Wie goeddoet

Openbaring 22:1-11

1 Hij liet me een rivier zien met water dat leven geeft. De rivier was helder als kristal en ontsprong aan de troon van God en van het lam 2 en stroomde dwars door de stad. Aan weerskanten van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing. 3 Er zal niets meer zijn waarop nog een vloek rust. De troon van God en van het lam zal daar in de stad staan. Zijn dienaren zullen Hem vereren 4 en Hem met eigen ogen zien, en zijn naam staat op hun voorhoofd. 5 Het zal er geen nacht meer zijn en het licht van een lamp of het licht van de zon hebben ze niet nodig, want God, de Heer, zal hun licht zijn. En zij zullen als koningen heersen tot in eeuwigheid. 6 Toen zei hij tegen mij: ‘Wat hier gezegd is, is betrouwbaar en waar. De Heer, de God die profeten bezielt, heeft zijn engel gestuurd om aan zijn dienaren te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet.’ 7 ‘Ik kom spoedig!’ Gelukkig is wie zich houdt aan de profetie van dit boek. 8 Ik, Johannes, was het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik alles gehoord en gezien had, wierp ik me neer aan de voeten van de engel die me deze dingen liet zien, om hem te aanbidden. 9 Maar hij zei: ‘Doe dat niet! Ik ben een dienaar zoals jij en je medeprofeten, en zoals degenen die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden.’ 10 Verder zei hij tegen me: ‘Houd de profetie van dit boek niet geheim, want de tijd is nabij. 11 Wie onheil aanricht zal nog meer onheil aanrichten, en wie onrein is zal nog onreiner worden. Wie goeddoet zal nog meer goeddoen, en wie heilig is zal nog heiliger worden.’ (NBV21)

Op verschillen de plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel klinkt de belofte door dat uiteindelijk de mensen weer in het Paradijs zullen wonen. Dat Paradijs kent dan het water dat leven geeft, als tegenstelling met de zee als water die de dood brengt, en de levensboom waarvan het eten van de vruchten eeuwig leven geeft en de bladeren genezing voor alle volken. De profeet Ezechiël spreekt er al over. Maar in de Hebreeuwse Bijbel stroomt het water van het leven en staat de boom met de genezende bladeren en de vruchten die eeuwig leven brengen in de Tempel in Jeruzalem. Voor onze schrijver op Patmos was er helemaal geen Tempel meer in het nieuwe Jeruzalem dat hij uit de hemel zag dalen. God woonde immers zelf in die stad, de rivier met levenswater ontspringt daarom in het verhaal van Openbaring aan de Troon van God en langs die rivier staan de levensbomen die elke maand een eigen vrucht geven en bladeren hebben die de volken genezing brengen.

Het wordt in het gedeelte van vandaag nog eens benadrukt. De troon van God zal in dat nieuwe Jeruzalem staan. Nu had ook de Hebreeuwse Bijbel het al gehad over de troon van God. Als die God groot werd gemaakt werd die troon een voetenbank, maar die troon of voetenbank stond in de Tempel in Jeruzalem. Het was de Ark van het verbond die als troon of als voetenbank voor God diende. In die Ark lagen de stenen platen waarop God zelf zijn richtlijnen voor de menselijke samenleving had gegrift. Als die richtlijnen over de Wereld verspreid zijn en overal tot richtlijn voor het inrichten van de samenleving dienen dan ontstaat op de wereld een situatie die paradijselijk kan worden genoemd, dan is het overal vrede en hoeft niemand meer te sterven voor de tijd die daarvoor is gesteld. Als je de inhoud van de Ark als rivier benoemt dan zijn de bladeren de boeken van de profeten en de geschriften als de Psalmen. Zo is ook de indeling van de Hebreeuwse Bijbel, eerst de Torah, de leer die Mozes gegeven heeft, dan de profeten en tot slot de geschriften. Ze brengen alle volken genezing, we geloven dat nog steeds.

Dat is het tegendeel van wat er zal gebeuren met de Keizer van Rome die de Tempel in Jeruzalem had verwoest. Wie onrein is zal onreiner worden, wie onheil aanricht zal nog meer onheil aanrichten. Je hoeft dus niet te schrikken van de groeiende weerstand tegen gemeenschappen die proberen gestalte te geven aan hetgeen Jezus van Nazareth zijn volgelingen had op te trekken. Niet langer hoef je op te trekken naar de tempel, het staat al geschreven wat we moeten doen. We mogen nu al leven of Jezus van Nazareth elke dag zou kunnen komen, dat mogen we zelfs volhouden in de grootste ellende. De alfa en de omega, de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet vertellen ons dat. Van A tot Z ligt het vast. Dat is pas God aanbidden, meer is er niet. Daarom blijft voor ons het parool te blijven denken aan de minsten op aarde, aan de hongerigen in Afrika en de slachtoffers van natuurrampen en oorlogen, nooit zullen we een van hen in de steek mogen laten.

 

Van zuiver goud

Openbaring 21:9-27

9 Een van de zeven engelen met de offerschalen die gevuld waren met de laatste zeven plagen kwam op me af en zei: ‘Ik wil je de bruid laten zien, de vrouw van het lam.’ 10 Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar een heel hoge berg en liet me de heilige stad Jeruzalem zien, die uit de hemel neerdaalde, bij God vandaan. 11 De stad schitterde door Gods luister, met een schittering als van een edelsteen, als een kristalheldere jaspis. 12 Ze had een grote, hoge muur met twaalf poorten en bij elke poort stond een engel. Op de poorten waren namen geschreven: de namen van de twaalf stammen van Israëls zonen. 13 Vanuit het oosten gezien waren er drie poorten, vanuit het noorden drie, vanuit het zuiden drie en vanuit het westen drie. 14 De stadsmuur had twaalf grondstenen, met daarop de namen van de twaalf apostelen van het lam. 15 Degene die met mij sprak had een gouden meetstok om daarmee de stad, de poorten en de muur op te meten. 16 De stad was vierkant, even lang als breed. Hij mat de stad met zijn meetstok: twaalfduizend stadie, zowel in de lengte als in de breedte en in de hoogte. 17 Hij mat de stadsmuur: honderdvierenveertig el, in gewone mensenmaat, die ook engelenmaat is. 18 De muur was gemaakt van jaspis, en de stad zelf was van zuiver goud, helder als glas. 19 De grondstenen van de stadsmuur waren versierd met allerlei edelstenen. De eerste was van jaspis, de tweede van lazuur, de derde kornalijn, de vierde smaragd, 20 de vijfde sardonyx, de zesde sarder, de zevende olivijn, de achtste aquamarijn, de negende topaas, de tiende turkoois, de elfde granaat en de twaalfde amethist. 21 De twaalf stadspoorten waren twaalf parels, elke poort een parel op zich. De straten van de stad waren van zuiver goud en schitterden als glas. 22 Maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam. 23 De stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig: over haar schijnt Gods luister, en het lam is haar licht. 24 De volken zullen in haar licht leven en de koningen op aarde brengen daar hun eerbewijzen. 25 De poorten zullen overdag nooit gesloten worden, en nacht zal het er niet meer zijn. 26 De volken zullen er al hun eerbewijzen komen brengen. 27 Maar alles wat verwerpelijk is en iedereen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaat, komt de stad niet binnen, alleen zij die in het boek van het leven staan, het boek van het lam. (NBV21)

