Verberg ons

Openbaring 6:9-17

9 Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis. 10 Ze riepen luid: ‘O heilige en betrouwbare Heer, wanneer zult U de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?’ 11 Ieder van hen kreeg witte kleren. Verder werd hun gezegd nog een korte tijd geduld te hebben, totdat het aantal dienaren compleet zou zijn: zij en hun broeders en zusters die net als zij gedood zouden worden. 12 Ik zag, toen het zesde zegel verbroken werd, hoe er een zware aardbeving kwam. De zon werd zwart als een rouwkleed en de maan werd bloedrood. 13 De sterren vielen op de aarde, zoals late vijgen die door een stormwind van de boom worden gerukt. 14 De hemel scheurde los en rolde zich als een boekrol op. Geen berg of eiland bleef op zijn plaats. 15 Koningen, machthebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen de rotsen in de bergen. 16 Ze riepen de bergen en de rotsen toe: ‘Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van Hem die op de troon zit en voor de toorn van het lam! 17 Want nu is de grote dag van hun toorn (NBV21)

Johannes had een mooie toekomst geschilderd. Het Romeinse Rijk was dus niet zo onoverwinnelijk en onkwetsbaar als je zou denken op grond van de vele overwinningen die er waren geweest. Het zou eens afgelopen zijn met dat Rijk. Maar hoeveel slachtoffers zouden er nog moeten vallen? Er waren er al zoveel geweest. Johannes zal om zich heen gekeken hebben op Patmos waar in de mijnen nog dagelijks gevangenen stierven. Johannes kende natuurlijk de verhalen over de opstand die geleid had tot de verwoesting van de Tempel. In die opstand waren ook toen al vele onschuldige burgers gestorven, afgeslacht in het geweld dat een opstand met zich meebrengt. Johannes kende ook de vervolgingen van Christenen die overal in het rijk oplaaiden. Hij kende ook de opvatting dat er een opstanding van de doden zou zijn en dat de misdadigers gestraft zouden worden. Was Jezus van Nazareth niet de eerste die was opgestaan uit de doden?

In de Tempel die Johannes nog in de hemel zag maar die weer op aarde zou komen werden de doden bewaard die zouden opstaan en aan wie recht zou worden gedaan. Hoe? Dat was onbekend, in het Hebreeuws was er geen woord voor, volgens Prediker zou de adem die het leven gaf aan mensen weer terugkeren naar God. De Grieken hadden er wel een woord voor, de ziel maar volgens de Joden was die ziel alleen van toepassing als het lijk van een mens nog geïdentificeerd kon worden. Johannes neemt hier maar aan dat de doden die op de opstanding wachten gekend zijn, hen zal recht worden gedaan. Maar het is nog niet zover, er moeten nog meer slachtoffers vallen, er zullen nog meer slachtoffers vallen. Johannes herinnert de mensen aan de uitroepen in het Oude Testament, aan de Psalmen die ze gezongen hadden en die ook al gezongen hadden van hoe lang het lijden van mensen nog zou moeten duren.

Wat we in elk geval ook nog zullen meemaken zijn de natuurrampen die we overal zien. En natuurrampen zijn vaak verre te verkiezen boven oorlogen en opstanden. Dat is zelfs vandaag de dag nog zo. De roep van hoe lang nog lijkt te verstommen met het verdwijnen van het geloof in de God van Israël. Mensen zijn zelf verantwoordelijk klinkt het dan. Maar juist de gelovigen, mensen die er van overtuigd zijn dat een aarde zonder oorlog en geweld mogelijk is, verzetten zich het hardst tegen oorlog en geweld. Het zijn geen natuurrampen, oorlog wordt gevoerd door mensen en als er niemand naar de oorlog gaat is het vrede. Oorlog wordt gevoerd met wapens en als er niemand is die wapens maakt kan er geen oorlog worden gevoerd. De roep van hoe lang nog zal het duren zet mensen op het spoor van hun eigen verantwoordelijkheid, van hun eigen aandeel in het voortduren van oorlog en geweld. Daarvoor is het geloof van Johannes nodig, het geloof dat er een aarde komt waar de God van Israël zal willen wonen, waar leed en ellende voorbij is. Elke dag mogen we die aarde dichterbij brengen door ons te verzetten tegen oorlog en geweld en onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag mag dat weer.

Als een donderslag

Openbaring 6:1-8

1 Toen zag ik dit: het lam verbrak een van de zeven zegels en ik hoorde een van de vier wezens roepen met een geluid als een donderslag: ‘Kom!’ 2 Ik zag dit: een wit paard met een ruiter, die een boog droeg. Hij kreeg een zegekrans en trok op als een overwinnaar, op weg naar nieuwe overwinningen. 3 Toen het lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen zeggen: ‘Kom!’ 4 Er verscheen een ander, vuurrood paard. De ruiter kreeg de opdracht om de vrede uit de wereld te verdrijven, zodat men elkaar zou afslachten. Hij kreeg een groot zwaard. 5 Toen het derde zegel werd verbroken, hoorde ik het derde wezen zeggen: ‘Kom!’ Ik zag dit: een zwart paard met een ruiter, die een weegschaal in zijn hand hield. 6 Ik hoorde iets als een stem te midden van de vier wezens zeggen: ‘Een dagloon voor een portie tarwe en een dagloon voor drie porties gerst. Maar laat wijn en olijfolie ongemoeid.’ 7 Toen het vierde zegel werd verbroken, hoorde ik het vierde wezen zeggen: ‘Kom!’ 8 Toen zag ik een vaalgeel paard. De ruiter heette Dood, en Dodenrijk vergezelde hem. Zij kregen toestemming om op een vierde deel van de aarde dood en verderf te zaaien, door middel van het zwaard, hongersnood, dodelijke ziekten en wilde dieren. (NBV21

