Op grond van hun geloof

Romeinen 9:19-33

19 Maar nu zult u vragen: ‘Waarom roept God ons dan nog ter verantwoording? Niemand gaat toch in tegen zijn wil?’20 Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker: ‘Waarom hebt u me gemaakt zoals ik eruitzie?’ 21 Heeft de pottenbakker niet de vrijheid om van dezelfde klomp klei zowel een kostbare vaas als een alledaagse pot te maken? 22 God heeft degenen die het voorwerp van zijn toorn zijn en die hij heeft bestemd voor de ondergang, met veel geduld verdragen omdat hij zijn toorn ook wil tonen en zijn macht kenbaar wil maken. 23 En omdat hij zijn overweldigende majesteit wil tonen, heeft hij degenen die het voorwerp zijn van zijn barmhartigheid ertoe voorbestemd om in zijn majesteit te delen. 24 Hen heeft hij ook geroepen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, 25 zoals ook bij Hosea staat geschreven: ‘Wat mijn volk niet was, zal ik mijn volk noemen; wie mijn geliefde niet was, zal ik mijn geliefde noemen. 26 En waar tegen hen gezegd is: “Jullie zijn mijn volk niet, ”zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’ 27  En Jesaja roept over Israël uit: ‘Al zou het volk van Israël zo talrijk zijn als zandkorrels aan de zee, slechts een klein deel zal worden gered. 28  Want de Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort.’ 29  En zoals Jesaja al heeft gezegd: ‘Had de Heer van de hemelse machten ons geen nageslacht gelaten, het zou ons zijn vergaan als Sodom en Gomorra.’ 30 Wat kunnen we hieruit nu opmaken? Hoewel ze er niet naar hebben gestreefd, zijn heidenen als rechtvaardigen aangenomen, op grond van hun geloof. 31  Maar Israël, dat ernaar streefde door de wet rechtvaardig te worden, heeft dat niet bereikt.  32  Wat is daarvan de oorzaak? Ze handelden alsof het van hun daden afhing, en niet van geloof. Ze zijn over de steen gestruikeld 33 waarover geschreven staat: ‘In Sion leg ik een steen neer waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot. Maar wie in hem gelooft, komt niet bedrogen uit.’ (NBV)

Het idee dat God mensen heeft uitverkoren als geliefden en verworpen omdat hij ze haat heeft veel mensen in verwarring gebracht. Paulus beschrijft een deel van die verwarring. Want als God vooraf al heeft uitgemaakt of we uitverkoren worden dan wel verworpen waar zouden wij ons dan nog druk over maken? Het antwoord van Paulus is dat we ons druk moeten maken omdat we het niet weten. We hebben zelf niet de criteria in handen, we kunnen ze zelfs niet bedenken, waarlangs God tot keuzes is gekomen of zal komen. Paulus illustreert dat aan de hand van uitspraken van profeten. Een aantal jaren geleden herdacht de Protestantse Kerk de vijfhonderdste geboortedag van Johannes Calvijn, de grote reformator die een geweldige invloed heeft gehad op het denken in alle Christelijke Kerken. Aan hem wordt de leer van de voorbeschikking, de predestinatie toegeschreven. Maar het is niet zo dat eerst Calvijn ging schrijven en toen pas Paulus, het is omgekeerd.

Calvijn heeft daarover wel geschreven in zijn leerboek over het christelijk geloof de Institutie. Maar daar waar velen zijn blijven steken in de ingewikkelde theologische zinnen over die predestinatie moet je eigenlijk ook even verder lezen. Calvijn schrijft dat het denken over de voorbeschikking van God een mens doet huiveren. Je bent als mens nergens meer als je God op die manier probeert te beschrijven. En dat doet geen recht aan God, want ook Paulus schrijft eigenlijk al dat God zich niet laat vangen in ons menselijk beschrijven van hetgeen God besluit. Calvijn schrijft dat je er dus beter aan doet net te doen of er geen voorbeschikking is. God is liefde, God roept ons op de naaste lief te hebben als onszelf. In die liefde voor de naaste maakt het ons niet uit wat we er zelf wijzer van worden, het is onbaatzuchtige liefde, zelfs een beloning van God hoeft er niet van te komen. Jezus van Nazareth beschrijft in het verhaal van Matteüs de verbazing van mensen als die tot de ontdekking komen dat ze met de hulp aan hun naaste eigenlijk Jezus zelf hebben geholpen.

Die liefde alleen behoort ons dus in beweging te zetten. En of wij dan al of niet zijn uitverkoren speelt daarbij geen rol. In sommige geloofsrichtingen speelt de vraag of je uitverkoren bent een grote rol. Soms noemt men het ook wedergeboren, een ander mens geworden. Voor Calvijn speelde het antwoord op die vragen geen rol meer. De twijfel en de strijd om uitverkoren of wedergeboren te worden zijn overbodig. God beschikt in zijn oneindige liefde en je mag er van uitgaan dat daar voor jou net zoveel plaats is als jij bij jou de naaste een plaats geeft. En denk nu niet dat we de liefde van God kunnen verdienen door goed te doen. We herdachten ook dat 500 jaar geleden Maarten Luther met de Hervorming begon. Hij verzette zich heel erg sterk tegen een voor wat hoort wat geloof. Alles uit genade. Maar die genade van God, de liefde die we ervaren als we geloven maakt dat we willen dat iedereen die liefde voelt. Daarmee laten we God God, de God van liefde,en zijn wij mensen die telkens opnieuw moeten beginnen onze naaste lief te hebben als onszelf, maar dat opnieuw beginnen mag, vandaag ook.