Zeven schalen met zeven plagen. Daar begint dit gedeelte uit het boek van de Openbaringen mee. De gevangene op het Griekse eiland Patmos, die de hele dag in de brandende zon op de kale rotsen dwangarbeid moest verrichten en wist dat ook zijn geloofsgenoten in het Romeinse Rijk aan grote verdrukking blootstonden, ziet in de eerste plaats nog meer ellende. De rampspoed die het volk Israël en de Christenen uit de Heidenen heeft getroffen is niet zomaar voorbij. Maar heeft volhouden zin? Komt er een eind aan het lijden? Het is een vraag die ook na twee eeuwen Christendom in de wereld meer dan brandt. We worden weliswaar bang gemaakt voor de Islam maar vlak het Christendom niet uit. In onze streken werd het Christendom in de dagen van Karel de Grote met vuur en zwaard gebracht. Vreedzame dorpen werden verbrand en wie weigerde gedoopt te worden werd gedood. Toen een paar eeuwen later Amerika werd ontdekt werd Latijns-Amerika gekerstend met ongekende wreedheid, in Noord Amerika werden de Heidense Indianenstammen nagenoeg uitgeroeid. Ook de slavernij die vervolgens werd ingevoerd werd goedgepraat met zogenaamde Christelijke argumenten en de Apartheid in Zuid Afrika werd tot diep in de vorige eeuw ook in ons parlement met Christelijke argumenten goedgepraat.

Kun je dan blijven volhouden dat het geloof van die gevangene op Patmos een zinvol geloof is? Hij droomt van een stad met twaalf poorten, waar iedereen uit de hele wereld welkom is dus. Een stad waar alle rijkdom en schoonheid van de wereld te vinden is. Een stad die rust op de grondstenen van de apostelen en daarmee op het verhaal van Jezus van Nazareth, op de richtlijnen die God had gegeven voor de menselijke samenleving. Een stad met gouden straten die schitteren als glas. In die stad is alle geld waardeloos geworden. Het goud ligt immers op straat. Daar is geen economische concurrentie meer. . Niet langer worden mensen uit hun huis gezet omdat het huis onbetaalbaar is geworden, niet langer is voedsel te duur om je kinderen te voeden. Het is ook vandaag een droom die het waard is nagestreefd te worden en tot werkelijkheid gemaakt. Het lijden van al die mensen vandaag nog steeds zou ons dubbel zo hard moeten laten werken om deze droom tot werkelijkheid te brengen. De droom van de stad van gerechtigheid heeft sinds de schrijver van Patmos de mensen altijd bezig gehouden. Vaak zijn de mensen afgegaan op alle vreselijke dingen die in het boek Openbaring te vinden zijn. Daarbij wordt vergeten, of verzwegen, dat die vreselijke dingen al sinds de dagen van de gevangene van Patmos tot op onze dagen in de wereld te vinden zijn.

Of het nu de vervolging van Christenen onder Romeinse Keizers, de kerstening van Germaanse en Friese stammen onder Karel de Grote, de strijd tegen de Islam tijdens de kruistochten, de verovering van Indië tijdens de VOC, de slavernij en de Apartheid, de holocaust in de vorige eeuw, de strijd en de verkrachtingen in oorlogsgebieden zijn. De opsomming kan maar een zeer klein deel van al het leed en de ellende bevatten die de volken overkomen zijn en die je terug kan vinden in de gruwelijke beelden die beschreven staan in het boek Openbaring. Als ooit de Liefde zelf regeert op aarde, dan zijn de richtlijnen van God vervult. Dan spreekt het vanzelf dat ieder de naaste liefheeft als zichzelf. Dan is er geen duisternis meer waar je doorheen moet en waar je de steun nodig hebt van iemand die met je meegaat. Juist vanuit lijden en onderdrukking wordt duidelijk hoe hard we moeten werken aan zo’n wereld. Daarom zijn er mensen die onophoudelijk roepen dat we niet genoeg doen en dat we misschien te laat zijn. Er zijn nog mensen die zwelgen in eigen gelijk, die winst en profijt voor zichzelf belangrijker vinden dan delen met de minsten, ze verafschuwen de hulp die aan de minsten wordt gegeven. De duistere figuren waarmee afgerekend dient te worden. Zij komen de stad niet in, tenzij ze zich bekeren en laten leiden door de Liefde. Laten wij het voorbeeld zijn.

Een nieuwe aarde.

Openbaring 21:1-8

1 Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer. 2 Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht. 3 Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. 4 Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’ 5 Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak Ik nieuw!’ -Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf het op, want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.’ – 6 Toen zei Hij tegen mij: ‘Het is voltrokken! Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft geef Ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft. 7 Wie overwint vallen deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn. 8 Maar voor hen die laf en trouweloos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die de leugen hebben gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de tweede dood.’ (NBV21)

We lezen de Bijbel graag zoals we een geschiedenisboekje lezen. En het bijzondere is dan dat de Bijbel niet alleen de jaartallen van het verleden beschrijft maar ook het heden en de toekomst. Als je zo de Bijbel leest kom je snel in problemen. De wetenschappelijke geschiedenisboekjes geven vaak andere feiten over gebeurtenissen dan de Bijbel en heel vaak zijn er van de verhalen uit de Bijbel nauwelijks of geen sporen in de wetenschappelijke geschiedenis te vinden. En waar dan in al die verhalen die in het verleden over de toekomst zijn geschreven ons heden te vinden is blijft al helemaal een raadsel laat staan dat de toekomst zich al herkenbaar in de verhalen bevindt. Neem nu het verhaal van vandaag. De profeet Jesaja had daar ook over gesproken, waar loopt de menselijke geschiedenis op uit. Maar Jesaja had niet durven opschrijven dat de dood niet meer zou zijn zoals Johannes schrijft, Jesaja schrijft dat niemand sterft voor de honderdste geboortedag en wie dat wel doet vervloekt is, geen kind sterft meer voor de ouderdom en geen ouder hoeft een kind groot te brengen voor een vreselijk lot.