In het boek Openbaring laat Johannes de beelden van de profeten uit de Hebreeuwse Bijbel over elkaar heen tuimelen alsof hij wil zeggen dat de hele Hebreeuwse Bijbel al gewaarschuwd heeft voor de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem in zijn tijd, maar ook dat die verwoesting uit zal lopen op de overwinning van de God van Israël. Er is sprake van vier dieren. Dat beeld komt uit het boek van de profeet Ezechiël. Die zag een wagen uit een onweerswolk tevoorschijn komen die gedragen werd door vier dieren, dezelfde als Johannes hier beschreven heeft, rondom die dieren en die wagen waren allemaal ogen, alle godjes van de wereld hielden de mensen in de gaten. De donderwolk stond voor de oppergod van Babel, Mardoek, de dondergod. De vier dieren waren de goden van de vier hoeken van de wereld. De hele wereld was er dus aanwezig. Maar de wagen werd bestuurd door de God van Israël op zijn azuurblauwe troon. Die God stak overal bovenuit.

Die vier dieren uit het boek Ezechiël worden nu getuigen van het openen van het testament dat aangeeft wat er met de wereld moet gebeuren nu de Tempel in Jeruzalem is verwoest. Dat is het verhaal van Johannes. Het lam is het lam dat zijn bloed had vergoten zodat het volk bevrijdt zou worden van de dood. In de Christelijke gemeente zou de gekruisigde Jezus van Nazareth als de bevrijder, de Messias, de gezalfde koning van de wereld, als het lam worden aangeduid dat alle mensen van de dood heeft bevrijd. Dat lam bepaald wat er gaat gebeuren na de verwoesting van de Tempel. Maar als de zegels worden gebroken komt een ander beeld van een profeet ter sprake. Het zijn de paarden uit de Nachtspreuken van de profeet Zacharia. En telkens als een zegel wordt verbroken klinkt het als een startschot met de kracht van een donderslag “Kom”

De vier paarden staan hier voor de gevaren die het Romeinse Rijk belagen. De Parthen, buurvolken die het rijk zouden kunnen verslaan, economische tegenspoed als de prijzen de pan uit zouden rijzen, burgeroorlogen die het Rijk van binnenuit zouden kunnen verzwakken en epidemieën van besmettelijke zieken als de pest. Dat Romeinse Rijk was dus helemaal niet zo onaantastbaar en onverslaanbaar als je zou denken op grond van de geschiedenis van het Rijk en de verwoesting van de Tempel. Eigenlijk zingt Johannes hier al een Triomflied. Kijk eens wat dat Lam, wat die Christus van jullie niet allemaal tevoorschijn kan brengen. Roept het geloof in Christus dan geweld op? Dat niet, maar als je gelooft dat het goede zal overwinnen dan zie je de zwakke kanten van het kwade wat gemakkelijker en dat is wat hier gebeurt. Dat is ook wat ons mag bemoedigen in ons streven de wereld wat leefbaarder te maken voor mensen. Van onze naaste houden als van onszelf mag dus gewoon doorgaan als iedereen ons voor gek verklaard. Uiteindelijk zal het de basis worden van de wereldsamenleving. Elke morgen mogen we er gelukkig weer opnieuw mee beginnen. Ook vandaag weer.

Als koningen heersen

Openbaring 5:1-14

1 Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten beschreven was en met zeven zegels was verzegeld. 2 Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep: ‘Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?’ 3 Maar er was niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien. 4 Ik brak in tranen uit omdat blijkbaar niemand het verdiende om de boekrol te openen en hem in te zien. 5 Toen zei een van de oudsten tegen mij: ‘Huil niet. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag Hij de boekrol met de zeven zegels openen.’ 6 Toen zag ik midden voor de troon een lam staan, tussen de vier wezens en de oudsten. Het zag eruit als een lam dat geslacht was en het had zeven hoorns en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten van God, die over de hele wereld zijn uitgestuurd. 7 Het lam ging naar degene die op de troon zat en ontving de boekrol uit zijn rechterhand. 8 Op hetzelfde moment wierpen de vier wezens en de vierentwintig oudsten zich voor het lam neer. Ieder van hen had een lier en een gouden schaal vol wierook; dat zijn de gebeden van de heiligen. 9 En ze zetten een nieuw lied in: ‘U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want U bent geslacht en met uw bloed hebt U voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal. 10 U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.’ 11 Daarna hoorde ik het geluid van een groot aantal engelen rondom de troon, de wezens en de oudsten; het waren er oneindig veel, tienduizend maal tienduizenden, duizend maal duizenden. 12 Met luide stem riepen ze: ‘Het lam dat geslacht is, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en alle kracht, eer, lof en dank.’ 13 Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: ‘Aan Hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’ 14 De vier wezens antwoordden: ‘Amen,’ en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer. (NBV21)

Soms lijkt de taal van het boek Openbaring droomtaal terwijl het voor de schrijver een heel gewoon alledaags beeld was. Wij kennen de alledaagse werkelijkheid van de schrijver van dit boek niet. We leren op school nog wel wat over het Romeinse Rijk, maar de meeste details ontgaan ons. Ook het vertalen van de mooie boeken van de Romeinse schrijvers uit het Latijn helpen ons niet de alledaagse werkelijkheid van gewone mensen te verstaan. Een boekrol die aan beide kanten is beschreven en verzegeld is met zeven zegels is niet iets geheimzinnigs, iets wat buiten de gewone werkelijkheid staat. Het is een testament waarmee iemand met bezit beschrijft wat er met dat bezit moet gebeuren als hij dood gaat. De Romeinen hadden nauwkeurige voorschriften voor het maken van een testament en vooral voor wat er met een testament moest gebeuren bij het overlijden van de opsteller ervan. Nu was het oorlog geweest in Israël en in het jaar 70 was de Tempel in Jeruzalem verwoest.