Ik ben diepbedroefd

Romeinen 9:1-18

1 Omdat ik één ben met Christus spreek ik de waarheid, en mijn geweten, geleid door de heilige Geest, is mijn getuige dat ik niet lieg: 2  ik ben diepbedroefd en word voortdurend door verdriet gekweld. 3 Omwille van mijn volksgenoten, de broeders en zusters met wie ik mijn afkomst deel, zou ik bijna bidden zelf vervloekt te worden en van Christus gescheiden te zijn; 4 omwille van hen, de Israëlieten, die God als zijn kinderen heeft aangenomen en aan wie hij zijn nabijheid, de verbonden, de wet, de tempeldienst en de beloften heeft geschonken; 5 omwille van het volk dat van de aartsvaders afstamt en waaruit Christus is voortgekomen. God, die boven alles verheven is, zij geprezen tot in eeuwigheid. Amen. 6 God heeft zijn belofte niet gebroken. Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël, 7 niet alle nakomelingen van Abraham zijn ook werkelijk zijn kinderen. Er staat immers geschreven: ‘Alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.’ 8 Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar gelden als nageslacht van Abraham op grond van Gods belofte. 9 Als iets een belofte is dan zijn het deze woorden: ‘Over een jaar kom ik terug en dan heeft Sara een zoon.’ 10 Sterker nog, Rebekka was van onze vader Isaak zwanger van een tweeling, 11-12 en al voor ze geboren waren en nog niets goeds of slechts hadden gedaan, werd haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen.’ Gods besluit blijft namelijk van kracht: God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat hij hem roept. 13 Zo staat er ook geschreven: ‘Jakob heb ik liefgehad, Esau heb ik gehaat.’ 14 Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet. 15 Hij zegt immers tegen Mozes: ‘Ik ben barmhartig voor wie ik barmhartig wil zijn, ik schenk genade aan wie ik genade wil schenken.’ 16 Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens. 17 Zo zegt hij volgens de Schrift tegen de farao: ‘Ik heb u alleen in leven gelaten om u mijn macht te tonen en om iedereen op aarde te laten weten wie ik ben.’ 18  Dus God is barmhartig voor wie hij wil en maakt halsstarrig wie hij wil. (NBV)

Paulus is zich in de loop van de tijd steeds meer af gaan zetten tegen zijn landgenoten en de Judeeërs zijn zich steeds meer gaan afzetten tegen Paulus. Paulus werd door Judeeërs als een oproerkraaier gezien, een sektariër die hun veilige bestaan in het Romeinse Rijk in gevaar bracht. De Judeeërs hadden zich daar een plaats verworven naast andere godsdiensten. Ze werden soms nog wel als atheïsten gezien omdat ze geen beeld van hun God hadden en de andere goden niet wilden aanbidden, maar omdat ze hun eigen gebedsruimtes hadden, regelmatig daar samenkwamen en konden bidden waren ze een religie, zij het van een rare soort. Die Paulus fietste daar maar doorheen. Die wilde dat die Judeese gemeenschappen zich gingen bemoeien met de Heidense wereld er om heen. Ook die Heidenen moesten mee gaan doen met de leer van Mozes, in de zin van heb-Uw-naaste-lief-als-Uzelf. Dat was volgens die Paulus het hart van de leer van Mozes en alle andere wetten en voorschriften konden ze vergeten. Die golden misschien voor de Judeeërs maar niet voor de Heidenen.

Het vormen van gemeenschappen van Judeeërs en Heidenen die met elkaar gingen delen van bezit en inkomen had tot gevolg dat die Heidenen ook de goden gingen mijden die in het Romeinse Rijk talrijk aanwezig waren. Het ergste was nog dat ze ook de beelden van de Romeinse Keizer niet meer wilden aanbidden als die zich weer eens tot god hadden uitgeroepen. Dat was gezagsondermijnend. Van die Paulus moesten ze dus steeds minder hebben, die was maar gevaarlijk. Paulus had het daar maar moeilijk mee. Hij was afkomstig uit Turkije, was wel geboren uit Judeese ouders maar had in Israel jarenlang toch heel veel moeite moeten doen om er bij te horen. Hij had zelfs voor rabbijn gestudeerd bij een van de meest vooraanstaande geleerden, Gamaliël. En nu hoorde hij er niet meer bij. Zijn verzuchtingen in het gedeelte dat we vandaag lezen worden daardoor begrijpelijk. Het volk Israël had immers van oudsher al vreemden in zich opgenomen. Het was ook vanouds God geweest die had bepaald langs welke lijnen het volk zou groeien en wie er wel en wie er niet bij zou horen.

Nu was er de kans om de hele wereld mee te krijgen, om alle volken zich te laten keren naar Jeruzalem zoals vanouds was beloofd en nu deden juist de kinderen van Israël daar niet aan mee. Dat was een geweldige teleurstelling. Het geloof in de enige God, het houden van de enige Wet die telt, moet toch voortkomen uit Israël. De kinderen van Esau, de Edomieten, waren toch ook kinderen van Abraham maar die hoorden er niet bij. Wij mogen blij zijn met een God die ons de Jood Paulus stuurde. Wij mogen dankbaar zijn dat we onze naaste lief mogen hebben als onszelf, dat we geleerd hebben te delen van hetgeen wij hebben met onze naaste. Misschien wel omdat we het ook de staat Israël moeten voordoen zodat zij het opnieuw leren en vrede sluiten met de Palestijnen. Wat de bedoeling ook moge zijn, we kunnen vandaag weer laten zien dat Paulus geen ongelijk had.

