Maak u niet ongerust

1 Koningen 17:1-16

1 De Tisbiet Elia uit Gilead zei tegen Achab: ‘Zo waar de HEER leeft, de God van Israël, in wiens dienst ik sta, de eerstkomende jaren zal er geen dauw of regen komen tenzij ik het zeg.’ 2 De HEER richtte zich tot Elia met de woorden: 3 ‘Ga weg van hier. Ga naar het oosten en zoek een schuilplaats in het Keritdal, aan de overkant van de Jordaan. 4 Drinken kun je uit de rivier, en Ik heb de raven opgedragen je daar van voedsel te voorzien.’ 5 Elia deed wat de HEER hem had gezegd, hij ging weg en trok zich terug in het Keritdal, ten oosten van de Jordaan. 6 De raven brachten hem daar ’s ochtends en ’s avonds brood en vlees, en water dronk hij uit de rivier. 7 Maar doordat het almaar niet regende in het land, viel de rivier na verloop van tijd droog. 8 Toen richtte de HEER zich tot Elia met de woorden: 9 ‘Ga naar Sarefat, in de buurt van Sidon, en neem daar je intrek. Ik heb een weduwe daar opgedragen je van voedsel te voorzien.’ 10 Elia ging op weg naar Sarefat, en toen hij bij de stadspoort aankwam, zag hij een weduwe die bezig was hout te sprokkelen. Hij riep haar en vroeg of ze een kommetje water voor hem wilde halen, zodat hij zijn dorst kon lessen. 11 Terwijl ze wegliep om water te halen, riep hij haar na of ze ook een stuk brood voor hem wilde meenemen. 12 ‘Zo waar de HEER, uw God, leeft,’ antwoordde zij, ‘ik heb niets meer in voorraad, alleen een handjevol meel in de pot en een restje olijfolie in de kruik. Kijk, ik heb net een paar takken geraapt om iets te eten te maken voor mij en mijn zoon. Als dat op is, zullen we van honger sterven.’ 13 Maar Elia zei: ‘Maak u niet ongerust. Doe wat u van plan was, maar bak van wat u in huis hebt eerst iets voor mij en kom me dat brengen. Daarna kunt u voor uzelf en uw zoon iets klaarmaken, 14 want dit zegt de HEER, de God van Israël: Tot op de dag dat Ik weer regen op de aarde zal laten vallen, zal er meel in de pot zijn en zal de oliekruik niet leeg raken.’ 15 De vrouw ging naar huis en deed wat Elia had gezegd. En ze hadden elke dag te eten, zij, Elia en haar familie. 16 Er was meel in de pot en de oliekruik raakte niet leeg, zoals de HEER bij monde van Elia had beloofd. (NBV21)

Op het eerste gezicht een mooi sprookje over een oosterse profeet die eerst vlees krijgt van de vogels en vervolgens een weduwe vindt en een kruik betovert zodat het meel en olie niet op kunnen. Maar dit verhaal staat in scherp contrast met het verhaal dat we gisteren lazen. Daar werd verteld over de koningen Omri en Achab die een berg kochten, een stad stichtten en uiteindelijk een tempel bouwden voor de god Baäl. Die Baäl moest zorgen voor vruchtbaarheid in het land. En omdat in de omringende volken dezelfde godsdienst werd aangehangen kreeg je er ook vrede bij. Maar wat is het waard Het antwoord komt van de profeet Elia, wat nu vruchtbaarheid, als het niet regent dan is het land ook niet vruchtbaar. Als je zo nuchter machtige koningen ter verantwoording denkt te kunnen roepen dan kun je maar beter wegwezen.

Dat is ook vandaag de dag nog zo. Amnesty International heeft de handen vol aan het beschermen en aandacht vragen voor mensen die in hun land tegen het heersende regiem vragen om recht en gerechtigheid. Wie het geloof wil delen dat Elia voortdreef doet er goed aan Amnesty te ondersteunen. Elia trekt zich terug in de woestijn. Dat is niet zomaar een plaats. In de woestijn immers had het volk Israël de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf ontdekt, de Wet van de Woestijn. Elia ontdekt dat naast water ook vast voedsel nodig is om te overleven. En dat de aarde vast voedsel geeft merkt hij aan de raven. Een raaf werd als eerste vogel op verkenning gestuurd in het verhaal over Noach, die raaf kwam onverrichter zake terug. Zolang de raaf dus terugkeert met vlees is er nog niets aan de hand met het voedsel op aarde. Die Elia kwam uit Tisbe in Gilead ten oosten van de Jordaan en het leven in de woestijn zal hem niet helemaal vreemd geweest zijn. Maar hoe gaat het onder koning Achab met de mensen in het land? Als de aarde voedsel geeft, hebben zij ook te eten? Brengt dat verbond met Sidon iets voort dat goed is voor de armen?

Dat horen we in het verhaal over de weduwe in Sarafat, vlak bij Sidon, de machtige bondgenoot van Koning Achab. Volgens de leer van Mozes zou die weduwe het goed moeten hebben. Het tegendeel is het geval. Ze wil best delen, haalt direct water als dat gevraagd wordt door een stoffige reiziger, maar meel en olie zijn bijna op. Het kan niet anders dan zij en haar zoon zullen dood gaan van de honger. Maar dan laat Elia zien waar die richtlijnen van Mozes voor bedoeld zijn. Als je echt bereid bent om te delen met een ander dan kom je nooit te kort. Dan blijft er altijd genoeg voor iedereen om te overleven. Wij durven daar nog steeds niet op te vertrouwen. Wij beschermen onze landbouw zo krampachtig dat er van delen geen sprake is en daar gaan ontelbare mensen in Afrika dood aan. Wij kiezen nog steeds de kant van koning Achab met zijn aanbidding van de goden van winst en profijt en strategische bondgenootschappen. De Bijbel roept ons op te kiezen voor de kant van eerlijk delen en zorgen voor de armsten in de wereld, dat is de kant van God zelf.