Er was dus weer een einde gekomen aan de godsdienst van Israël. Maar niet in de dromen van Johannes van Patmos. Wat was de erfenis van de godsdienst van de God van Israël? Wat zouden de Priesters en de Levieten in de Tempel zingen als er nu eens wel een Tempel zou zijn geweest? In de droom van Johannes zouden ze gezongen hebben over de bevrijding van de slavernij uit Egypte. Toen was er een Lam geslacht en het bloed was op de deurposten gesmeerd waardoor de eerstgeborenen in leven bleven en de Egyptenaren het volk het land hadden uitgejaagd omdat hun eerstgeborenen wel gestorven waren. In de droom van Johannes blijft de bevrijding niet bij Israël zelf maar geldt de bevrijding van de dood en de slavernij voor alle mensen op aarde. Dat het voor alle mensen op aarde geldt komt door Jezus van Nazareth. Jezus van Nazareth had laten zien dat ondanks zijn dood het verhaal over de liefde voor de mensen toch gewoon doorging.

En de liefde voor de mensen betekende dat alle mensen gelijk geworden waren. Er was een volk van koningen en priesters ontstaan. Niet meer een handjevol zoals de leerlingen, niet meer alleen Joden en een handvol meelopers, drieduizend waren er op de eerste Pinksterdag, maar tienduizenden uit alle volken op aarde. “Amen” betekent “zo is het” en zo is het maar net. Het afwijzen van geweld zoals Jezus van Nazareth had gedaan bij zijn gevangenneming, het blijven zorgen voor anderen, zoals hij zelfs aan het kruis nog had gedaan, had mensen blijvende moed gegeven om de Liefde als wapen te nemen om het kwaad in de wereld te bestrijden. In de droom van Johannes is de overwinning van de Liefde op het kwaad een tastbare werkelijkheid geworden. Het mag ons de moed geven er elke dag opnieuw mee te beginnen, als een volk van koningen en priesters, horen en zien waar de minsten zijn en onze naaste lief te hebben als onszelf.

Een visioen.

Openbaring 4:1-11

1 Hierna had ik een visioen. Er stond een deur open in de hemel. De stem die me eerder had toegesproken met het geluid van een bazuin, zei nu: ‘Kom hierboven, dan laat Ik je zien wat er hierna gebeuren moet.’ 2 Op hetzelfde moment raakte ik in vervoering. Er stond een troon in de hemel en daarop zat iemand. 3 Degene die daar zat had een uiterlijk als van jaspis en sarder, en rond de troon was een regenboog die eruitzag als smaragd. 4 Om de troon heen stonden vierentwintig andere tronen, waarop vierentwintig oudsten zaten. Ze droegen witte kleren en hadden een gouden krans op hun hoofd. 5 Van de troon gingen bliksemschichten uit en donderslagen en groot geraas. Voor de troon brandden zeven vurige fakkels; dat zijn de zeven geesten van God. 6 Ook lag er voor de troon iets als een zee van glas, van kristal. Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. 7 Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar. 8 Elk van de vier wezens had zes vleugels, met overal ogen aan de buiten- en de binnenkant. Dag en nacht, zonder ophouden, roepen ze: ‘Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.’ 9 Telkens als deze wezens lof, eer en dank brengen aan degene die op de troon zit en die tot in eeuwigheid leeft, 10 werpen de vierentwintig oudsten zich neer voor Hem die op de troon zit, en aanbidden Hem die leeft tot in eeuwigheid, en leggen hun kransen voor zijn troon met de woorden: 11 ‘U komt alle lof, eer en macht toe, Heer, onze God, want U hebt alles geschapen: uw wil is de oorsprong van alles wat er is.’ (NBV21)

Mensen die tegenwoordig dit soort visioenen hebben vertrouwen we meestal niet meer zo veel. Maar als je gevangen bent en in de brandende zon dwangarbeid moet verrichten voor een keizer die zich tot God verheven heeft dan zoek je droomtaal om duidelijk te maken dat je niet te breken bent maar in de Eeuwige blijft geloven. De gevangene van Patmos sluit daarbij aan bij de profeet Daniël. Eén van de profeten uit de ballingschap van het volk Israël in Babel. Daniël had een hoge functie aan het hof van de koning maar bleef trouw aan de wetten van Israël, de leer van de Mozes. Ook Daniël kreeg daardoor van tijd tot tijd moeilijkheden en ook hij gebruikte droomtaal om zijn blijvende trouw aan God tot uitdrukking te brengen. Na de martelingen komt namelijk onherroepelijk de bevrijding.