Engelen noch machten noch krachten

Romeinen 8:26-39

26 De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten. 27 God, die ons doorgrondt, weet wat de Geest wil zeggen. Hij weet dat de Geest volgens zijn wil pleit voor allen die hem toebehoren. 28 En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede. 29 Wie hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters. 30 Wie hij hiertoe heeft bestemd, heeft hij ook geroepen; en wie hij heeft geroepen, heeft hij ook vrijgesproken; en wie hij heeft vrijgesproken, heeft hij nu al laten delen in zijn luister. 31 Wat moeten wij hier verder over zeggen? Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? 32 Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles schenken? 33  Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij. 34 Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en aan de rechterhand van God zit, pleit voor ons. 35 Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? 36 Er staat geschreven: ‘Om u worden wij dag na dag gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.’ 37 Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons heeft liefgehad. 38 Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, 39 hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer. (NBV)

Niks, helemaal niks, is in staat ons te scheiden van de liefde van God. Zo sterk is het voorbeeld dat we gekregen hebben in het voorbeeld van Jezus van Nazareth, de bevrijder. Het gedeelte dat we vandaag lezen heet in de taal van onze dagen : “Niemand kan ons wat maken” En dan moet je bedenken dat Paulus en de gelovigen in Rome te maken hebben met een overheid die uit pure willekeur handelt. Zo waren Judeeërs, waaronder Judeeërs die Jezus van Nazareth als de beloofde Messias erkenden, uit Rome verbannen, zo mochten ze er weer in. Maar elders werden Christenen gedood omdat ze niet wilden offeren voor het beeld van de Keizer. Ook Paulus zelf kwam van de ene gevangenis in de andere omdat hij oproer zou veroorzaken door het vertellen over zijn geloof in Jezus van Nazareth. Dan durf je toch wel als je de stoere taal gebruikt die we vandaag te lezen krijgen. Zo’n uitspraak: “als God voor ons is wie zou dan tegen ons zijn?” is mooie troost voor vrome christenen.

Maar als je in een concentratiekamp bent beland omdat je je verzet tegen een regiem dat verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten systematisch dood en mensen vergast omdat ze Jood zijn of zigeuner of homo dan klinkt die uitspraak ineens heel anders en is het maar de vraag of wij hem vandaag de dag nog na durven zeggen. Zelfs de dood aan het kruis van Jezus van Nazareth vanwege zijn onbuigzame en onverwoestbare liefde voor de mensen, zelfs voor de mensen die hem aan dat kruis hingen en hem er toe veroordeelden, doet ons aarzelen om op God te bouwen als het gevolg zo verschrikkelijk kan zijn. Toch zijn er tal van gelovigen die ons daar in zijn voorgegaan. In de Protestantse Kerken is de theoloog Dietrich Bonhoeffer een sprekend voorbeeld. Hij schreef in brieven die uit het concentratiekamp werden gesmokkeld over zijn geloof en waarom hij het niet opgaf.

Dat geloof was het enige dat hem behoedde net zo slecht te worden als de nazi’s die hem hadden opgesloten. Dat geloof gaf hem in dat hij moest blijven proberen die nazi’s op andere gedachten te brengen en de mensen er van te overtuigen dat verstandelijk gehandicapten, psychiatrisch patiënten, Joden, zigeuners, homo’s, vrijmetselaars en al die anderen die werden opgesloten, vervolgd en vermoord, omdat ze anders waren als nazi’s vonden dat ze moesten zijn, hun broeders en zusters waren, van wie je moest willen blijven houden. We weten nu dat het goede doen en niet dan het goede, waartoe Paulus ons oproept, iets te maken heeft met het goede blijven doen ook al wordt dat door iedereen veroordeeld. Paulus geeft ons mee dat als iedereen ons veroordeelt, God zelf ons in elk geval vrij spreekt. Die troost is er als er geen andere is. Voorlopig zijn er nog heel veel gelovigen die werken aan die nieuwe aarde waar de hemel op te vinden zal zijn, wij mogen meewerken en daarvan kan inderdaad niemand ons van afhouden.

Erfgenamen van God

Romeinen 8:12-25

12 Broeders en zusters, we hoeven ons niet langer te laten leiden door onze eigen wil. 13 Als u dat wel doet, zult u zeker sterven. Als u echter uw zondige wil doodt door de Geest, zult u leven. 14 Allen die door de Geest van God worden geleid, zijn kinderen van God. 15 U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn, en om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’. 16 De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn. 17 En nu we zijn kinderen zijn, zijn we ook zijn erfgenamen, erfgenamen van God. Samen met Christus zijn wij erfgenamen: wij moeten delen in zijn lijden om met hem te kunnen delen in Gods luister. 18 Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard. 19 De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn. 20 Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen. Maar ze heeft hoop gekregen, 21 omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt. 22 Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt. 23 En dat niet alleen, ook wijzelf, die als voorschot de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan. 24 In deze hoop zijn we gered. Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? 25 Maar als wij hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan volharden. (NBV)