Zijn gedrag was nog slechter

1 Koningen 16:23-34

23 Omri werd koning van Israël in het eenendertigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Hij regeerde twaalf jaar. Toen hij zes jaar in Tirsa had geregeerd, 24 kocht hij van een zekere Semer voor twee talent zilver een berg. Hij liet er huizen op bouwen en noemde de stad die hij liet bouwen Samaria, naar Semer, de vorige bezitter van de berg. 25 Omri deed wat slecht is in de ogen van de HEER; zijn gedrag was nog slechter dan dat van zijn voorgangers. 26 Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten ertoe had aangezet te zondigen door de HEER, de God van Israël, met hun nietige afgoden te tergen. 27 Verdere bijzonderheden over Omri en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 28 Toen Omri bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Samaria. Zijn zoon Achab volgde hem op. 29 Achab, de zoon van Omri, werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Tweeëntwintig jaar regeerde hij in Samaria. 30 Achab deed wat slecht is in de ogen van de HEER; zijn gedrag was nog slechter dan dat van zijn voorgangers. 31 Alsof het nog niet erg genoeg was dat hij het voorbeeld volgde van Jerobeam, de zoon van Nebat, nam hij Izebel tot vrouw, de dochter van koning Etbaäl van Sidon, knielde hij voor Baäl neer en begon hem te vereren. 32 Hij liet in Samaria een tempel voor Baäl bouwen en richtte er een altaar voor hem op. 33 Ook maakte hij een Asjerapaal. Zo deed hij allerlei dingen waarmee hij de HEER, de God van Israël, tergde, meer nog dan de vorige koningen van Israël gedaan hadden. 34 In de tijd van Achab werd Jericho weer opgebouwd door Chiël uit Betel. Ten koste van zijn oudste zoon, Abiram, legde hij de fundamenten, en de poortdeuren bevestigde hij ten koste van Segub, zijn jongste zoon, zoals de HEER bij monde van Jozua, de zoon van Nun, had voorzegd. (NBV21)

Je bent in een verdeeld land niet zo maar koning. Die Omri werd door het leger uitgeroepen tot Koning over Israël maar hij had een geduchte concurrent. Het duurde wel vier jaar voor hij in Tirza tot koning werd gekroond. Maar toen kreeg het volk er ook wat voor. Hij regeerde langer dan de zeven dagen van zijn voorganger, in totaal wel twaalf jaar. Hij werd er niet armer door. Na zes jaar had hij zo veel bij elkaar gekregen dat hij een berg kon kopen. Daar liet hij een stad op bouwen. Een stad die vermaard werd. Hij noemde de stad naar de verkoper van de berg Semer, dat werd dus Samaria, de hoofdstad van het Noordrijk Israël. Hij was natuurlijk slecht want hij aanbad de afgoden en de rest is geschiedenis. Hij werd begraven in Samaria en opgevolgd door Achab.

Er wordt dus maar weinig verteld over een Koning die toch twaalf jaar had geregeerd en kennelijk rust en orde en vrede in Israël had gebracht. Het volk moet ook wel welvarend geweest zijn want de last van een nieuwe stad is redelijk zwaar. Maar de Bijbel is geen geschiedenisboek. Het enige dat van belang is is de vraag hoe iemand met de leer van Mozes omgaat en zich gedraagd als een bondgenoot van de God van Israël. In de geschiedenisboeken van de omringende volken wordt Omri beschreven als een ondernemend man. Hij werd beschouwd als een van de belangrijkste vorsten van zijn tijd. Nog land werd er over Israël geschreven als het volk van Omri. Voor ons onbetekende feiten. Al dat zoeken naar winst en profijt is lucht en najagen van wind.

Omri werd opgevolgd door Achab. Die maakte het nog bonter. Hij trouwde met de dochter van de Koning van Sidon en hij knielde van harte neer voor de Kanaänitische vruchtbaarheidsgod Baäl. In Samaria, de nieuwe hoofdstad, liet hij zelfs een Tempel voor Baäl bouwen. Ook maakte hij een paal voor de vrouw van Baäl Asjeera, als je die in haar grond stak werd de oogst groter. En van de geschiedenis trok hij zich ook al niks aan. Er lag in de buurt van de Jordaan nog een hoop stenen van een stad die eens Jericho had geheten. Die hoop stenen was een monument en het herinnerde er aan dat je ook zonder geweld kon veroveren. Achab liet de stad herbouwen, kon hij macht uitoefenen over Moab. We leren er van dat geschiedenis zeer belangrijk kan zijn, dat een volk bijna kan worden uitgeroeid, zoals in de vorige eeuw is gebeurd, moeten we steeds opnieuw gedenken, opdat het niet wordt herhaald.

Mijn schuilplaats

Psalm 142

1 Een kunstig lied van David, een gebed toen hij in de spelonk was. 2 Luid roep ik tot de HEER, luid smeek ik de HEER om genade, 3 bij Hem stort ik mijn hart uit, bij Hem klaag ik mijn nood. 4 Ik ben ten einde raad, U kent de weg die ik moet volgen, U weet dat op mijn pad een strik verborgen ligt. 5 Ik kijk om me heen en zie niemand die om mij geeft, nergens een toevlucht voor mij, niemand die hecht aan mijn leven. 6 Ik roep tot U, HEER: ‘U bent mijn schuilplaats, al wat ik heb in het land der levenden.’ 7 Hoor mijn noodkreet, ik ben uitgeput en moe, verlos mij van mijn vervolgers, zij zijn sterker dan ik. 8 Bevrijd mij uit de kerker, dat ik uw naam mag loven in de kring van de rechtvaardigen: U hebt naar mij omgezien. (NBV21)