Een troon zoals hier beschreven wordt is niet te evenaren, door geen Keizer en geen machthebber waar ook ter wereld. Bovendien mag iedereen er vanuit gaan dat je ook vanuit die troon wordt gezien. Wij herkennen misschien in de beschrijving van de vier wezens godenbeelden uit het oude oosten, maar duidelijk wordt dat ook die goden, als ze al goden zijn, volledig in dienst staan van de God van Israël. Dat is de Almachtige Heer van hemel en aarde en uiteindelijk werpen alle volken zich aan zijn voeten. Dat Almachtige is sinds de Tweede Wereldoorlog een taal die we niet meer zo zullen spreken. In onze wereld zijn er geen wereldleiders meer die zichzelf tot God uitroepen. Soms roept iemand zijn volk tot God uit en zichzelf tot leider van dat volk. Aan mensen om zo’n volk en zo’n leider een halt toe te roepen. De God van Jezus van Nazareth is ondertussen met de slachtoffers van zo’n politiek en zolang wij geen hand uitsteken en ons leven niet in de waagschaal willen stellen blijven die slachtoffers vallen, bij miljoenen in de vorige eeuw. Ontelbare in onze dagen.

Aan ons dus om de aarde af te maken zoals God die gewild heeft. Goed, een plaats waar niet dan het goede te vinden is. Voor slachtoffers van natuurrampen bijvoorbeeld. De leiders van de wereld organiseren al hulp en aan ons om het hen mogelijk te maken. Maar ook voor de hongerenden in Afrika en Jemen, voor de armen overal op de wereld, voor de gevangenen en vooral voor hen die opkwamen voor mensenrechten en die onschuldig gevangen zitten. Wij hebben geen geheimtaal meer nodig om ons visioen duidelijk te maken. Dit soort geheimtaal zou ons zelfs wel eens dwars kunnen zitten. Wie heeft het er nu over een glazen zee voor een troon in de hemel. Maar een wereld waar de tranen zijn gedroogd, waar gevangenen zijn bevrijd, waar geen honger meer heerst en de naakten gekleed, de bedroefden getroost en de zieken genezen zijn is een wereld die we ons elke dag kunnen voorstellen. En waar we dus aan kunnen werken, bevrijd van slavenarbeid als we zijn.

Hoon zal het kleed zijn

Psalm 109:21-31

21 Maar U, HEER, mijn God, doe voor mij wat tot eer van uw naam is: bevrijd mij, U bent goed en trouw. 22 Ik ben verzwakt en arm, gewond in het diepst van mijn hart. 23 Ik verdwijn als een schaduw die lengt, als een sprinkhaan die wordt afgeschud; 24 mijn knieën zijn slap van het vasten, ik ben tot op het bot vermagerd. 25 Ik wek de lachlust op, wie mij ziet schudt meewarig het hoofd. 26 Help mij, HEER, mijn God, red mij in uw trouw, 27 dan zullen zij weten dat het uw hand is, dat U, HEER, dit hebt gedaan. 28 Komt van hen de vloek, van U verwacht ik zegen, schande voor mijn belagers, vreugde voor uw dienaar. 29 Hoon zal het kleed zijn van wie mij aanklagen, schande de mantel waarin zij zich hullen. 30 De HEER zal ik prijzen met luide stem, Hem loven te midden van velen, 31 Hij staat de armen terzijde en redt hen uit de greep van hun rechters. (NBV21)

Wat is nu die bevrijding. Voor Jezus was het ook bevrijding van de angst voor de dood. Hij stond voor de keuze, een opstand uitlokken met zijn legertje van 120, bewapend met zwaarden, of alle geweld veroordelen en daar zelf het slachtoffer van worden. Dat was geen eenvoudige beslissing, maar hij koos voor de geweldloosheid. Die opstand kwam veel later en leidde tot uitroeing van de opstandelingen, verwoesting van de Tempel en verspreiding van het Joodse volk over het Romeinse Rijk. De Weg van Jezus van Nazareth had dat kunnen voorkomen.

De psalm die we vandaag lezen leert ons dat wraakgedachten ook gelovigen niet vreemd zijn. Ja de gevoelens van woede en wraak worden hier zo verwoord dat ze ons als gevoelens ook zijn toegestaan. Maar die wraakgevoelens zijn zelf ook het kwaad en daar kom je als mens niet zomaar los van. Je wilt immers niet worden zoals de gewetenloze die de wraak voor je zou moeten nemen? Je wilt juist bevrijd worden van het kwade en overspoeld door het goede en niet dan het goede. Daar is de God van Israël voor nodig.

Een God die zijn volk heeft voorgehouden dat ze niet moeten doden, dat de wraak aan hem is en niet aan de mensen. Wij willen daar vaak niet aan, wij laten ons vaak leiden door de gevoelens van wraak. Wat ons is aangedaan is dan zo erg dat alleen wraak op zijn plaats is. Dat we het kwade moeten overwinnen door het goede ontgaat ons. Deze psalm zet ons weer op het spoor, we zijn verzwakt en arm geworden door het kwade, de God van Israël maakt ons rijker, want liefde is een rijk gevoel. Daarom mogen we elke dag opnieuw onze wraakgevoelens laten varen en opstaan om het goede te doen, uit liefde, ook vandaag weer. En ook vandaag mogen we gelovigen in de God van Israël er op aanspreken dat de wraak niet hen toekomt.