De Bijbel heeft een eigen boodschap en gaat niet over de geschiedenis zoals de wetenschap die kan en moet vastleggen maar gaat over de verhouding tussen God en de mensen en hoe die verhouding zou moeten en kunnen zijn. En dan zijn Jesaja en Johannes het roerend met elkaar eens. De geschiedenis van God met de mensen loopt onontkoombaar uit op een nieuwe aarde en een nieuwe hemel. Die hemel gaat op aarde wonen en wat wij ons allemaal bij de hemel kunnen voorstellen gaat op aarde gebeuren. God woont nu in de hemel zeggen we voor het gemak, we weten niet helemaal meer waar dat dan zou moeten zijn maar als God volmaakt is dan is ook zijn verblijfplaats volmaakt. Voor ons is God tegelijkertijd veraf en dichtbij, God gaat dan ook alle verstand te boven. Maar er komt dus een tijd dat we weer met God kunnen wandelen zoals van Adam en Eva en van Henoch wordt verteld in de Bijbel. De zee is in de Bijbel het symbool van de dood, afdalen in de zee overleef je niet, zelfs niet als een grote vis je opslokt. Vluchten voor God brengt je dan ook in de dood en op die nieuwe aarde kan dat niet meer, de zee is er niet meer, de dood dus ook niet.

Jesaja en Johannes schrijven in verschillende omstandigheden. Bij Jesaja breekt er een nieuwe tijd aan voor het volk Israël in nauwe verbondenheid met de God van Israël. De ballingen keren terug en zij hadden de ballingschap gebruikt om het verhaal van God en de mensen bij elkaar te brengen en voor zover mogelijk op te schrijven. Als Jeruzalem en de Tempel klaar zijn zullen ze de richtlijnen van die God voor het inrichten van de samenleving dan ook in zijn geheel voorlezen. Er moet dus wel iets nieuws beginnen volgens Jesaja en dat is al begonnen toen God ging werken aan die terugkeer. Voor Johannes is de situatie helemaal anders. Hij is na vervolging oorlog en opstand als dwangarbeider op een klein eiland terecht gekomen . Het is niets dan ellende dat zijn volk meemaakt, De Tempel in Jeruzalem is verwoest, de stad ligt in puin en het volk is over het Romeinse rijk verspreid. Zo kan dat verhaal met die God, die nooit het werk van zijn hand laat varen, niet aflopen. Jezus van Nazareth had niet voor niets beloofd met zijn volgelingen te zijn tot de aarde voltooid zou zijn. Er moet dus wel iets nieuws beginnen, een hele nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Voor Johannes kan het niet lang duren, het zal spoedig zijn. En als wij om ons heen kijken kan het nog steeds niet lang duren, verwoestende oorlogen in Syrië, Iran, Irak, Palestina en Israël, Oekraïne en Rusand en ziekten teisteren de aarde. Wij hebben geleerd dat ook wij ons die richtlijnen van de God van Israël steeds weer moeten laten voorlezen en steeds opnieuw moeten beginnen om ze in de praktijk te brengen. Zo beginnen we alvast met dat nieuwe, nu en in het nieuwe jaar weer.

 

Eerlijk oordelen over de volken

Psalm 96

1 Zing voor de HEER een nieuw lied, zing voor de HEER, heel de aarde. 2 Zing voor de HEER, prijs zijn naam, verkondig van dag tot dag dat Hij ons redt. 3 Maak aan alle volken zijn majesteit bekend, aan alle naties zijn wonderdaden. 4 Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe, geducht is Hij, meer dan alle goden. 5 De goden van de volken zijn minder dan niets, maar de HEER: Hij heeft de hemel gemaakt! 6 Glans en glorie gaan voor Hem uit, macht en luister vullen zijn heiligdom. 7 Erken de HEER, stammen en volken, erken de HEER, zijn majesteit en macht, 8 erken de HEER, de majesteit van zijn naam, draag geschenken zijn voorhoven binnen. 9 Buig u voor de HEER in zijn heilige glorie, huiver, heel de aarde, wanneer Hij verschijnt. 10 Zeg aan de volken: ‘De HEER is koning. Vast staat de wereld, zij wankelt niet. Hij oordeelt de volken naar recht en wet.’ 11 Laat de hemel verheugd zijn, de aarde juichen, de zee bruisen, met alles wat daar leeft. 12 Laat het veld verblijd zijn en alles wat daar groeit, laten alle bomen jubelen 13 voor de HEER, want Hij is in aantocht, in aantocht is Hij als rechter van de aarde. Rechtvaardig zal Hij de wereld berechten, eerlijk oordelen over de volken. (NBV21)

De almachtige God, schepper van hemel en aarde doet het tegenwoordig niet meer zo goed. Als je God almachtig noemt dan rijst direct de vraag waarom die zo machtige God al dat leed en ellende toelaat. Die vraag is met name opgekomen na de Tweede Wereldoorlog toen het langzaam doordrong dat er 6 miljoen Joden vermoord waren. En daarnaast Zigeuners, Jehova’s Getuigen, Vrijmetselaars, Homoseksuelen en politieke tegenstanders van de Nazi’s. Die Joden hoorden toch tot het door God uitverkoren volk? In de geschiedenis van de Kerk was er wel gesproken over straf die Joden verdiend zouden hebben voor de kruisiging van Jezus van Nazareth, maar de moord op 6 miljoen Joden, jongeren, ouderen, mannen, vrouwen, kinderen, zieken en gezonden, stond in geen verhouding met de Lijdende Knecht des Heren die volgens diezelfde christelijke kerkgeschiedenis ook de zonden van de Joden op zich had genomen.