Vandaag zingen we met de kerk een kunstig lied mee. Het is dus niet zomaar een liedje dat je op hoek van de straat zingt, maar een echt gedicht van een echte dichter. Wie die dichter is weten we niet. Het boek van de Psalmen is onderverdeeld in vijf gedeelten, voor elk van de boeken van de Tora één deel. De psalmen zijn gekozen uit een aantal verzamelingen. Die verzamelingen waren vooral in gebruik bij de priesterkoren die in de voorhof van de Tempel met hun muziek de gelovigen in de juiste stemming moesten brengen. Er was ook een bundel die een grotere verspreiding had. Die bundel heette David. Veel mensen geloofden dat de psalmen uit die bundel ook echt door David waren gemaakt. Maar als je de Hebreeuwse teksten goed bestudeerd moet je een andere conclusie trekken. Het zijn liederen die vooral ook de verhalen over David kunnen begeleiden. Dat is vandaag ook het geval. Het is een gebed dat aan David wordt toegedacht toen hij in de spelonk was.

En er zijn een paar verhalen van David die op de vlucht voor zijn vijanden een toevlucht moest zoeken in een grot, een rotsspelonk. Eén van die verhalen is extra spannend. Koning Saul was op jacht naar David met zijn hele leger. David en zijn handvol metgezellen hadden zich verstopt in een grot. Buiten in de vallei stond het leger van Saul die zelf het bevel voerde. De manschappen kregen het bevel ook de grotten te onderzoeken. David trok zich met zijn manschappen zo ver als mogelijk achter in de grot terug. Toen de soldaten kwamen hielden ze hun adem in. Maar ze werden niet ontdekt. Het meest spannende kwam pas later. Toen de avond viel kwam Saul zelf naar de grot en legde zich bij de ingang te  slapen. Midden in de nacht sneed David een stuk van Sauls mantel af en confronteerde de volgende morgen de Koning met zijn vredelievendheid. Voor even staakte Saul de achtervolging. Het is dan ook niet zo vreemd dat een lied dat voor een gevangene is geschreven vastgebonden wordt aan dit verhaal.

In het verhaal over David en Saul werd verteld dat God het leven van Saul in de handen van David had gelegd. In plaats van Saul te doden volgde David het gebod van God dat zegt: Gij zult niet doden. Pas als God geen andere uitweg bood dan vijanden te doden ging David daartoe over. Daarom werd David een koning naar Gods hart. Iemand die onschuldig in een kerker zit, of als oorlogsbuit door een vijand wordt vastgehouden zou willen dat hij net zo beschermd wordt als David werd toen hij op de vlucht was voor Saul. Deze Psalm geeft als antwoord op het klagen van de gevangene dat God die gevangene inderdaad beschermt. Men kan die gevangene niet meer doen dan dood maken en wat betekent de dood als je geloofd dat de God van Israël jou het leven geeft. Zolang je niet gestorven bent is het niet de vijand die je het leven geeft maar God. Die troost mogen we allemaal ervaren en allemaal mogen we die troost beantwoorden door ons te verzetten tegen het doden van elk mens op aarde. Voor gelovigen is het dezer dagen dan ook een raadsel waarom de voedselbanken steeds drukker worden en bij defensie de duurste gevechtsvliegtuigen worden gekocht. Leven en dood bevinden zich om de hoek.

 

Twee zonen

Lucas 15:11-32

11 Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. 12 De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13 Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14 Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15 Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16 Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17 Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18 Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19 ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20 Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21 “Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22 Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23 Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24 want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren. 25 De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26 Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27 De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28 Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29 Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30 Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31 Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32 We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’ (NBV21)

Dit verhaal staat in een serie van opmerkingen over Jezus van Nazareth die bij tollenaars en zondaars ging eten. Zijn antwoord was dat, als je ook maar een klein deel van je bezit kwijt bent, je alles opgeeft om het weer terug te vinden. Maar hoe ga je dan met mensen om? Daarover gaat het verhaal van de twee zonen. Of is het een verhaal over de ene vader? Want je moet toch een beetje medelijden hebben met de zoon die is blijven leven, die thuis bleef. Die krijgt geen schouderklopjes voor zijn aanvankelijk goede keus. Ja een aanvankelijk goede keus. Gewoon thuisblijven, meehelpen in het bedrijf van vader en niet het erfdeel er doorheen jagen is natuurlijk een goede keus. Maar niet binnenkomen en meedelen in het feest om de teruggekeerde broer lijkt toch niet een goede keus. Die teruggekeerde broer was van de weg van de vader afgeweken. Zoals zijn vader en zijn broer deden, deed hij niet, integendeel. Daarmee was hij voor zijn familie dood, hij hoorde niet meer bij de familie. Maar moet je dan een blijvende boycot uitspreken? Moet je dan je hele leven boos blijven om die ene scheve schaats die er ooit was gereden? De vragen stellen is de vragen beantwoorden.

Zuur kan je er van worden. Chagrijnig ook. Doe je je best, gaat een ander met de eer strijken. Wordt je collega bevorderd en je buurman wint de jackpot in de loterij. De Postcodeloterij maakt het nog erger. Het winnende lot kan daarbij zomaar op jouw postcode vallen en als je dan geen loten hebt dan win je helemaal niets. De kans dat het winnende lot op jouw postcode valt is overigens vrijwel nihil, het komt dus uiterst zelden of bijna nooit voor. We gunnen daarbij een ander ook nooit het geluk dat zomaar toevalt. Daar gaat dit verhaal uit het Evangelie van Lucas ook over. Geluk dat je zomaar ten deel valt. Er wordt een feest gegeven omdat iemand eindelijk eens normaal doet. Over de mensen die altijd al normaal doen hoor je nooit wat. Als je maar gek doet, of uit de band springt, dan wordt er over je gesproken en als je alles over de balk hebt gegooid en je wel gedwongen wordt om weer een beetje normaal te doen, dan organiseren ze nog een feest voor je ook.