Je gaat pas erven als er iemand dood is. Maar erfgenamen zelf kunnen nog wel eens in aanzien stijgen als blijkt dat hen een grote erfenis te wachten staat. Is God dood en zijn wij dan de erfgenamen? Dat is niet wat Paulus bedoelt. Hij bedoelt dat we gelijk zijn aan Jezus van Nazareth die God aansprak als zijn Vader. Zo mogen wij ook God aanspreken als onze Vader en zijn wij dus ook erfgenamen. Wat is onze erfenis dan? Dat is het visioen van een wereld waar geen tranen meer zullen zijn, waar de lam en de leeuw samen zullen neerliggen en een kind zal spelen in het hol van de slang. Visioenen zoals Jesaja ze ooit opschreef en die volgens Paulus de erfenis zullen zijn voor Joden en Heidenen samen. Zo maar, voor iedereen voor het grijpen? Nee dus. Wij zullen moeten delen in het lijden van Jezus van Nazareth om met hem te kunnen delen in dat visioen. Moeten we dus allemaal maar aan een kruis gaan hangen? In onze tijd is dat een onzinnige vraag. In de tijd dat Paulus deze brief aan de gemeente in Rome schreef niet helemaal een onzinnige vraag. Op een andere plaats in de brief aan de gemeente in Rome schrijft Paulus over mensen die hij had ontmoet op zijn reizen die uit Rome afkomstig waren. Zij waren uit Rome verbannen omdat er relletjes waren geweest tussen Joden en Christenen en Keizer Claudius had Joden de toegang tot Rome ontzegd omdat, zo staat in het edict, er een opstand was geweest onder leiding van ene Chrestos.

Het afzweren van Tempels met godenbeelden en Priesters, het afzweren van leven met standsverschillen en cultuurverschillen was een groot risico. Wee degene die er een gewoonte van maakt te delen met armen, te zorgen voor zieken en stervenden, gevangenen te bezoeken, de hongerenden te voeden en de naakten te kleden. Ook de gemeente van christenen in Rome kwam bijeen in één van de huizen van de gelovigen om samen het brood te breken en de beker rond te laten gaan in herinnering aan Jezus van Nazareth en als oefening in het je naaste liefhebben als jezelf. Een dergelijke manier van leven ondermijnt de “samenleving van meer en beter”. Zeker als dat een slavenmaatschappij is waar een leven niet telt. Wat het is om als slaven in angst te leven weet die gemeente in Rome maar al te goed. Dagelijks zien zij dat om hen heen. Maar ze weten ook dat de slavenhouders eigenlijk in angst leven. Als die slaven in opstand komen dan kunnen ze hun leven verliezen. De weg die de christenen kozen, met slaven en slavenhouders als gelijken, was om broeders en zusters van elkaar te worden, samen een nieuwe gemeenschap te vormen. Dat deden ze door God hun Vader te noemen. Zo kunnen ook wij de angst voor elkaar overwinnen door te weten dat God ons aller Vader is, van Hollanders en vreemdelingen, van Allochtonen en Autochtonen, van iedereen die bij ons woont. Pas als wij dat erkennen komen de visioenen van de profeten uit. Maar het kan, wij kunnen het.

Het zijn soms mooie zinnen die in de brieven van Paulus staan en waar we achteloos overheen lezen omdat er weer van die ingewikkelde filosofische redeneringen op volgen. Toch vormen dit soort zinnetjes vaak de sleutel die het begrijpen van die redeneringen mogelijk maken. Zo ook hier. Want wie heeft de schepping aan zinloosheid onderworpen? Voor veel theologen een duistere zaak, ze slaan dat stukje dan ook graag over. Maar zijn wij het niet zelf die de schepping zoals we die zien en ervaren als zinloos ervaren? Het water stroomt van hoog naar laag, er zijn vier seizoenen en tal van natuurwetten en al eeuwen is de aarde en alles wat daarop is hetzelfde. Ze draait vandaag om haar as en morgen ook en de aarde draait dit jaar om de zon en volgend jaar opnieuw. Het gaat allemaal niet vooruit en niet achteruit. Je kunt op die manier ook moeilijk zeggen dat ze Gods lof verkondigt want het is allemaal nietszeggend. Voor jonge mensen wil het leven op die manier ook zinloos worden. De armen hebben we altijd al bij ons gehad, we horen van oorlogen en geruchten van oorlogen en mensen streven altijd eerder naar meer en beter dan naar vrede en gerechtigheid. Zo was het, zo is het en zo lijkt het altijd te moeten blijven. Maar Paulus schetst ons een beeld van hoop. Hij heeft het over een geboorte van iets nieuws. Geloven dat al die zinloosheid in de wereld voorbij kan gaan. Geloven dat het echt mogelijk is dat alle hongerenden gevoed zullen worden, dat recht wordt gedaan aan mensen, dat alle tranen gedroogd zullen worden, dat we daarvoor nu aan het werk kunnen gaan elke dag opnieuw.

Wat de Geest wil brengt leven en vrede.