Toch zingen we vandaag met de kerk mee een psalm waarin God als de Heer van hemel en aarde wordt bezongen. Hoe zit dat dan? De sleutel zit misschien in het noemen van de goden van alle volken. Het bestaan van andere goden wordt in de Bijbel vaak niet ontkend. Maar de God van Israël is altijd machtiger, de goden van de volken zijn minder dan niets. Die God die kan wat. Maar kennelijk toch niet de Holocaust tegenhouden, of de Tsunami, die van de kerst nog wel, of oorlogen zoals die om de Gazastrook. Holocaust, Tsunami en oorlogen zijn twee heel verschillende verschijnselen. Bij de Holocaust ging het om een plan van mensen. Mensen die dat plan ten uitvoer lieten brengen en mensen die zich tot die uitvoering lieten leiden. Maar ook mensen die zich tegen die uitvoering verzetten en mensen die zich niet tegen die uitvoering hebben verzet. Nog steeds worden in Israël de rechtvaardigen uit de volken herdacht en nieuwe rechtvaardigen uit de volken genoemd. Rechtvaardigen uit de volken zijn die mensen die met inzet en gevaar voor eigen leven Joodse levens hebben gered van de Holocaust.

Bij de Tsunami ging het om een van de natuurrampen die nu eenmaal voor komen, maar waardoor we geroepen worden tot hulp. Ook oorlogen worden door mensen bedacht en gevoerd. Als we in deze Psalm lezen dat God de volken zal oordelen dan betekent dat dus dat van alle volken geweten zal worden of die wilden delen met de minsten in de wereld, met de hongerigen, de naakten, de zieken, de slachtoffers van oorlog en geweld. En hoorde een volk bij oorlogshitsers of de vredestichters. Ieder volk mag zich afvragen hoe dat oordeel zal uitvallen. Van individuele mensen wordt gevraagd dat ze doen wat ze kunnen en dat ze daar telkens weer opnieuw mee mogen beginnen. Een volk dat het houden van je naaste als van jezelf tot norm en regel heeft verheven is daar natuurlijk een steun bij en een lichtend voorbeeld voor andere volken. Het zou natuurlijk fantastisch zijn als de volken van de wereld de handen in elkaar zouden slaan en de armoede de wereld uit zouden helpen. We leven in een tijd dat de volken besloten hebben de armoede te halveren. Dat is één stap, laten wij werken aan de volgende stap, zingend van deze psalm.

Er bestaat geen andere god

2 Samuël 7:17-29

17 Natan bracht alles wat hij had gezien en gehoord aan David over. 18 Koning David ging het heiligdom binnen, nam plaats voor de HEER en bad: ‘Wie ben ik, HEER, mijn God, wat is mijn familie, dat U mij zo ver hebt gebracht? 19 En alsof dat nog niet genoeg was, HEER, mijn God, hebt U ook gesproken over de toekomst van mijn koningshuis. Moge dit de mensheid tot wet worden gesteld, HEER, mijn God. 20 Wat kan ik verder nog zeggen? U kent uw dienaar, HEER, mijn God. 21 U hebt al deze grootse dingen gedaan en ze aan mij bekendgemaakt omdat U handelt naar uw woord en u houdt aan wat U zich hebt voorgenomen. 22 Daarom bent U groot, HEER, mijn God. Het is zoals ons altijd is voorgehouden: zoals U is er geen, er bestaat geen andere god dan U. 23 En wie kan zich meten met Israël, uw volk? Het is het enige volk op aarde waarvoor een God zich heeft ingezet om het vrij te kopen en tot zijn volk te maken, om zo voor zichzelf een naam te vestigen door middel van grootse en indrukwekkende daden: omwille van uw volk, dat U uit Egypte hebt bevrijd, hebt U vreemde volken en hun goden op de vlucht gedreven. 24 U hebt uw volk Israël voor altijd voor uzelf bestemd, en U, HEER, bent hun tot God. 25 Welnu, HEER God, houd u dan ook aan de belofte die U aan mij en mijn koningshuis hebt gedaan en doe uw woord voor altijd gestand. 26 Dan zal uw naam voor altijd in ere worden gehouden en zal men zeggen: “De HEER van de hemelse machten is God over Israël,” en dan zal het koningshuis van uw dienaar David altijd standhouden. 27 U, HEER van de hemelse machten, God van Israël, hebt aan uw dienaar onthuld dat U voor mij een huis zult bouwen. Daarom durf ik dit gebed tot U te richten. 28 U, HEER, mijn God, hebt me zo’n grootse toekomst beloofd. U alleen bent God, uw woorden zullen zeker in vervulling gaan. 29 Zegen dus mijn koningshuis opdat het altijd standhoudt. Dat hebt U, HEER, mijn God, immers beloofd. Moge het koningshuis van uw dienaar voor altijd door U gezegend zijn.’ (NBV21)

David had wat op de borst te kloppen. Hij mocht weliswaar geen Tempel bouwen maar de God van Israël zou er voor zorgen dat zijn huis eeuwenlang over Israël zou regeren. Op basis van die belofte bleven en blijven de Joden geloven dat de bevrijder van Israël een afstammeling van David zal zijn. Daarom spreekt de Christelijke Bijbel over Jezus van Nazareth als geboren uit het huis en het geslacht van David. Daarom gingen Jozef en Maria naar Bethlehem omdat daar het grondstuk lag dat aan de voorouders van David was toegewezen na de intocht in het beloofde land. Nog steeds geloven Joden dat er een Messias zal komen die het land Israël voorgoed verlossen zal van al haar vijanden. Zeer conservatieve Joden erkennen zelfs de staat Israël niet omdat die niet is gesticht door een Messias, een bevrijder, die de afstammeling van Koning David is en die het huis van David opnieuw heeft gevestigd in Jeruzalem. Bij alle discussies over de Staat Israël en het volk van God moeten we dus niet al te gemakkelijk de beloften van de Bijbel plakken op de actuele politieke situatie in Palestina.

David gaat na het krijgen van de belofte naar het Heiligdom om God te danken. Dat dankgebed heeft ook het karakter van een verbond. U kunt dat wel beloven maar zorg dan ook dat die belofte waargemaakt wordt, want eigenlijk heb ik die belofte helemaal niet verdient, laat het dankgebed van David zich samenvatten. David zit hierbij voor de Ark, dat was per slot het enige dat in dit heiligdom stond voor zover wij weten. De Ark werd beschouwd als de voetenbank van God en daarom kan er staan dat David plaats nam voor de Heer, of voor het aangezicht des Heren, of voor het aanschijn van de Heer. Geleerden worstelen dan met de vraag hoe het komt dat David gewoon kan gaan zitten. Maar kennelijk gebruikt David het Heiligdom zoals Mozes het Heiligdom gebruikte, als een Tent der Ontmoeting. Met dat beeld krijgt David dezelfde trekken als waarmee Mozes werd beschreven. David is de leider van het volk die als instrument van God het volk vrede en veiligheid zou schenken.