Dat is zuur, daar kun je knap chagrijnig van worden. Waarom krijgen we toch zo de indruk dat in de Bijbel juist dat feest het centrale feest is, dat men daar niet onder het organiseren van dat feest uit denkt te kunnen. Want die zoon die thuiskomt was toch niet verloren? Ze wisten toch heel goed waar die heen was. Hij had er toch zelf om gevraagd? De zoon die thuis bleef niet, die had niet gevraagd om al dat werk, om zelfs dubbel werk toen zijn broer de hort op ging. Voor die zoon hadden ze een feest moeten organiseren. Die had het immers volgehouden al die tijd, werken voor twee en nog thuis blijven ook. Eerlijk is het niet. Maar het is een verhaal van Jezus van Nazareth, die vertelt het nadat hij kritiek had gekregen dat hij steeds met slechte mensen omging. Dat hij die slechte mensen er op wees dat ze zich eigenlijk hadden te gedragen als de goede mensen ligt nog voor de hand, maar een feest houden als ze zich normaal gaan gedragen. Pas als jezelf van je naaste houdt als van jezelf, als je jezelf in weet te zetten voor de zwaksten in de samenleving ga je begrijpen wat bedoeld wordt. Niet het terugkomen maakt er een feest van, maar het weer opnemen in de familie is een feest. Daar mag je dan ook aan meedoen. En dat van je naaste houden mag elke dag weer opnieuw, ook vandaag.

Deel in mijn vreugde

Lucas 15:1-10

1 Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. 2 Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3 Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4 ‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5 En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6 en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7 Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben. 8 En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9 En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10 Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’ (NBV21)

Hoe gaan we met mensen om en hoe gaan we met bezit om? In het verhaal dat hier uit het Evangelie van Lucas wordt gelezen stelt Jezus van Nazareth die beide tegenover elkaar. Hij gaat om met mensen die het niet zo nauw nemen met het gebod je naaste lief te hebben als jezelf. Integendeel belastingpachters, tollenaars dus, en andere zogenaamde zondaars, hangjongeren op weg naar criminaliteit, zorgden in de eerste plaats voor zichzelf en dan pas voor anderen. Jezus van Nazareth probeert hen er steeds toe te brengen dat andersom te doen en ze daarbij te laten zien dat ze pas daardoor een plaats in de samenleving verdienen. Want mensen die voor de vijand werken of alleen voor zichzelf zorgen plaatsen zich buiten de samenleving nietwaar. Mensen die zich fatsoenlijk gedragen, die zich aan orde en regel houden staan in groot aanzien.

Toch kun je je afvragen of ze eigenlijk met dat nette en ordelijke gedrag toch niet ook in de eerste plaats voor zichzelf zorgen. Gaan ze bijvoorbeeld anders met bezit om? De vergelijking van de schaapherder die een schaap kwijt is of de huisvrouw die een munt kwijt is snappen ze kennelijk direct. Als er iets van je bezit vermist wordt dan keer je alles om teneinde het terug te vinden. Als je al zo met bezit omgaat hoe zou je dan met mensen om moeten gaan? Het is vandaag de dag natuurlijk niet anders. Belastingen bestemd voor de armen, de ziekenhuizen, de veiligheid, de straten de wegen en het openbaar vervoer, voor scholen en universiteiten, voor dijken en sluizen, worden lasten genoemd. Als je dan iets meer belasting wil heffen van de rijken om de armen iets meer te kunnen ontzien en ze iets te kunnen laten delen in de geweldige rijkdom van ons land dan wordt er geklaagd dat de lasten op onaanvaardbare wijze worden verhoogd.

Ook in onze samenleving is het beter te snappen dat je alles in de steek laat om een snipper gemis aan je bezit weer goed te maken dan dat je regels van fatsoen en gewoonte in de wind slaat om de armen en hen die buitengesloten zijn te helpen en weer een plaats in de samenleving te bezorgen. Samen een maaltijd houden maakt dat je samen op hetzelfde niveau komt, maar ook dat je elkaar kunt aanspreken op het goede dat we voortdurend zouden moeten doen. Bezit vergaat, het bederft of het roest weg. Liefde voor mensen blijft, het groeit alleen maar door de jaren heen. Hoe langer iemand mensen lief heeft hoe meer die persoon groeit in aanzien onder mensen. Niet onder mensen die meer waarde hechten aan bezit. Maar mensen horen geen bezit te zijn, geen voorwerpen die je kunt gebruiken, mensen horen je gelijken te zijn, zusters en broeders, die een echte volwaardige plaats hebben in de samenleving. Misschien is daar een nieuw soort samenleving voor nodig, het Koninkrijk van Jezus van Nazareth.