Romeinen 8:1-11

1 Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld. 2 De wet van de Geest die in Christus Jezus leven brengt, heeft u bevrijd van de wet van de zonde en de dood. 3 Waartoe de wet niet in staat was, machteloos als hij was door de menselijke natuur, dat heeft God tot stand gebracht. Vanwege de zonde heeft hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige bestaan gestuurd; zo heeft hij in dit bestaan met de zonde afgerekend, 4 opdat in ons wordt volbracht wat de wet van ons eist. Ons leven wordt immers niet langer beheerst door onze eigen natuur, maar door de Geest. 5 Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil. 6 Wat onze eigen natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en vrede. 7 Onze eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen. 9 Maar u leeft niet zo. U laat u leiden door de Geest, want de Geest van God woont in u. Iemand die zich niet laat leiden door de Geest van Christus behoort Christus ook niet toe. 10 Als Christus echter in u leeft, bent u door de zonde weliswaar sterfelijk, maar de Geest schenkt u leven, omdat u door God als rechtvaardigen bent aangenomen. 11 Want als de Geest van hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal hij die Christus heeft opgewekt ook u die sterfelijk bent, levend maken door zijn Geest, die in u leeft. (NBV)

Paulus maakt nog al eens tegenstellingen die wij zo niet kennen. Hier maken we kennis met de tegenstelling tussen wat wij willen en wat de Geest wil. Als we doen wat wij willen dan gaat het verkeerd en als we doen wat de Geest van God, of de Geest van Jezus van Nazareth ons ingeeft dan gaat het goed. Je zou toch zeggen dat gewone, eenvoudige mensen altijd het goede willen. Want wie wil er nou ruzie met de buurman, wie wil er nu stelen of de boel oplichten, of roven en moorden. Natuurlijk zijn er boeven en die moeten gevangen gezet worden en gestraft voor hun daden, maar het aantal boeven onder ons is altijd maar een kleine minderheid. De meesten van ons willen het goede, willen zelfs best helpen als het er op aan komt. Maar gaan we voor het goede ook door het vuur? Toen het Pinksterfeest werd toen kwam de Geest over de volgelingen van Jezus van Nazareth die bij elkaar zaten in Jeruzalem en toen zagen de mensen tongen als van vuur. Vanaf die tijd gingen ze door het vuur voor het goede. Nu, wij meestal niet. Ze mogen schelden wat ze willen op onze allochtone buurvrouw, bij ons mag ze rustig op de koffie komen, maar ons te weer stellen tegen die grootsprekers die zo bang zijn voor een vreemd geloof en een vreemdeling doen we niet.

En we laten al die mensen die onze allochtone buurvrouw niet kennen dus rustig op die laffe angsthazen stemmen. We gaan niet door het vuur voor een samenleving waar ook de vreemdelingen aan tafel mogen plaatsnemen, zonder op te houden vreemdeling te zijn. We kennen ook de verhalen van mensen die op een donkere koude winteravond in het water vielen en waar tientallen mensen bij stonden te kijken en te wachten tot de brandweer te laat zou komen om ze uit het water te halen. Samen door het vuur gaan voor het goede is er dan ineens niet bij. En natuurlijk willen we promotie en meer verdienen, dat er dan collega’s moeten worden ontslagen is jammer maar onvermijdelijk. En natuurlijk willen we goedkope kleding, dat die door jonge kinderen in barre omstandigheden is gemaakt weten we niet en willen we eigenlijk ook niet weten. Ook willen we goedkoop en gemakkelijk te maken voedsel, dat er geen enkele eerbied meer is voor het leven van dieren en de grondstoffen die we van God kregen snel worden opgemaakt kunnen wij ook niet helpen.

We zijn God niet en doen niet alles goed is ons excuus en sommigen van ons hebben vroeger nog op de catechisatie geleerd dat de mens niet bekwaam is tot enig goed en slechts geneigd tot alle kwaad. Een mooi excuus dat volledig uit haar verband gehaald prima kan dienen om onze onverschilligheid tegenover het kwade ook nog een vroom tintje te geven. We zijn inderdaad God zelf niet en daarom wijst Paulus maar weer eens op Jezus van Nazareth, dat was ook een mens, die wel deed wat God vroeg, houden van je naaste als van jezelf. Die zag de lijdende mens langs de kant van de weg en hield de liefde vol zelfs door de dood heen. Loop nu niet weg met de overtuiging dat Jezus zo goed kon zijn omdat hij God was, nee God heeft zijn zoon gezonden om ons te laten zien dat het ook voor ons is weggelegd, leven in het goede, niet dan het goede nastreven. In zijn geest mogen wij ook leven. Alleen moeten we wat wij gewoon vinden vervangen door wat we leren van Jezus van Nazareth. Gelukkig dat we daar elk moment weer opnieuw mee mogen beginnen.

Ik doe juist wat ik haat.

Romeinen 7:13-25

13 Is het dan het goede dat mij heeft gedood? Natuurlijk niet, het is de zonde. Maar om mij te doden heeft ze van het goede gebruik gemaakt; alleen zo kon duidelijk worden wat de zonde is. Door het gebod te gebruiken laat de zonde zien hoe verderfelijk ze is. 14 Wij weten dat de wet het werk van de Geest is, maar door mijn natuur ben ik uitgeleverd aan de zonde. 15 Wat ik doe, doorzie ik niet, want ik doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat. 16 Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, dan erken ik dat de wet goed is. 17 Dan ben ik het niet die handelt, maar de zonde die in mij heerst. 18 Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. 19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
20 Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, ben ik daar niet zelf de oorzaak van, maar de zonde die in mij heerst. 21 Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
22 Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God, 23 maar in alles wat ik doe zie ik die andere wet. Hij voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem en maakt van mij een gevangene van de wet van de zonde, die in mij leeft. 24 Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? 25 God zij gedankt, door Jezus Christus, onze Heer. Met mijn verstand onderwerp ik mij aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de zonde. (NBV)