Ook de vraag van David om de belofte tot een wet voor de mensen te maken verwart veel Bijbelgeleerden. Het is God die de belofte doet en zal houden, daar komen geen mensen aan te pas. Maar wij zijn besmet met het Romeinse denken over recht, wij moeten ons aan wetten houden. Het Bijbelse denken over recht en gerechtigheid zet mensen in beweging. Als wij het huis van David willen erkennen als Koning, als Heer, van de wereld dan zullen wij in beweging moeten komen. Geloven we echt dat Jezus van Nazareth de waarheid sprak toen hij zei dat hem alle macht in hemel en op aarde gegeven was? Jezus van Nazareth beroept zich op de belofte aan David gedaan, want echte vrede is er pas als er vrede voor iedereen is, als iedereen een veilige plaats op aarde heeft, als honger is gestild, als naakten zijn gekleed en de armen bevrijd. Dan zullen alle tranen gedroogd zijn en kan God zijn Tent op aarde spannen staat er in het slot van de Bijbel. Om dat te bereiken zullen we dus in beweging moeten komen, dan vervullen we de belofte van God aan David gedaan. Kerst zit dan ook vol beweging. Dat doen wij dus door onze naaste lief te hebben als onszelf. Elke dag opnieuw mogen we daar mee beginnen, juist ook vandaag weer.

Een huis bouwen

2 Samuël 7:1-16

1 Toen de koning zijn intrek had genomen in het paleis en de HEER hem rust had gegeven door hem van al zijn vijanden te verlossen, 2 zei de koning tegen de profeet Natan: ‘Kijk nu toch! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God in een tent staat.’ 3 ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘de HEER staat u immers terzijde.’ 4 Maar diezelfde nacht richtte de HEER zich tot Natan: 5 ‘Zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER: Wil jij voor Mij een huis bouwen om in te wonen? 6 Ik heb toch nooit in een huis gewoond, vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! Al die tijd trok Ik rond in tent en tabernakel. 7 Alle stamgebieden van Israël heb Ik doorkruist, en heb Ik ooit aan een van de herders van Israël, die Ik had aangesteld om mijn volk te weiden, gevraagd om voor Mij een huis van cederhout te bouwen?” 8 Welnu, zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik heb je achter de kudde vandaan gehaald om mijn volk Israël te leiden. 9 Ik heb je bijgestaan in alles wat je ondernam, Ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld. Nu zal Ik je naam vestigen als een van de groten der aarde. 10 Ik zal aan mijn volk Israël een gebied toewijzen. Daar zal Ik het planten en daar kan het onbevreesd wonen. Het zal niet langer door misdadige volken onderdrukt worden, zoals toen het er pas woonde 11 en Ik rechters over mijn volk Israël had aangesteld. Jou zal Ik rust geven door je van je vijanden te verlossen. De HEER zegt je dat Hij voor jou een huis zal bouwen: 12 Wanneer je leven voorbij is en je bij je voorouders te ruste gaat, zal Ik je laten opvolgen door je eigen zoon en hem een bestendig koningschap schenken. 13 Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en Ik zal ervoor zorgen dat zijn koninklijke troon nooit wankelt. 14 Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor Mij een zoon: als hij zondigt, zal Ik hem kastijden met stok- en zweepslagen, zoals een vader doet, 15 maar hij zal nooit bij Mij uit de gunst raken zoals Saul, die Ik verstootte omwille van jou. 16 Jou stel Ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.”’ (NBV21)

Het lijkt soms jammer dat de Bijbel in een andere taal, zelfs in een andere taalsoort, geschreven is dan die wij spreken en verstaan. Maar het dwingt ons ook om nauwkeuriger te lezen en bij het vertalen van de oorspronkelijke tekst goed te letten op wat er in de tekst eigenlijk gebeurt. Het verhaal dat we vandaag lezen is daar een goed voorbeeld van. We kennen het misschien, David wil een tempel bouwen voor de God van Israël maar David mag dat niet. tot troost krijgt hij de belofte dat zijn zoon die Tempel mag bouwen. Zo wordt het verhaal van vandaag vaak samengevat. Maar als we de oorspronkelijke tekst lezen en we laten daarbij ook de Tora, de eerste boeken van de Bijbel, meeklinken, dan wordt er een ander verhaal verteld. Het verhaal van David die in zijn huis rust heeft gevonden verlost van al zijn vijanden en nu een huis voor de Naam van God wil bouwen. David wil doen wat in Deuteronomium staat, als het volk intrek in het land van God heeft genomen en rust heeft gevonden verlost van zijn vijanden dan zal er een huis voor de Naam van God gebouwd worden.

Geen wonder dus dat de profeet Natan zegt dat David zijn hart moet volgen omdat de God van Israël bij hem is. Maar als de nacht valt en ook de profeet rust vindt komen de woorden van de God van Israël nog duidelijker tot hem. Niet de Koning moet een huis voor God bouwen, maar God moet een huis voor de Koning bouwen. Het eerste koningshuis was immers ten onder gegaan. Voor ons lijkt het een woordspel, maar het gaat om de inhoud van de Naam van God en de inhoud van de Tempel. Ook voor het volk Israël gekozen werd heeft God nooit in een Tempel gewoond, een psalmist dichtte eens dat de Tempel de voetenbank van God was. De Naam van God was de belofte met het volk te zijn, met de gelovigen mee te gaan en stok en steun te zijn in tijden van beproeving, het volk tegen vijanden te beschermen. Daarom was die God nooit ergens vast te leggen, daarom was er die Tent der ontmoeting waar geen beeld stond maar waar de Ark stond die de richtlijnen voor de menselijke samenleving bevatte. Pas als die richtlijnen gevestigd waren in het land kon je zeggen dat je daar overal de God van Israël tegen kwam. Dat is het verhaal dat Natan aan David ging vertellen.