Zeven dagen

1 Koningen 16:8-22

8 Ela, de zoon van Basa, werd koning van Israël in het zesentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Twee jaar regeerde hij in Tirsa. 9 Tegen hem werd een aanslag beraamd door zijn dienaar Zimri, de bevelhebber van de helft van de wagenmenners. Toen Ela zich een keer aan het bedrinken was in het huis van zijn hofmeester Arsa, in Tirsa, 10 drong Zimri binnen en doodde hem. Het was in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda dat Zimri Ela doodde en in zijn plaats koning werd. 11 Toen hij de macht eenmaal in handen had en goed en wel op de troon zat, liet hij het hele koningshuis van Basa ter dood brengen. Niemand van het mannelijk geslacht bleef in leven, niet één familielid of vriend bleef over om hem te wreken. 12 Zo roeide Zimri de hele familie van Basa uit, zoals de HEER bij monde van de profeet Jehu over Basa had voorzegd, 13 omdat Basa en zijn zoon Ela gezondigd hadden en de Israëlieten ertoe hadden aangezet te zondigen door de HEER, de God van Israël, met hun nietige afgoden te tergen. 14 Verdere bijzonderheden over Ela zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël.Zimri, koning van Israël 15 Zimri werd koning van Israël in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Zeven dagen regeerde hij in Tirsa. Het leger lag in die tijd voor de Filistijnse stad Gibbeton. 16 Toen de Israëlieten daar hoorden dat Zimri een aanslag op de koning had gepleegd en hem gedood had, riepen ze diezelfde dag nog, in het legerkamp, hun opperbevelhebber Omri tot koning van Israël uit. 17 Omri trok met het hele leger uit Gibbeton tegen koning Zimri op en belegerde Tirsa. 18 Toen Zimri begreep dat de stad zou worden ingenomen, trok hij zich terug in het versterkte gedeelte van het paleis en stak hij het paleis in brand. Zo kwam hij om het leven, 19 omdat hij gezondigd had door te doen wat slecht is in de ogen van de HEER. Hij had immers het voorbeeld van Jerobeam gevolgd door net zoals hij de Israëlieten tot zonde aan te zetten. 20 Verdere bijzonderheden over Zimri en over de aanslag die hij beraamde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 21 Na de dood van Zimri viel het volk van Israël in twee partijen uiteen. De ene helft wilde Tibni, de zoon van Ginat, als koning uitroepen, de andere helft koos de kant van Omri. 22 Maar de aanhangers van Omri waren sterker dan de aanhangers van Tibni. Tibni, de zoon van Ginat, vond de dood en Omri werd koning.(NBV21)

Wij leven in een democratie en zijn verbonden met een heleboel landen die ook democratieën zijn. Dat het ook anders kan komt ons soms vreemd voor. In de Hebreeuwse Bijbel worden landen geregeerd door Koningshuizen. Het huis van David is daarbij het meest bekende. Maar er is ook een andere vorm en dat is de militaire staatsgreep. Vandaag lezen we over een militaire staatsgreep en de machtsstrijd die daar op volgt. Ela was de Koning van Israël. Hij regeerde maar twee jaar. Je moet in het droge verhaal van de Bijbel op zoek naar het spannende verhaal dat er wordt vertelt. We weten al dat er voortdurend oorlog was tussen Juda en Israël. Als het oorlog is worden militairen belangrijker. Er was een oorlog gaande met de Filistijnen. Het leger belegerde Gibbeton. En terwijl de soldaten voor die stad gelegerd waren, altijd beroerde omstandigheden, vierde Ela feest in het huis van zijn hoogste dienaar.

Dat viel niet goed bij het leger en generaal Zimri, de baas van de helft van de menners van de strijdwagens, viel het feest binnen en vermoorde de Koning en nam de macht over. En hij was niet zuinig, direct liet hij de hele koninklijke familie van het huis van Basa vermoorden. Hadden ze maar niet de afgoden moeten dienen merkt de schrijver van dit Bijbelboek op. Dat was dus een mooi overwinning en een geslaagde machtsgreep zou je denken. Maar dan staat er dat Koning Imri maar zeven dagen regeerde. Hij had weliswaar een mooie staatsgreep gepleegd maar verzuimd te zorgen voor een draagvlak. De soldaten die in de strijd verwikkeld waren kozen hun eigen bevelhebber tot koning. En met z’n allen trokken ze op tegen Zimri. Natuurlijk wonnen ze en Zimri stak zijn paleis in brand en kwam daarbij zelf om. Had hij maar geen afgoden moeten nalopen schrijft de Bijbelschrijver.

Maar een staatsgreep leidt ook vaak tot een burgeroorlog. Geweld roept geweld op, wie wind zaait moet storm oogsten. Het ging tussen Tibni en Omri. Omri had het leger achter zich en dus won Omri. Je zou in onze dagen een generaal als Zimri snel vergeten. De Bijbel niet. Daar straft de een de ander. Alleen wie leeft volgens de richtlijnen die God had gegeven kan het langer overleven. Het “Gij zult niet doden” zorgt er ook vaak voor dat er geen oorlog uitbreekt of dat een leger meer wordt dan een verdediging tegen vijanden die het land in gevaar brengen. Je zou ook kunnen lezen dat het wel erg lang zou duren voor de democratie vat kreeg in het land dat God had gegeven. Maar voor een democratie moeten we terug naar Mozes. Die verdeelte het volk in groepen van vijftig en honderd en die kozen de oudsten van het volk. Een democratie vraagt dus haar eigen verdediging. Kiezen moet niet zomaar en verdedigen is ook nodig als de bedreiging van binnenuit komt. We moeten ons dus vooral richten op de leer van Mozes.Dat deden de Koningen van Israël, en Juda, dus niet.