Bij het lezen van dit kleine stukje uit de Bijbel moeten we voortdurend voor ogen houden dat het Paulus is die dit schrijft. Paulus, de Apostel, de zendeling, die onvermoeibaar van de ene naar de andere stad reist om het Evangelie van Jezus van Nazareth te verkondigen en om gemeenschappen te stichten waar het Koninkrijk van God alvast zou kunnen beginnen. Hij schrijft aan de gemeente in Rome dat hij doet wat hij haat. Dat kan toch moeilijk zijn dat wat wij weten dat hij gedaan heeft. Dat reizen en dat stichten van gemeenschappen, dat vertellen van Jezus van Nazareth, het dicteren van brieven, dat kan toch niet hetgeen zijn dat hij haat? Dat was toch geen zonde? Door het werk van Paulus hebben we het nog steeds over die nieuwe wereld die zal komen en waar alle tranen gedroogd zullen zijn. Het werk van Paulus zet ons nog steeds er toe aan om aan dat nieuwe Koninkrijk alvast te beginnen.

Wat is het dan dat Paulus in zichzelf zozeer haat? Het kerkelijk antwoord is “de zonde”. Maar dat begrip is uitgekauwd en versleten. Er zijn onder ons predikers die niet anders roepen dan dat je moet geloven in Jezus van Nazareth zodat je gered zal worden van de zonde. Maar wat geloof je dan en waarom zou je ergens van gered moeten worden? Paulus schrijft hier ook dat wat hij wil hij niet doet. Misschien maakt dat ons wat duidelijker. Wij willen immers ook zo vaak dat het beter gaat in de wereld? Dat de onrechtvaardige handelsverhoudingen rechtgezet worden, dat homo’s en andere minderheden niet meer gediscrimineerd worden, dat er geen onderscheid meer is tussen vrouwen en mannen, dat gevangenen als mensen behandeld worden en een eerlijk proces krijgen, dat iedereen mag meepraten in de samenleving en dat alle tranen gedroogd zullen zijn. Maar we kunnen niet alles op onze nek nemen. Door alle regeltjes die ons opgedrongen zijn weten we dat we niet onophoudelijk het goede kunnen doen en niet dan het goede.

Ooit, toen God begon met de mensen, was de zonde het eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Omdat wij ons dus voortdurend afvragen wat het kwade is waar we ons tegen moeten verzetten vergeten we het goede te doen. Is het wel het goede? Zit er geen eigenbelang achter? Worden we niet voor de gek gehouden? Wordt er geen misbruik van ons gemaakt? Zo vaak slaan we de plank mis, zien we de mensen langs de kant van de weg niet staan, zijn de hongerigen en dorstigen mensen in een ver van ons bed show. We vergeten gemeenschappen te vormen die de wereld aankunnen. We vergeten bondgenootschappen te vormen zodat zaken veranderen. Maar we hoeven ons er niet schuldig over te voelen. Het is onze natuur, wat wij doen deed Paulus ook al. En door Jezus van Nazareth, door God, mogen we elk moment weer opnieuw beginnen het goede te doen, dag in dag uit, elk ogenblik, in de Geest van God, in Bijbelse en kerkelijke termen heet dat “genade”.

Ons leven moet vrucht dragen

Romeinen 7:1-12

1 Weet u dan niet, broeders en zusters-ik spreek immers tot mensen die de wet kennen-, dat de wet alleen gezag over een mens heeft zolang hij leeft? 2 Een getrouwde vrouw is door de wet gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar wanneer hij sterft is zij van deze verplichting ontslagen. 3 Als ze zich zolang haar man in leven is met iemand anders inlaat, noemt men haar overspelig. Maar sterft haar man, dan is ze niet langer aan de wet gebonden, dan pleegt ze geen overspel wanneer ze de vrouw van een andere man wordt. 4 Zo bent ook u, broeders en zusters, dood voor de wet dankzij de dood van Christus en behoort u nu een ander toe: hem die uit de dood is opgewekt. Ons leven moet vrucht dragen voor God. 5 Toen we ons nog lieten leiden door onze eigen wil, werd ons bestaan beheerst door zondige hartstochten die de wet in ons opriep en droeg het alleen vrucht voor de dood. 6 We waren aan de wet geketend, maar nu zijn we bevrijd; we zijn dood voor de wet, zodat we niet meer de oude orde van de wet dienen, maar de nieuwe orde van de Geest. 7 Moeten we nu vaststellen dat de wet hetzelfde is als de zonde? Absoluut niet. Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’ 8 Maar de zonde heeft van het gebod gebruikgemaakt om begeerten in mij op te wekken, want zonder de wet is de zonde krachteloos. 9 Eens leefde ik zonder de wet, maar door de komst van het gebod kwam de zonde tot leven 10 en daardoor stierf ik. Het gebod, dat tot leven had moeten leiden, bleek juist tot mijn dood te leiden. 11 De zonde heeft gebruik gemaakt van het gebod: ze heeft mij misleid en mij door het gebod gedood. 12 Kortom, de wet zelf is heilig en de geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed. (NBV)