Ook David moet weten dat terwijl hij overal heeft rondgetrokken, in het veld bij de schapen, aan het hof bij Saul, in de woestijn van Zif waar hij Saul had kunnen doden, in het land van de Filistijnen waar hij een stad had gekregen, steeds de God van Israël bij hem was geweest. De richtlijnen voor de menselijke samenleving in een tent in de hoofdstad, laten ook zien hoe vluchtig de aanwezigheid van die richtlijnen kunnen zijn. Voor je het weet zijn ze vastgelegd in wetten en regels waar mensen zich aan moeten onderwerpen in plaats van door bevrijd te worden. Pas als er een Koningshuis is naar Gods hart dan kan er een centrum ontstaan waar God ontmoet kan worden, waar met de armen, de familie, de levieten, de vreemdelingen maaltijd kan worden gehouden als een offer aan de God van Israël. De belofte dat het huis van David, dat huis naar Gods hart, eeuwig zal bestaan is voor Christenen vervult in Davids Zoon, Jezus van Nazareth die, zoals Paulus het uitdrukte, zijn Tempel bouwde in de harten van de gelovigen en daar de richtlijnen voor de menselijke samenleving in beitelde. Vervult van die richtlijnen, heb je naaste lief als jezelf, vervult van de liefde van God, mogen we elke dag weer op pad gaan om te zorgen voor de minsten in onze samenleving, om voor hen een huis te zijn, ook vandaag weer.

Springen voor de HEER

2 Samuël 6:12-23

12 Toen koning David hoorde dat de HEER de familie van Obed-Edom en alles wat hij bezat had gezegend vanwege de aanwezigheid van de ark van God, ging hij naar het huis van Obed-Edom om de ark feestelijk in te halen in de Davidsburcht. 13 Telkens als de dragers van de ark van de HEER zes passen gedaan hadden, offerde hij een stier en een vetgemest kalf. 14 Vol overgave danste hij voor de HEER, slechts gekleed in een linnen priesterhemd. 15 Onder gejuich en stoten op de ramshoorn brachten David en de Israëlieten de ark van de HEER de berg op. 16 Toen de ark de Davidsburcht werd binnengedragen, stond Michal, de dochter van Saul, al op de uitkijk bij haar venster. Ze zag koning David dansen en springen voor de HEER, en haar hart vulde zich met minachting. 17 De ark van de HEER werd neergezet in de tent die David ervoor had opgericht, en David bracht de HEER brandoffers en vredeoffers. 18 Na afloop daarvan zegende hij het volk in de naam van de HEER van de hemelse machten. 19 Aan heel het volk, aan alle aanwezige Israëlieten, zowel de mannen als de vrouwen, liet hij brood, gedroogde dadels en rozijnen uitdelen. Daarna ging iedereen naar huis. 20 Ook David ging naar huis, om zijn familie en bedienden te zegenen. Michal kwam hem tegemoet en zei: ‘De koning van Israël heeft zich vandaag wel bijzonder waardig gedragen! Als de eerste de beste dwaas heeft hij zich voor de ogen van zijn slavinnen en onderdanen ontbloot!’ 21 David antwoordde: ‘Dat deed ik voor de HEER, die mij heeft aangesteld als vorst over het volk van de HEER, over Israël, en mij zo heeft verkozen boven jouw vader en heel zijn familie; voor de HEER danste ik! 22 En al zou ik me nog erger vernederen, al zou ik me zelfs in mijn eigen ogen verlagen, dan nog zou ik in aanzien staan bij de slavinnen over wie je spreekt.’ 23 Michal, de dochter van Saul, zou kinderloos blijven tot op de dag van haar dood. (NBV21)

Die Ark van het Verbond schonk voorspoed. De richtlijnen voor de menselijke samenleving die in die Ark werden bewaard leiden tot een land dat overvloeit van melk en honing. Na drie maanden, de tijd was vol, haalde David de Ark opnieuw op. Maar nu zoals de Ark was bedoeld, je draagt de richtlijnen voor de menselijke samenleving zelf, je laat zien dat ze vreugde schenken. Niks deftigheid, niks verering van voorwerpen. Religie zoals de Heidenen hebben speelt bij de verering van de God van Israël geen rol.  Wat een grote rol speelt is de bereidheid te delen. Daarom al die offers. Maar na elke 6 passen volgt de zevende. De pas van de Sabbat, de dag die God geheiligd heeft om de mens van alle slavernij te bevrijden. Dat hoort bij de richtlijnen voor de menselijke samenleving net als het delen. Die offers zijn dan ook tekenen aan God dat je bereid bent alles te delen.

Het volgen van de richtlijnen voor de menselijke samenleving is de basis  van de regering van David. Dat blijkt ook als David uiteindelijk thuis komt om te zorgen dat van zijn huis het goede zal uitgaan, om zijn huis te zegenen. De Koningin, Michal, dochter van Saul, verweet David onvoldoende deftigheid te hebben laten zien. En David laat zien begrepen te hebben waar het bij de dienst aan de God van Israël eigenlijk om gaat: om te dienen, om je niet te verheffen boven de minsten maar een hand uit te steken naar de minsten in de samenleving, om te beseffen dat je door de God van Israël bevrijd bent van de slavernij.  Leiderschap begint bij het wassen van de voeten van hen aan wie leiding moet worden gegeven, dat is de boodschap die ook Jezus, zoon van David, heeft gegeven.

Deftigheid leidt tot onvruchtbaarheid, Michal zal dan ook geen kinderen krijgen. Gelukkig dat ook wij tot op de dag van vandaag af mogen zien van al die deftigheid maar onze hand uit mogen steken naar de minsten, ook vandaag weer, met vreugde. Leiderschap als een eigenschap van iemand tegen wie je moet opkijken is een vals en heidens leiderschap. Er wordt tegenwoordig wat af gediscussieerd over Christelijk leiderschap. Maar de termen Christelijk en leiderschap sluiten elkaar eigenlijk uit. Een koning danst met het volk voor de God van Israël. Een echte koning erkent dat niet hij maar God de eigenlijke koning, de eigenlijke leider is. Dat laat je zien in je doen en laten. Dat verkondigen in woord en dat is echt leiderschap. Opdrachten, oordelen en veroordelen horen daar niet bij. Samen mag je aan Gods schepping werken, werken aan een aarde waar niemand zich verheven acht boven de ander.