Ze werden allemaal uitgeroeid

1 Koningen 15:25–16:7

25 Jerobeams zoon Nadab werd koning van Israël in het tweede regeringsjaar van koning Asa van Juda. Twee jaar regeerde hij over Israël. 26 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER en volgde het voorbeeld van zijn vader, die de Israëlieten tot zonde had aangezet. 27 Basa, de zoon van Achia, uit de stam Issachar, beraamde een aanslag op Nadab en doodde hem bij de Filistijnse stad Gibbeton toen Nadab met het leger van Israël deze stad belegerde. 28 Het was in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda dat Basa Nadab doodde en in zijn plaats koning werd. 29 Zodra hij de macht in handen had, liet hij de hele familie van Jerobeam ter dood brengen. Geen van Jerobeams nakomelingen bleef in leven; ze werden allemaal uitgeroeid, zoals de HEER bij monde van zijn dienaar Achia uit Silo had voorzegd, 30 omdat Jerobeam de HEER, de God van Israël, had getergd door te zondigen en de Israëlieten tot zonde aan te zetten. 31 Verdere bijzonderheden over Nadab zijn te vinden in de kronieken van de koningen van Israël. 32 Asa en koning Basa van Israël waren voortdurend met elkaar in oorlog. Basa, koning van Israël 33 Basa, de zoon van Achia, werd koning van Israël in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda. Vierentwintig jaar regeerde hij in Tirsa. 34 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER en volgde het voorbeeld van Jerobeam, die de Israëlieten tot zonde had aangezet. 1 Daarom richtte de HEER zich tot Jehu, de zoon van Chanani, met de volgende uitspraak tegen Basa: 2 ‘Ik heb je uit het stof gehaald en je aangesteld tot vorst over mijn volk Israël. Maar jij hebt het voorbeeld van Jerobeam gevolgd en de Israëlieten, mijn volk, ertoe aangezet te zondigen en Mij met hun wangedrag te tergen. 3 Daarom zal Ik Basa en zijn koningshuis wegvagen zoals Ik het koningshuis van Jerobeam, de zoon van Nebat, heb weggevaagd. 4 Wie van de familie van Basa in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de roofvogels.’ 5 Verdere bijzonderheden over Basa en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. 6 Toen Basa bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in Tirsa. Zijn zoon Ela volgde hem op. 7 Bij monde van de profeet Jehu, de zoon van Chanani, had de HEER zich dus tegen Basa en zijn familie gericht, omdat hij had gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER. Hij had immers, net zoals Jerobeam en zijn familie, de HEER getergd met zelfgemaakte goden. Bovendien had hij de familie van Jerobeam uitgemoord. (NBV21)

Op de dag nadat Groot Brittannië na 70 haar geliefde vorstin heeft verloren lezen wij in de Bijbel over een aantal Koningen in het oude Juda en Israël de twee rijken waarin het land uiteengevallen was. De ideale Koning is en blijft Koning David en het antwoord op de vraag of Koningin Elisabeth aan dat ideaal heeft voldaan zal ergens anders gevonden moeten worden. Het is immers niet aan ons om daarover te oordelen. De verhalen die we hier lezen zijn bedoeld om ons te helpen te leven volgens de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals die door de God van Israël ons zijn geschonken door Jezus van Nazareth. De Koningen van Israël en Juda regeerden vaak volgens het tegendeel van de goddelijke richtlijnen. Het was Jerobeam die werd uitgeroepen tot koning over het 10 stammenrijk dat zich voortaan Israël noemde. De stammen Juda en Benjamin bleven samen het Koninkrijk Juda met als hoofdstad Jeruzalem.

Het huis Jerobeam bleef niet lang bestaan. Was het Jerobeam die zijn volk had aangemoedigd zich los te maken van Jeruzalem en eigen offerplaatsen te stichten zijn zoon Nadab maakte het nog erger door het aanbidden van de vruchtbaarheidsgoden van Kanaän, de goden van winst en profijt aan te moedigen. Macht speelde daarbij een grote rol, in plaats van dienstbaarheid. Er kwam dan ook een staatsgreep en wel door Basa die Nadab vermoorde en vervolgens de hele familie van Jerobeam liet ombrengen. Hij bleef in oorlog met Juda. Maar Basa bleef ook de afgoderij tolereren die al onder Jerobeam was begonnen. Een dergelijke houding leidt onherroepelijk tot dood en ellende. Het was de profeet Jehu die vergeefs Basa waarschuwde tegen de afloop die op zijn manier onafwendbaar was.

Wat die Basa verder deed is voor ons niet van belang. De Bijbel is geen geschiedenisboek en aan het hof van de Koning werd nauwkeurig een kroniek bijgehouden met de veldslagen die gewonnen dan wel verloren waren en verdere gebeurtenissen die voor de staat van belang waren. Maar dat alles wat Basa had gedaan tot ellende zou leiden was helder en klaar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Ela. Wij hebben geen absolute Koningen meer. Ook Koningin Elisabeth regeerde bij de gratie van het volk, en het parlement van Groot Brittannië zal haar opvolger Koning Charles III moeten erkennen door een eed van trouw te zweren. Als democratie worden we door de Bijbel steeds gevraagd of we nog wel worden bestuurd volgens de richtlijnen van God, of alleen in ons eigen belang.

Zijn leven lang

1 Koningen 15:9-24

9 Asa werd koning van Juda in het twintigste regeringsjaar van koning Jerobeam van Israël. 10 Eenenveertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn grootmoeder was Maächa, de dochter van Abisalom. 11 Net zoals zijn voorvader David deed Asa wat goed is in de ogen van de HEER. 12 Hij joeg de mannen die zich aan afgoden gewijd hadden het land uit en verwijderde alle godenbeelden die zijn voorouders hadden gemaakt. 13 Zijn grootmoeder Maächa ontnam hij zelfs haar koninklijke titel, omdat ze een aanstootgevend beeld van Asjera had laten maken. Het beeld hakte hij in stukken en hij verbrandde het in de bedding van de Kidron. 14 En al verdwenen de offerplaatsen dan niet, toch was Asa de HEER zijn leven lang met heel zijn hart toegedaan. 15 Hij liet de wijgeschenken van zijn vader overbrengen naar de tempel van de HEER en bracht daar ook zijn eigen wijgeschenken onder: goud, zilver en gebruiksvoorwerpen. 16 Asa was voortdurend in oorlog met Basa, de koning van Israël. 17 Koning Basa van Israël viel Juda binnen en versterkte Rama om de aan- en afvoerwegen voor koning Asa van Juda af te snijden. 18 Daarom verzamelde Asa al het goud en zilver dat in de schatkamers van de tempel en het paleis over was en stuurde enkele van zijn hovelingen ermee naar Damascus. Daar moesten ze het aan koning Benhadad van Aram, de zoon van Tabrimmon, de zoon van Chezjon, overhandigen met de woorden: 19 ‘Wij zijn bondgenoten, en onze vaders waren dat ook. Hierbij bied ik u een geschenk in goud en zilver aan. Verbreek uw verdrag met koning Basa van Israël, zodat hij zich uit mijn land terugtrekt.’ 20 Benhadad willigde het verzoek van koning Asa in en gaf zijn bevelhebbers opdracht met hun legers tegen de steden van Israël op te rukken. Zo veroverde hij Ijjon, Dan, Abel-Bet-Maächa, heel het gebied van Kinneret en heel het land van Naftali. 21 Toen Basa hiervan hoorde, zag hij ervan af Rama verder te versterken en trok hij zich terug in Tirsa. 22 Koning Asa liet heel Juda oproepen, niemand uitgezonderd, om mee te helpen bij het afbreken van de versterkingen die Basa in Rama had gebouwd. De stenen en het hout werden gebruikt om de steden Mispa en Geba in Benjamin te versterken. 23 Verdere bijzonderheden over Asa, over de vele overwinningen die hij behaalde en de steden die hij liet versterken, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Overigens werd hij op latere leeftijd slecht ter been. 24 Toen Asa stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Josafat volgde hem op.(NBV21)