Je hoort Paulus grommen als het over de wet gaat zoals die in zijn tijd werd beleefd. Want het was niet meer de Joodse richtlijn voor de menselijke samenleving. Dat was de Tora, die je in beweging zette. Door die Tora kon je samen de Woestijn doorkomen. In de woestijn moet je immers onvoorwaardelijk op elkaar kunnen rekenen, dan moet je er zeker van zijn dat de mensen om je heen je niets willen aandoen en de mensen om je heen moeten op jou kunnen vertrouwen. Dat is niet een soort wet waar je de regeltjes van moet kennen maar een soort richtlijn waarvan je de bedoeling in je vingers moet hebben. Die beleving was verdwenen. Het was de beleving van Romeinse Wet geworden. Die wet bestaat uit regeltjes en uitleg van regeltjes en vonnissen over de toepassing van de regeltjes en uitleg van de vonnissen over het toepassen van de regeltjes. Daar is elke menselijkheid uit verdwenen. De verhalen over die wet klinken altijd wel redelijk maar net zo gemakkelijk merk je aan den lijve hoe onmenselijk die regeltjes geworden zijn. Dat is de manier van leven waar Paulus stelling tegen neemt. Zijn manier van leven gaat uit van de Geest. Als je de dingen doet in de Geest van Liefde dan gaan ze heel anders. Dan speelt de vraag wat goed is voor een mens en wat niet. Dan speelt niet de vraag wat goed is voor jezelf zonder aan anderen te denken maar dan speelt alleen de vraag wat goed is voor de ander zonder aan jezelf te denken.

Dan gaat het niet om die ander waar je nog wat van te verwachten zou kunnen hebben, om de ander waarmee het ook goed gaat, maar dan gaat het om de ander die het nodig heeft, de minsten onder ons. Want als we er in slagen het met de minsten op de wereld beter te laten gaan dan gaat het beter met de hele wereld. Dat voelt aan als een bevrijding, niet meer gevangen te zitten in regeltjes en uitleg van regeltjes maar vrij te zijn en te mogen handelen uit Liefde. Het vraagt om een vorm van argeloos leven. Argeloos is iemand die iets doet zonder er bij na te denken of het mag of dat het wel zo hoort. Het enige dat telt is of het goed is en of het plezier geeft. Als je dus altijd argeloos het goede doet dan doe je nooit iets verkeerd. Zo beleeft Paulus ook de slavernij van de wet. De wet dwingt je om je altijd af te vragen wat er goed is en wat er fout is. In het verhaal over hoe God vanaf het begin met mensen om is gegaan staat dat God de mens verbiedt om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Het was kennelijk de bedoeling dat de mens argeloos zou blijven en het goede zou doen alleen omdat het goed was en omdat het plezier zou geven. Kennis van goed en kwaad levert de zonde op. Niet dat de wet verkeerd was of is.

Als iedereen in het verkeer willekeurig aan de linkerkant of de rechterkant van de weg zou rijden dan komen we geen van allen veel verder. Het is daarom goed een keuze in de wet vast te leggen en mensen die zich daaraan niet houden daarop aan te spreken. Maar of je in de wet vastlegt dat er links of rechts gereden wordt is een kwestie van smaak. Wie landen ziet waar niet rechts maar links gereden wordt zal zien dat het verkeer dat niet veel anders is dan bij ons, het beweegt zich alleen aan de andere kant van de weg. Zo zijn er veel wetten en regels die ook het tegendeel zouden kunnen zijn. Zelfs de regel die Paulus citeert over de begeerte kan anders worden uitgelegd. Iemand die honger heeft zal zijn zinnen zetten op voedsel. Dat het voedsel van een ander is zal niet uitmaken. Leven is belangrijker dan begeerte, of afzien van begeerte. Als wij pleiten voor rechtvaardige handelsverhoudingen dan geven we stem aan het verlangen van de armsten in de wereld gelijke kansen te krijgen als de rijken al hebben. Die gevangenschap in de wet kan eerlijke mensen met goede bedoelingen tot misdadigers tegen de mensheid maken. Daarom zoeken we met Paulus naar de vrijheid van de Liefde. De vrijheid die ons is voorgeleefd door Jezus van Nazareth. Bij die vrijheid gaat het om de liefde tot de minsten op aarde, daarbij kiezen we voor het leven en nemen argeloos op de koop toe wat daarvoor nodig is.

Zedeloosheid en onrecht

Romeinen 6:15-23

15 Betekent dit nu dat we vrijuit mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan, maar onder de genade leven? Absoluut niet. 16 Wanneer u zich als slaaf in iemands dienst stelt, weet u toch dat u hem moet gehoorzamen? Wanneer u de zonde dient, leidt dat tot de dood; wanneer u God gehoorzaamt, leidt dat tot vrijspraak. 17 Maar God zij gedankt: u was slaven van de zonde, maar nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, 18 en bevrijd van de zonde hebt u zich in dienst gesteld van de gerechtigheid. 19  Ik druk me zo gewoon mogelijk uit, omdat het anders uw begrip te boven gaat. Zoals u zich ooit in dienst stelde van zedeloosheid en onrecht om een wetteloos leven te leiden, zo stelt u zich nu in dienst van de gerechtigheid om heilig te leven. 20 Toen u nog slaven van de zonde was, was u niet gebonden aan de gerechtigheid. 21 Wat hebt u daarmee geoogst? Dingen waarvoor u zich nu schaamt, want ze leiden tot de dood. 22 Maar nu, bevrijd van de zonde en in dienst van God, oogst u toewijding aan hem en zelfs het eeuwige leven. 23 Het loon van de zonde is de dood, maar het geschenk van God is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer. (NBV)