Liefde roept vijandschap op

Psalm 109:1-20

1 Voor de koorleider. Van David, een psalm. God, die ik loof, blijf niet zwijgen, 2 want vijandig en bedrieglijk is de mond van hen die mij beschuldigen, hun tong spreekt niets dan leugens, 3 ze bestoken mij met woorden van haat, zonder reden bestrijden ze mij. 4 Ik bid voor hen, maar mijn liefde roept vijandschap op, 5 ze vergelden goed met kwaad en liefde met haat: 6 ‘Wijs een gewetenloos man aan die hem aanklaagt bij de rechter. 7 Dat hij schuldig wordt bevonden en dat zijn gebed tegen hem pleit. 8 Dat zijn dagen geteld zijn, een ander zijn ambt overneemt, 9 dat hij zijn kinderen vaderloos, zijn vrouw als weduwe achterlaat. 10 Dat zijn kinderen bedelend rondzwerven, naar eten zoeken in het puin van hun huizen, 11 dat schuldeisers beslag leggen op zijn bezit en vreemden roven wat hij moeizaam verwierf. 12 Dat niemand hem trouw blijft, niemand zich ontfermt over zijn kinderen, 13 dat zijn nageslacht voorgoed verdwijnt, hun naam na hun leven wordt uitgewist. 14 Dat de schuld van zijn voorouders de HEER in gedachte blijft, de zonde van zijn moeder niet wordt uitgewist, 15 dat hun zonde en schuld de HEER steeds voor ogen staan en Hij hun namen van de aarde wegvaagt. 16 Want die man bewees aan niemand trouw, hij vervolgde zwakken en armen, wanhopigen dreef hij de dood in. 17 Dat de vloek die hij liefhad hemzelf treft, de zegen die hij een ander misgunde hem nooit ten deel zal vallen. 18 Dat de vloek hem als een mantel omhult, zijn lichaam vult als water, zijn gebeente doordringt als olie. 19 Dat de vloek als het kleed is dat hij draagt, als de gordel die hij dagelijks omheeft!’ 20 Laat zó de HEER mijn aanklagers straffen, hen die zelf over mij dit kwaad afroepen. (NBV21)

Lieve mensen zijn het die Christenen. Hun naam zegt het al, Christus betekent immers gezalfde en zalfjes zijn het. Schelden doen ze niet, zelfs niet op mensen die hen vervolgen. Ze nemen een voorbeeld aan Jezus van Nazareth die aan het kruis hangend nog aan zijn Vader vroeg om het de beulen niet kwalijk te nemen omdat ze niet zouden weten waar ze mee bezig waren. De Psalm die we vandaag met de Kerk meezingen laat een heel ander geluid horen. Het begint met vast te stellen dat er leugens worden verspreid. Hardnekkige leugens, roddel en achterklap waar je je slecht tegen kunt verweren.

Het is een gevaar voor de psalmdichter, hij lijdt er onder. Maar ook die psalmdichter bidt voor zijn vijanden, maar dat maakt die vijanden alleen maar kwaadaardiger. Stank voor dank krijgt hij, er wordt goed met kwaad vergolden. God zou moeten ingrijpen. Laat ze zelf eens ervaren wat een gewetenloos man hen zou kunnen aandoen. Het is dus niet zo dat die lieve Christenen niet kwaad te krijgen zijn. Ze weten best wat hun vijanden zou moeten overkomen, hoe hen een lesje te leren is. Ze hebben dat geleerd van onder meer deze psalm. Dood kun je die vijanden wensen, dat zijn kinderen bedelend rondzwerven en zijn vrouw als weduwe wordt achtergelaten.

Een tirade als we hier in deze psalm lezen heeft toch niets te maken met de vergevingsgezindheid die Jezus van Nazareth zijn volgelingen liet zien toen hij aan het kruis hing? Toch wel. Heel het volk liep achter Jezus van Nazareth aan. Zijn arrestatie dreigde al uit te lopen op een bloedbad, maar hij beval zijn volgelingen hun zwaarden op te bergen. Dat hij, als Koning der Joden, aan een Romeins kruis werd gehangen had ook een opstand kunnen veroorzaken, maar zijn gebed voor zijn beulen zette zijn volgelingen op een ander spoor. Het gevolg was geen opstand maar vrede.

 

Als uzelf

Matteüs 22:34-46

34 Nadat de farizeeën hadden vernomen dat Hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35 Om Hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36 ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37 Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dat is het grootste en eerste gebod. 39 Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40 Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’ 41 Nu de farizeeën om Hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: 42 ‘Wat denkt u over de messias? Van wie is Hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. 43 Jezus vroeg: ‘Hoe kan David Hem dan, sprekend door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: 44 “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 45 Als David Hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?’ 46 En niemand was in staat Hem een antwoord te geven, noch durfde iemand Hem vanaf die dag nog een vraag te stellen. (NBV21)

Zelfs voor de Kerken is het grote gebod vaak heel spannend. God liefhebben boven alles klinkt zo mooi. Het is abstract en je kunt er snel ja op zeggen. Als je dan vraagt hoe dat moet, klinken al gauw zaken als je keurig gedragen, geen misdrijven plegen en op zondag naar de Kerk om ook samen te zingen. Maar Jezus van Nazareth geeft er zelf een andere invulling aan. Hij sluit daarbij aan bij de oorspronkelijke samenvatting van de Tora die in de boeken Deuteronomium en Leviticus zijn verwoord. God liefhebben boven alles is je naaste liefhebben als jezelf. Hierop zijn alle andere wetten en voorschriften, alle uitspraken in de Bijbel gebaseerd. En dat maakt het spannend. Je naaste liefhebben dat gaat nog, dat klinkt sympathiek, maar als jezelf. Als je dus werkelijk je naaste flink wil liefhebben en daarmee God boven alles dan moet je dus jezelf ook wel zeer liefhebben. Helemaal aan het begin van de Bijbel staat het lied over de schepping. Daar worden licht, aarde, water, lucht, planten en dieren geschapen en als laatste de mens. En bij elk couplet staat in het refrein dat God zag dat het goed was. En bij de mens staat zelfs dat die geschapen werd naar Gods beeld en gelijkenis, man en vrouw, en God zag dat het goed was.