Vertalen is verraden. Dat is een spreuk die rondgaat onder Bijbelvertalers en zij die graag kritiek hebben op vertalers. In dit Bijbelgedeelte komt de spreuk weer op als het gaat over Maächa. Hiervoor wordt zij de moeder van Abiam genoemd. Maar in het Hebreeuws wordt ze hier ook de moeder van de zoon van Abiam, Asa, genoemd. Dan zou Asa misschien een broer van Abiam geweest kunnen zijn maar er staat ook uitdrukkelijk dat Asa de zoon van Abiam was en dat kan bij een opvolger toch beter dan een broer die niet wordt genoemd. De vertalers van de NBV21 lossen het op door van Maächa een grootmoeder te maken. Belangrijk was ze onder de regering van Abiam in elk geval wel.

Die Abiam was eindelijk weer een koning naar Gods hart. Hij was de derde koning na de splitsing van het rijk in Juda en Israël dus werd het tijd. Zijn regering begon toen Jerobeam nog Koning over Israël was. En gelijk wordt er bij vertelt dat dit een koning was die wel eenenveertig jaar heeft mogen regeren. Dat kwam, zo suggereert de Bijbelschrijver, omdat hij begon met het uitroeien van de afgoderij in Juda. Alle afgoden priesters werden het land uit gejaagd en alle afgodsbeelden vernield. Zelfs een mooi beeld dat zijn oma voor Asjeera, vruchtbaarheidsgodin, had gemaakt werd in stukken gehakt en op de vuilstortplaats geworpen. Daar was ook de begraafplaats voor de gewone inwoners van Jeruzalem, dus het maakte grote indruk.

Verder vocht Asa voortduren met Basa van Israël. Tussen de twee landen bleven er grensconflicten. Daarom ook deed Asa een beroep op de bondgenoten, met kostbare geschenken overigens, om hem te helpen. En ze hielpen hem zodat Asa ook nog belangrijke overwinningen boekte op zijn vijandige buurman. Was Asa nu ideaal? Het verhaal vertelt dat hij er niet in slaagde de offerplaatsen verspreid door het land op te ruimen. Volgens de leer van Mozes zou offeren alleen in Jeruzalem mogen plaatsvinden. Maar men offerde niet meer aan afgoden dus het werd Asa niet heel erg kwalijk genomen. De rest moeten we maar lezen in de officiele annalen. De Bijbel gaat alleen over de verhouding met God. Dan kan een koning zo oud worden dat hij slecht ter been is, maar slecht aflopen doet het niet. Wij streven nog wel eens naar het volmaakte ideale, hoeft niet zegt de Bijbel hier, als de God van Israël maar wordt gediend.

Drie jaar regeerde hij

1 Koningen 15: 1-8

1 Abiam werd koning van Juda in het achttiende regeringsjaar van koning Jerobeam, de zoon van Nebat. 2 Drie jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Maächa, de dochter van Abisalom. 3 Hij bedreef alle zonden die zijn vader vóór hem had bedreven en was, in tegenstelling tot zijn voorvader David, de HEER, zijn God, niet met heel zijn hart toegedaan. 4 Maar omwille van David liet de HEER het licht van Davids koningshuis in Jeruzalem branden: Hij liet het koningschap van vader op zoon overgaan en zorgde dat Jeruzalem standhield. 5 David had immers steeds gedaan wat goed is in de ogen van de HEER en zich altijd gehouden aan wat Hij hem opdroeg, behalve in de kwestie met de Hethiet Uria. 6-7 Net als Rechabeam was Abiam voortdurend in oorlog met Jerobeam. Verdere bijzonderheden over Abiam zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 8 Toen Abiam bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de Davidsburcht. Zijn zoon Asa volgde hem op. (NBV21)

In het boek Koningen worden de Koningen van Juda en Israël steeds naast elkaar gezet. Uiteindelijk zullen beide volken eindigen in ballingschap in Babel en zullen de ballingen van beide volken terugkeren naar Israël om in Jeruzalem de Tempel te herbouwen en weer huizen te bouwen. Over Jerobeam hebben we al gelezen. Tijdens de regering van Jerobeam kwamen er verschillende koningen van Juda. Over Rechabeam de zoon van Salomo hebben we het al gehad. Die zorgde voor de splitsing van het Rijk van David en het koningschap van Jerobeam. Rechabeam werd opgevolgd door Abiam.