 

Harpen, tamboerijnen, rinkelbellen

2 Samuël 6:1-11

1 Weer riep David alle weerbare mannen van Israël bijeen; het waren er dertigduizend. 2 Hij ging met zijn gevolg op weg om de ark van God op te halen uit Baäla in Juda, de ark waaraan een bijzondere naam verbonden is: die van de HEER van de hemelse machten, die op de cherubs troont. 3-4 Ze haalden de ark van God uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel ligt, en reden hem weg op een nieuwe wagen. Abinadabs zonen Uzza en Achio leidden de wagen; Achio liep voor de ark uit. 5 David en de Israëlieten dansten voor de HEER, begeleid door allerlei muziekinstrumenten van hout en door lieren, harpen, tamboerijnen, rinkelbellen en cimbalen. 6 Toen ze langs de plek kwamen waar Nachon zijn graan dorste, gingen de ossen daarop af. Uzza stak zijn hand uit en greep de ark van God vast. 7 De HEER ontstak in woede tegen Uzza en strafte hem ter plekke voor zijn onachtzaamheid, zodat hij op slag dood was. 8 David werd kwaad omdat de HEER Uzza had doorkliefd. Hij noemde die plaats Peres-Uzza, en zo heet het daar tot op de dag van vandaag. 9 Toen werd David bang voor de HEER en hij vroeg zich af: Hoe kan de ark van de HEER ooit bij mij in Jeruzalem komen? 10 Hij durfde de ark niet meer terug te leiden op de weg naar de Davidsburcht, en liet de wagen afslaan naar het huis van Obed-Edom, een Gatiet. 11 De ark van de HEER bleef drie maanden in het huis van Obed-Edom, en de HEER zegende Obed-Edom en zijn hele familie. (NBV21)

De machtigen en de rijken willen altijd wat hebben om te laten zien. Mooie villa’s, schitterende gewaden, in onze tijd mooie auto’s en fraaie jachten. Dat was ook al zo in de dagen van David. Hij had een mooie hoofdstad, Jeruzalem met daarin een prachtig nieuw paleis, de Davidsburcht. Dat fraaie paleis dat hij ook gekregen had van naburige koningen. Hij had een harem met vruchtbare vrouwen. En als Koningin een dochter van de vorige Koning van Israël, Saul. Maar er ontbrak nog wat. David had het altijd gehad over de God van Israël. Hij had een profeet van die God in zijn gevolg en een priester die hem ook hielp antwoorden van die God te vinden op de vragen die David had voor de oorlogen die hij voerde.

Van die God was echter niets te zien in de mooie hoofdstad. Het werd dus tijd om daar wat aan te doen. Maar wat en hoe? Toen herinnerde men zich de Ark van het Verbond. Een geheimzinnige kist die ooit in een tent had gestaan, een tent die ook als Heiligdom had gediend. Een tent die ze apart hadden moeten bouwen in de Woestijn om een heiligdom te worden voor het hele volk. David zette dus bij zijn paleis ook een tent op en besloot de Ark op te halen. Daarmee kon hij een begin maken met de centralisatie van de godsdienst. Elke stam had eigen heiligdommen voor de God van Israël maar met de Ark zou daarvan alleen het heiligdom in Jeruzalem overblijven. Die Ark had ooit dienst gedaan in de oorlog tegen de Filistijnen. Die hadden de Ark veroverd maar er alleen maar ellende van ondervonden. Op een kar met twee stieren er voor hadden ze de Ark uiteindelijk teruggestuurd naar Israël.

En ook in Israël bleek dat je de Ark niet zomaar kon vereren en zo was de Ark bij Abinadab in een schuur terecht gekomen. De schuur werd het heiligdom. David nam het hele leger van Israël mee om de Ark op te halen. Muziekkorpsen voorop en de Ark op een kar zoals de Filistijnen hadden gedaan. Maar de Ark was geen godenbeeld en toen de Ark langs een dorsvloer kwam ging het mis. Een dorsvloer was een heiligdom van de vruchtbaarheidsgoden van Kanaän. Later zou de Tempel van Salomo ook op een dorsvloer worden gebouwd. De Ark verzette zich tegen die religiositeit en dreigde van de kar te vallen. Dat kostte de redder van de Ark het leven, de arme man die de Ark voor vallen behoedde. Mensen kunnen de God van Israël niet redden. En zo belandde de Ark weer in een schuur. Wij willen nog wel eens beweren te weten wat God wel of niet zou willen maar buiten de Liefde weten we niks.

 

Ga niet recht op hen af.

2 Samuël 5:17-25

17 Toen de Filistijnen hoorden dat David tot koning van Israël was gezalfd, rukten ze met al hun troepen uit omdat ze hem wilden overmeesteren. Zodra David dit vernam, verschanste hij zich in de bergvesting. 18 De hele vallei van Refaïm stond al vol Filistijnen. 19 David wendde zich tot de HEER en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U ze aan mij uitleveren?’ De HEER antwoordde: ‘Ga op hen af! Ik verzeker je dat Ik de Filistijnen aan je zal uitleveren.’ 20 David ging naar Baäl-Perasim. Daar versloeg hij hen, en sprak de woorden: ‘De HEER is voor mij door de vijandelijke linies gebroken zoals plotseling opkomend water zich een baan breekt.’ Daarom wordt die plaats Baäl-Perasim genoemd. 21 De godenbeelden die door de Filistijnen waren achtergelaten, werden door David en zijn mannen meegenomen. 22 De Filistijnen waagden nog een tweede aanval. Opnieuw stond de hele vallei van Refaïm vol. 23 Opnieuw wendde David zich tot de HEER, en deze zei: ‘Ga niet recht op hen af. Maak een omtrekkende beweging tot bij de moerbeibomen en val hen in de rug aan. 24 Zodra je in de boomkruinen het geluid van een aanstormend leger hoort, moet je toeslaan, want dan gaat de HEER voor je uit om het leger van de Filistijnen te verslaan.’ 25 David deed wat de HEER hem had bevolen en sloeg de Filistijnen terug van Geba tot Gezer. (NBV21)

David is nu dus niet alleen koning van Juda maar koning van heel Israël, alle stammen samen onder één koning. Een geduchte vijand. Dat kunnen de Filistijnen niet op zich laten zitten . Als dan de Filistijnen dus massaal tegen de nieuwe vorst optrekken wendt David zich eerst tot de God van Israël om hulp en raad. Zijn bergvesting Jeruzalem stond bekend als onneembaar, David had het door een list weten te veroveren. Maar ja, als David met zijn legers de Filistijnen overspoelt in het dal waar zijn hun leger hadden gelegerd dan is de winst verzekerd. Het vertrouwen in de God van Israël geeft kracht. Maar de Filistijnen geven niet op, tot aan het eind van zijn leven blijft David last hebben van de Filistijnen.