Als je dat goed tot je door laat dringen weet je dat het meest kostbare op aarde de mens is. Elk mens, ook jij, niet alleen de mensen die duur doen. De mensen die duur kunnen doen hebben hun deel al gehad zegt Jezus van Nazareth ergens, maar vooral de mensen die het niet breed hebben zijn de mensen die je liefde nodig hebben. De wegwerpmensen aan de onderkant van de samenleving. De armen, de zieken, de slachtoffers van natuurrampen, de slachtoffers van misdrijven, de mensen die misbruikt zijn. Als je naar hen kijkt zie je dat het niet goed is en daar moet wat aan gedaan worden. Vooral als het met jezelf wel goed gaat. En als het niet goed met je gaat mag je dus vragen om zorg, mag je je verzetten tegen hen die je de noodzakelijke hulp onthouden. Het grote gebod, je naaste liefhebben als jezelf, is er voor bedoeld om ons in gang te zeten, ons in beweging te zetten naar een aarde die goed is. Maar wie is die Jezus van Nazareth dan wel? Om uit te maken hoeveel je kunt houden van je naaste als je veel van jezelf houdt vraagt Jezus van Nazareth aan de deskundigen van wie de Messias, de verwachte bevrijder van Israël, afstamt. Van Koning David dus. Om maar even vast te stellen dat “bevrijder” of Messias zijn niet even zomaar wat is. Jezus voelde wel mee met die Farizeeërs.

Eeuwenlang is ons voorgehouden dat die Farizeeërs maar een stelletje huichelaars waren maar zo eenvoudig lag ook dat niet. Het waren mensen die hartstochtelijk hun geloof zuiver wilden houden. Dat zuiver houden van geloof in God was iets wat ook Jezus van Nazareth wilde. Alleen Jezus van Nazareth stelde niet de wet maar de liefde centraal. Vandaar ook die discussies over de wet. Jezus wijst dan op de Bijbel die zegt dat liefhebben het belangrijkste gebod is, God liefhebben en dat is gelijk aan je naaste liefhebben. Die Messias zou dat tot het uiterste doorvoeren was voorzegt en zou daarmee het volk bevrijden. Als koning zou die Messias regeren. En daar draait Jezus de zaak weer om. Hoe kan een nieuwe koning nu meer zijn dan koning David, dat stond er wel in de Bijbel en op die vraag was dus geen antwoord. Het had te maken met dat liefhebben. Als het meer moest zijn ging het over de hele aarde, over ons dus ook, En ons gaat het daar vandaag de dag ook over, wij zijn eigenlijk van een Koninkrijk zonder grenzen, burgers van de hele aarde zoals die door God is geschapen. Met alle mensen als broeders en zusters, let er dus op en zorg er voor dat het met hen allen goed gaat, zonder daarbij keuzes te maken tussen de een of de ander, pas dan gaat het goed met de aarde zoals God die bedoeld heeft.

Hij is geen God van doden

Matteüs 22:23-33

23 Ook kwamen er enkele sadduceeën naar Hem toe-sadduceeën beweren dat er geen opstanding uit de dood is-en ze vroegen Hem: 24 ‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Indien iemand kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen omdat hij haar zwager is, en voor zijn broer nakomelingen verwekken.” 25 Nu kennen wij een geval met zeven broers. De eerste trouwde, maar stierf kinderloos en liet zijn vrouw na aan zijn broer. 26 Hetzelfde gebeurde met de tweede en de derde broer, tot aan de zevende toe. 27 Het laatst van allen stierf de vrouw. 28 Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 29 Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, u kent de Schriften niet, en de macht van God evenmin! 30 Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel. 31 Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat Hij zei: 32 “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Hij is geen God van doden, maar van levenden.’ 33 Toen de talrijke omstanders dit hoorden, waren ze diep onder de indruk van zijn onderricht. (NBV21)

Religie wordt vaak verbonden met het leven na dood. Of we geloven willen in een leven na de dood is dan de vraag. Een vraag die ook aan Jezus van Nazareth wordt gesteld. Door gelovigen in God, maar die niet geloven in een leven na de dood. Die Sadduceeën verwierpen de gedachte dat er een leven na de dood zou zijn, de Farizeeën geloofden wel in de opstanding van de doden. Jezus van Nazareth geeft ze in zoverre gelijk dat we bij het geloof in God niet het leven na de dood maar het leven voor de dood moeten beschouwen. Ooit zal God een woning op aarde maken maar dat gebeurt pas als iedereen op de hele wereld geleerd heeft de richtlijnen voor de menselijke samenleving te volgen, als alle volken zich naar Jeruzalem keren heet het ergens anders in de Bijbel. Wanneer dat gebeurt is duister, het komt als een dief in de nacht staat er weer ergens anders en we weten het niet.

Het is ook niet belangrijk. Het is overigens wel belangrijk voor fundamentalisten en andere zogenaamde gelovigen in Amerika. Daar zijn veel mensen bezig met de Bijbel op schoot en een rekenmachine om uit te rekenen wanneer de wereld zal vergaan en God zich op de aarde zal vestigen. In de Bijbel wordt wel gesproken over aardbevingen, overstromingen en oorlogen als tekenen van het einde der wereld maar die zijn er eigenlijk altijd wel en ook altijd al wel geweest. In onze tijd weten we er meer van omdat we ze bijna rechtstreeks op de televisie kunnen meemaken. De beelden van Katarina in New Orleans waren tijdens de storm al zeer indrukwekkend. De beelden van de slachtoffers van aardbevingen in Pakistan gaan toch weer erg lijken op eerdere beelden uit Turkije. Telkens weer worden we beproefd of we werkelijk zo menslievend zijn. Giro 555 staat bijna altijd open en vooral voor een wederopbouw is veel geld nodig. Stel je eens voor dat zo goed als je hele stad of je hele dorp is verwoest. Het duurt jaren voor je er als gemeenschap weer bovenop bent. En over oorlogen in onze dagen zullen we maar zwijgen.