Helemaal duidelijk is de opvolging niet. Hoe oud Abiam was toen hij Koning werd wordt niet vermeld. Wie zijn moeder is blijft onduidelijk. Hier wordt Maächa genoemd maar in het boek Kronieken heet ze Michaja. Ook wordt Maächa de moeder genoemd van de opvolger van Abiam, Asa. De Bijbel is geen geschiedenisboek. Voor de feitelijke geschiedenis moeten we zijn bij de kronieken van de Koningen van Juda. Dat is overigens een ander boek dan het boek Kronieken dat ook in de Bijbel staat. Voor de Bijbel is belangrijk hoe Abiam om gaat met de God van Israël. Nu dat is niet best.

Abiam wordt hier niet vergeleken met zijn grootvader Salomo maar met zijn overgrootvader David. Die David zou het hele Bijbelverhaal door de modelkoning zijn. Abiam voerde oorlog met Jerobeam. Hij bestreed niet de afgodendienst die in het volk een plaats had gevonden. In de drie jaar dat hij regeerde werden ook de armen vergeten kennelijk. Dat is namelijk de belangrijkste maat die steeds genomen wordt. In tijden van crises moet dus aan vrede worden gewerkt en de armen moeten zeker niet vergeten worden en nog armer worden. Dat was de les die David ons leerde en die je dus volgens dit Bijbelgedeelte steeds opnieuw moet leren. Tot op de dag van vandaag.

 

Hun wangedrag

1 Koningen 14:21-31

1 Rechabeam, de zoon van Salomo, was dus koning van Juda. Hij was eenenveertig jaar oud toen hij koning werd. Zeventien jaar regeerde hij in Jeruzalem, de stad die de HEER uit alle steden van Israëls stammen had uitgekozen om er zijn naam te laten wonen. Zijn moeder was Naäma, een Ammonitische. 22 De Judeeërs deden wat slecht is in de ogen van de HEER. Met hun wangedrag ergerden ze Hem nog meer dan hun voorouders ooit hadden gedaan. 23 Op alle hoge heuvels en onder elke bladerrijke boom bouwden ook zij offerplaatsen, richtten ze gewijde stenen op of plaatsten ze Asjerapalen. 24 Ook waren er in het land mannen en vrouwen die zich aan afgoden hadden gewijd. Kortom, men gaf zich over aan alle verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had. 25 In het vijfde jaar van de regering van koning Rechabeam trok koning Sisak van Egypte tegen Jeruzalem op. 26 Hij roofde de schatten uit de tempel van de HEER en het koninklijk paleis en nam alles mee, ook de gouden schilden die Salomo had laten maken. 27 Koning Rechabeam liet toen bronzen schilden maken en gaf deze in bewaring aan de bevelhebbers van de koninklijke garde, die het paleis bewaakte. 28 Telkens als de koning naar de tempel van de HEER kwam, namen de leden van de garde de schilden mee, en daarna brachten ze die weer terug naar hun kazerne. 29 Verdere bijzonderheden over Rechabeam zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 30 Rechabeam en Jerobeam waren voortdurend met elkaar in oorlog. 31 Toen Rechabeam stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn moeder was Naäma, een Ammonitische. Zijn zoon Abiam volgde hem op. (NBV21)

Over de opvolger van Salomo als koning van Juda kunnen we vrij kort zijn. Rechabeam regeerde 17 jaar, deed wat slecht was in de ogen van God en maakte ruzie met Jerobeam de koning van Israël. En, o ja, zijn moeder was Naäma een Ammonitische. Zo wordt het bovenstaande Bijbelgedeelte vaak samengevat. Maar dat is toch iets te eenvoudig. Wij als lezers van de hele Bijbel weten dat die afvalligheid van de God van Israël uiteindelijk zou leiden tot de Ballingschap in Babel. Dat wisten de oudsten van Israël ook toen zij tijdens de ballingschap opnieuw de oude verhalen over God en het Verbond met het volk op een rij zetten. Ze vroegen zich af waarom die ballingschap toch uiteindelijk onvermijdbaar was. Onder David en Salomo was de godsdienst toch zo sterk geweest.

Onder Salomo was de teruggang al begonnen. Die Koning had vele vrouwen en had hen toegestaan afgoden te blijven aanhangen. Zijn zoon Rechabeam was dan ook een zoon van een van die buitenlandse heidense vrouwen. Ze kwam uit Ammon. Het moest dus wel mis gaan. Maar het volk werd gewaarschuwd. Terwijl het volk ging vertrouwen op de vruchtbaarheidsgoden uit Kanaän, zo plaatsten ze palen in de grond voor Asjeera, de vrouw van Baäl, om de vruchtbaarheid van de akkers te vergroten werden er mannen en vrouwen geweid voor de Tempelprostitutie die voor de vreemde godsdiensten in gebruik was. Dat was allemaal niet zonder gevolgen. Koning Sisak van Egypte trok op tegen Israël. Salomo was het eerst getrouwd met een prinses uit Egypte, maar de opvolger van Salomo had een moeder uit een ander volk.

Die Koning Sisal trok diep Juda binnen. Uiteindelijk werd hij door Reobeam afgekocht met het goud en zilver van Jeruzalem. Vooral het roven van de gouden schilden, de grote en de kleine, maakte diepe indruk. Reobeam had geen vrede gebracht en dus ook geen welvaart. Vervangen kon hij de gouden schilden niet. Het werden bronzen schilden en die kwamen niet eens te pronk te staan in het paleis en de Tempel maar de soldaten bewaarden, en beschermden, ze in hun kazernes. Zo verliep de verhouding tussen God en Juda. Er is natuurlijk veel meer gebeurd maar de Bijbel is geen geschiedenisboek. Die andere gebeurtenissen staan opgetekend in de hofboeken. Wij mogen ook leren dat het najagen van winst en profeit niet leidt tot welvaart en welzijn maar tot strijd en oorlog. De armsten worden hier het eerst het slachtoffer van. Zorg voor de armsten, onthechting van bezit en aanzien, zouden verandering kunnen brengen. We kunnen het vandaag nog gaan proberen.