij ook gevolgd zijn naar het kruis?