En die verre ellende moet ook de aandacht voor de ellende dichtbij niet doen verslappen. Er worden nog steeds kinderen in gevangenissen gestopt omdat hun ouders niet terug kunnen keren naar het land waar ze vandaan komen. Ook de voedselbanken blijven het druk hebben in ons land. De media staan vol met nieuws over een coronacrisis en dalende beurzen maar niemand schenkt nog aandacht aan de voedselcrisis en de stijgende voedselprijzen. Het verbruik van biobrandstof wordt beperkt omdat je sommige grondstoffen voor die brandstof beter kunt opeten maar we hebben ook nog een klimaatcrisis. Eigenlijk is dus de eerste vraag bij de hervorming van het belastingstelsel hoe we eerlijk kunnen delen met de armsten in de wereld. Anders lopen we de kans miljoenen tot een dood te veroordelen. Er is dus nog steeds geen plaats in ons midden voor de God van houden van je naaste als van jezelf, maar we kunnen er wel aan werken.

 

U ziet niemand naar de ogen

Matteüs 22:15-22

15 Nu trokken de farizeeën zich terug om te overleggen hoe ze Hem met een uitspraak in de val konden lokken. 16 Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal herodianen naar Hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat U oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. U trekt u niets aan van het oordeel van anderen, want U ziet niemand naar de ogen. 17 Zeg ons daarom wat U vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ 18 Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u Me op de proef, huichelaars? 19 Laat Me eens een
belastingmunt zien.’ Ze reikten Hem een denarie aan. 20 Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ 21 Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 22 Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten Hem met rust en gingen weg. (NBV21)

Nog steeds wordt het verhaal, dat vandaag wordt gelezen, uitgelegd alsof het over belastingen gaat. En alsof het een oproep is de overheid te gehoorzamen. Niets is minder waar. Het is het omdraaien van wat er werkelijk staat. Lees maar. De vraag die aan Jezus van Nazareth wordt gesteld is of het geoorloofd is belasting te betalen. Jezus van Nazareth vraagt dan om een belastingmunt. Die heeft hij kennelijk niet zelf in bezit. Ook zijn leerlingen hebben niet zo’n munt. Dat is niet zo vreemd en heeft niets met armoede te maken. Maar op de belastingmunten die je in Judea moest gebruiken stond de afbeelding van de Keizer van Rome. Romeinse stadhouders als Pontius Pilatus vonden dat een eer. Koning Herodes, die over Galilea ging keek wel uit. Munten met de beeltenis van een mens, of een dier, of van wat dan ook, werden door Galileërs geweigerd. Die raakten ze niet aan. Dat kwam door een strikte uitleg van het gebod uit Exodus dat je geen gesneden beelden moest maken, je zou immers eens in de verleiding komen die beelden te aanbidden.

Ook die verleiding is minder vreemd dan het klinkt. Romeinse Keizers beschouwden zich als Godheid. Jezus van Nazareth heeft dus niet een dergelijke munt, de Farizeeën wel. Maar dan stelt hij de vraag wiens beeld er op staat. Is niet de mens geschapen naar Gods beeld? Staat er dus niet het beeld van God op die munt en zou je die munt niet moeten gebruiken op de manier die God wil dat bezit gebruikt wordt? De belastingen van Keizers, Koningen en andere absolute machthebbers zijn en waren niet te vergelijken met de belastingen die we tegenwoordig betalen. Wij betalen belastingen ook om te delen met de armen, om de zorg te kunnen betalen en de hulp aan arme landen. De Keizer uit dit verhaal leefde zelf in weelde van die belastingen. Hij voelde zich zo machtig dat hij zich god op aarde voelde en zich ook zo liet vereren. Jezus van Nazareth ziet het grote verschil met de God waarvoor hij volgelingen zoekt. Van die God mag je je geen beeld vormen. Naar Gods beeld is immers elk mens gemaakt, man zowel als vrouw. En de Wet van die God is niet als de wet van de Keizer, de absolute gehoorzaamheid aan de Keizer, maar je naaste liefhebben als jezelf als gehoorzaamheid aan God. Daarom kon Jezus rustig zeggen dat die keizer z’n heidense muntjes zelf maar moest houden.

In het oorspronkelijke Grieks staat dat ze zijn munten maar terug moeten geven. Als er belasting betaald moet worden doe dat dan volgens de Wet die God al lang daarvoor in de woestijn had gegeven. Belastingen komen in onze dagen al lang niet meer alleen van absolute heersers. Al zijn er machthebbers genoeg die zich als godjes willen laten vereren. We hebben echter verenigingen die nadenken waarvoor we samen geld willen uitgeven, wie dat geld zou moeten betalen en die de uitvoering van die plannen ook controleren. Politieke Partijen heten die verenigingen. Van echte democratische politieke partijen mag iedereen lid worden. Binnenkort mogen we weer uitmaken wie we de beste vinden, door op een partij te stemmen bij verkiezingen. Via onderhandelingen komt er dan een regering of een gemeentebestuur die de ideeën van de partijen uitvoert. Mensen die in het verhaal van Jezus geloven kijken dan welke vereniging zorgt voor de zwakken in de samenleving, waar echt wordt gedeeld, waar rechtvaardigheid te vinden is. Waar dus ook de rijken het grootste deel betalen en niet het grootste deel subsidie in de wacht slepen zoals bij de hypotheekrenteaftrek het geval is. Daarom is belasting betalen niet genoeg maar moeten we ons actief bemoeien met wie ons regeert en hoe ze dat doen, wij hebben die mogelijkheid, wij kunnen vragen voor de armen te zorgen en niet de rijken te beschermen.