Ook daarom werd eerst Jeruzalem veroverd, zo heeft de herder van Israël een uitkijkpost op de hoogste berg om de gevaren voor Israël waar te nemen. De Filistijnen staan in de vallei, David komt van de bergen het bedreigde volk te hulp. Als hij bij de tweede keer een omtrekkende beweging maakt en gebruik maakt van een valwind die de bomen doet klinken als een aanstormend leger, dan wint Israël opnieuw. We moeten dus uitkijkplaatsen hebben waar we de gevaren voor de minsten en de zwaksten in de samenleving kunnen overzien.

In veel kerken worden in deze dagen niet alleen bondgenootschappen gesmeed met de voedselbanken maar worden ook spreekuren ingericht voor de armen zodat hun hulpgeroep gehoord kan worden en versterkt kan worden door de Kerken, zodat de kerken de armen in onze samenleving te hulp kunnen komen. Versterking van de voedselbanken is meer dan nodig nu de supermarkten verstandiger om gaan met hun voorraad. Jezus van Nazareth heeft ons niet voor niets geleerd dat een hekel aan armen, een hekel aan kreupelen en blinden, het best kan worden bestreden door bevrijding van de armen en genezing van kreupelen en blinden. Elke dag opnieuw mogen we daarvoor strijden zoals David deed, ook vandaag mag dat weer.

Ten behoeve van Israël

2 Samuël 5:6-16

6 De koning en zijn mannen trokken op naar Jeruzalem, waar de Jebusieten woonden. De Jebusieten zeiden tegen David: ‘U komt er niet in! Sterker nog: de lammen en de blinden zullen u verjagen! David komt er niet in!’ 7 Toch veroverde David de bergvesting van Sion, de huidige Davidsburcht, 8 en hij verklaarde: ‘Wie de Jebusiet wil verslaan, hoeft slechts de watertoevoer af te snijden. En wat die lammen en die blinden betreft, die veracht ik uit de grond van mijn hart.’ Daarom zegt men: Lammen en blinden, die komen het huis niet in. 9 David ging in de bergvesting wonen en noemde deze de Davidsburcht. Hij breidde de vesting rondom uit, tot aan het Millobolwerk. 10 In de loop der tijd werd David steeds machtiger, want de HEER, de God van de hemelse machten, stond hem terzijde. 11 Koning Chiram van Tyrus stuurde afgezanten naar David en leverde hem cederhout en timmerlieden en steenhouwers voor de bouw van een paleis. 12 David besefte dat de HEER hem als vorst over Israël had aangesteld, en hem ten behoeve van Israël, zijn volk, tot een machtig koning had gemaakt. 13 Na zijn komst uit Hebron nam David nog meer vrouwen en bijvrouwen, afkomstig uit Jeruzalem, en kreeg hij nog meer zonen en dochters. 14 Dit zijn de namen van de zonen die in Jeruzalem geboren werden: Sammua, Sobab, Natan en Salomo, 15 Jibchar, Elisua, Nefeg en Jafia, 16 en Elisama, Eljada en Elifelet. (NBV21)

Hebron was vanouds een belangrijke plaats in Juda. Nu David ook Koning van het overige Israël was geworden moest er een Koningsstad, een hoofdstad voor het rijk, komen die niet gebonden was aan een van de twee delen van Israël maar symbool kon staan voor de eenheid. In het midden tussen Juda en Israël lag de stad van de Jebusieten. Een onneembare vesting dachten ze zelf. Maar als je de watertoevoer in een warm land afsnijdt dan houdt een stad het niet lang vol. Zelfs de blinden en de lammen hielden David dus niet tegen. Matteüs legt veel later nog eens uit wat het betekent dat David een hekel heeft aan blinden en lammen. Nadat Jezus van Nazareth de Tempel gereinigd heeft van handelaars en wisselaars, vertelt Matteüs dat de blinden en de lammen naar Jezus toe kwamen. “En hij genas hen” staat er dan. Genezen is dus beter dan ze buiten de samenleving te zetten en als minderwaardig te behandelen zoals de Jebusieten deden.

David werd een machtig vorst. Hij kreeg zijn paleis bijna aangeboden door de vorsten van de buurlanden die hem te vriend wilden houden. Ook de harem van David wordt uitgebreid en hij heeft een vruchtbaar gezinsleven. Bijna gaat de Koning van Israël lijken op de Koningen die ook de Heidenen hebben. Om een dergelijke koning had het volk immers gevraagd. David beweegt zich op een gevaarlijke grens. Maar nog blijft hij een Koning naar Gods hart. Hij bekent dat hij zijn koningschap en de bijbehorende grootheid van God zelf heeft gekregen. Hij hoeft zich niet te verheffen omdat hij zo goed is. Ook wij mogen daaraan denken als ons veel is toegevallen, als we gezondheid en welvaart kennen, een voorspoedig gezinsleven hebben, het is ons gegeven door de God van Israël en het is ons gegeven om te delen. David wist zich gezag te veroveren.

Zijn militaire successen uit de tijd dat hij onder Saul diende waren nog lang niet vergeten. Dat hij vijanden overwon maar niet uitroeide maakte ook indruk. Kennelijk had deze koning zoveel zelfvertrouwen dat hij het aandurfde in vrede met zijn voormalige vijanden te leven. David bouwde een hof op zoals veel koningen hadden. Maar de vrouwen en bijvrouwen die hij nam waren geen onderdeel van vredesverdragen zoals dat bij zijn zoon Salomo wel het geval zou zijn. Hij nam zijn vrouwen en bijvrouwen uit de bevolking van Jeruzalem en daarmee versterkte hij de positie van de stad als hoofdstad. Als je inwoner van de stad was dan hoorde je al bijna bij het hof van de grote Koning David. David had geen volk ten behoeve van hemzelf, maar was koning ten behoeve van het volk. Zo zullen wij onze regeringen moeten beoordelen, zijn ze er voor de burgers of zijn de burgers er voor hen. Aan ons om de overheid het goede voor te houden.