Alles staat klaar

Matteüs 22:1-14

1 Daarop vertelde Jezus hun opnieuw een gelijkenis: 2 ‘Het is met het koninkrijk van de hemel als met een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. 3 Hij stuurde zijn dienaren eropuit om de genodigden voor de bruiloft bijeen te roepen, maar die wilden niet komen. 4 Daarna stuurde hij andere dienaren op pad met de opdracht: “Zeg tegen de genodigden: ‘Ik heb het feestmaal bereid, ik heb mijn stieren en het mestvee laten slachten. Alles staat klaar, kom dus naar de bruiloft!’” 5 Maar ze negeerden hen en vertrokken, de een naar zijn akker, de ander naar zijn handel. 6 De overigen namen zijn dienaren gevangen, mishandelden en doodden hen. 7 De koning ontstak in woede en stuurde zijn troepen eropaf, hij liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. 8 Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren: “Alles staat klaar voor het bruiloftsfeest, maar de genodigden waren het niet waard. 9 Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft iedereen uit die je tegenkomt.” 10 De dienaren gingen de straat op en brachten alle mensen die ze tegenkwamen bijeen, zowel goede als slechte. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten voor de maaltijd. 11 Toen de koning binnenkwam om te zien wie er allemaal aanlagen, zag hij iemand die geen bruiloftskleed droeg, 12 en hij vroeg hem: “Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een bruiloftskleed aanhebt?” De man wist niets te zeggen. 13 Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: “Bind hem aan handen en voeten en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt.” 14 Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren.’ (NBV21)

Een merkwaardig verhaal staat er vandaag op het dagelijks leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap, dat wij hier dagelijks volgen. Zo op het eerste gezicht een vrolijk verhaal. Maar het gaat over de hogepriesters en de Farizeeën en het laat ons iets zien van wat het Koninkrijk van God zou betekenen. Het koninkrijk van God is als een bruiloftsfeest. Maar de mensen die uitgenodigd zijn komen niet. Die hebben geen tijd, zijn te druk met hun zaken en werk of worden zelfs boos als iemand ze durft uit te nodigen. Het moet een feest zijn van delen en zorgen voor elkaar, waar tranen worden gewist, lammen leren lopen en blinden weer kunnen zien, waar iedereen er bij mag horen. Nu hebben heel veel mensen helemaal geen zin in dat eerlijk delen. Dat kennen we in onze tijd ook. We zorgen voor onszelf en iedereen kan toch voor zichzelf zorgen. Er zijn zelfs mensen die boos worden als je zelfs maar suggereert dat er mensen zijn die hulp nodig hebben, ook financiële hulp en dat we met die mensen zouden moeten willen delen.

En in onze haastige samenleving hebben ook steeds minder mensen tijd om vrijwilligerswerk te doen. Alle vrijwilligersorganisaties hebben te maken met dat tekort. Dat handelaren en zogenaamde harde werkers niet willen komen omdat ze eerlijk moeten delen snappen we nog wel een beetje. Dat mensen boos worden als je naar hun inkomen en eigendom wijst snappen we ook, zeker als ze veel hebben en een groot inkomen hebben. Maar die ene gast die geen bruiloftskleed wil aantrekken? Als je jezelf maar waardeloos vindt dan is van een ander houden als van jezelf ook al snel klaar en niet aantrekkelijk. En dan roepen sommigen nog dat er veel geroepen zijn en weinig uitverkoren, het tegendeel is waar: er wordt er maar één uitgegooid! We gaan er misschien iets van snappen als we ons realiseren dat Jezus altijd iedereen wil laten meedoen met zijn Koninkrijk. Ook de mensen die niet willen komen, zelfs de mensen die de boodschappers ombrengen. Uiteindelijk roept de Koning iedereen, de goeden en de slechten staat er.

En als je het dan nog niet door hebt, nog niet mee wil doen met een heel bijzonder verhaal dat iedereen ten goede komt, dan moet je het zelf weten. Dan worden er soldaten op je stad afgestuurd om die in brand te steken en dan wordt je gekneveld en buiten geworpen waar geween zal zijn en tandengekners. Heel langzaam moet je tegenwoordig dapper worden om te blijven geloven dat eerlijk delen ook kan. Zelfs als het hele bouwwerk van grijpen en graaien op instorten staat wordt nog gevraagd of belastingbetalers er wel genoeg winst uit weten te halen. Alsof het inkomen en het bezig van mensen met een bescheiden pensioen dat op een bank staat niet beschermd mag worden. Alsof dat kleine beetje reserve dat een arme heeft niet veilig gesteld mag worden. En dan die huizen. Huren van de bank, hypotheek nemen noemen ze dat, was voor mensen met een bescheiden inkomen altijd al riskant. Want een bank zorgt niet voor onderhoud en reparatie. Maar eigendom van een huis hoort nu eenmaal zo schijnt het. Ze zijn in verleiding gebracht door de aanbidders van winst en profijt. Mogen we de slachtoffers niet beschermen en ze zo uitnodigen voor die maaltijd in het Koninkrijk?