Als je oppervlakkig naar het Christelijk geloof kijkt dan wordt het leven een luilekkerleven volgens dat geloof. De mens is immers niet bekwaam tot enig goed en slechts geneigd tot kwaad en God vergeeft keer op keer opnieuw. Oppervlakkig gezien zou je dus kunnen doen wat je wilt, genieten wat er te genieten valt zolang je maar vertrouwt op de genade van God dat uiteindelijk alles wel goed zal komen. Paulus bestrijd deze oppervlakkigheid. Hij moest wel want een geschreven wet met talloze regeltjes, jurisprudentie en interpretaties was volgens hem niet voldoende om de samenleving tot stand te brengen die God voor ogen had gestaan, een samenleving waar aan ieder mens recht wordt gedaan en waar dus geen honger en armoede, geen onderdrukking en slavernij meer zal zijn. En dus kun je er ook niet op los leven als je gelooft in de weg van Jezus van Nazareth om tot die goddelijke samenleving te komen.

Je in dienst stellen van gerechtigheid daar gaat het om volgens Paulus. Dan moeten we ons dus voortdurend bekommeren om de mensen die onrecht wordt gedaan. De mensen die niet kunnen concurreren met de gemechaniseerde, door wetenschap gestuurde, gesubsidieerde landbouw uit het rijke westen bijvoorbeeld. De overschotten van die landbouw maken dat boeren die niet hebben kunnen mechaniseren, niet kunnen leunen op wetenschap en geen subsidie krijgen voor hun producten, failliet gaan en zelfs hun landgenoten niet kunnen voeden. Dag in dag uit schreeuwt dat onrecht tegen de hemel en gelovigen zijn geroepen om die schreeuw in deze wereld stem te geven. Want zedeloosheid is niet alleen seksuele zedeloosheid, ongeremdheid in het met elkaar lichamelijk omgaan. De zedeloosheid en het onrecht waar Paulus het over heeft zit ook in de handelsverhoudingen die mensen de dood in drijven. Natuurlijk zit die zedeloosheid ook in mensenhandel, ook in het exploiteren van mensen als objecten. Al die zaken leiden tot de dood.

In elk dorp, in elke stad, in elk land, in de hele wereld zijn we dus geroepen om mensen op te sporen die nog uitgebuit, onderdrukt en genegeerd worden. Uit de opstanding uit de dood moeten we leren dat we mensen in dodende omstandigheden moeten laten opstaan tot leven. Dat is de echte genade van God dat we weten dat het kan, dat het zin heeft en dat het zelfs de enige zin is van het leven: dat allen leven. Daarbij gaat het er niet om of we er zelf beter van worden. De genade van God is niet een soort beloning voor het goede dat we doen. Het goede dat we doen kunnen we niet laten, kunnen en mogen we doen, vanwege die genade van God, dat we dat kunnen en mogen is de genade van God waarvoor we dankbaar mogen zijn. We weten dat het helpt, dat het mensen tot leven brengt, dat het mensen in de gelegenheid stelt zelf bij te gaan dragen aan de gemeenschap van mensen, dat tranen worden gedroogd, dat lammen gaan lopen en blinden gaan zien. Van die genade mogen we leven elke dag opnieuw.

Dood voor de zonde

Romeinen 6:1-14

1 Betekent dit nu dat we moeten blijven zondigen om de genade te laten toenemen? 2 Dat in geen geval. Hoe zouden wij, die dood zijn voor de zonde, nog in zonde kunnen leven? 3 Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood? 4 We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden. 5 Als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding. 6 Immers, we weten dat ons oude bestaan met hem gekruisigd is omdat er een einde moest komen aan ons zondige leven: we mochten niet langer slaven van de zonde zijn. 7 Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8 Wanneer wij met Christus zijn gestorven, geloven we dat we ook met hem zullen leven, 9 omdat we weten dat hij, die uit de dood is opgewekt, niet meer sterft. De dood heeft geen macht meer over hem. 10 Hij is gestorven om een einde te maken aan de zonde, voor eens en altijd; en nu hij leeft, leeft hij voor God. 11 Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God. 12 Laat de zonde dus niet heersen over uw sterfelijke bestaan, geef niet toe aan uw begeerten. 13 Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar stel uzelf in dienst van God. Denk aan uzelf als levenden die uit de dood zijn opgewekt en stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid. 14 De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade. (NBV)

Nu de Paasdagen en het Pinksterfeest voorbij zijn, worden we geroepen iedereen te vertellen dat er een nieuw leven is aangebroken. Paulus was de eerste die er echt op uittrok om dat aan iedereen te vertellen en hij schreef er nog brieven over ook. Zo’n brief waaruit we vandaag een stukje lezen. De brief aan de Romeinen. Die wisten ook dat Jezus van Nazareth gestorven en begraven was. Maar volgens Paulus was dat sterven van Jezus van Nazareth niet vergeefs. Ons oude ik, van hebben en houwen, moet immers ook sterven en plaatsmaken voor een ik in de geest van Jezus van Nazareth, een ik van breken en delen. In de loop van de geschiedenis is het begrip zonde misschien wel verworden tot het meest irritantste begrip uit de Christenheid. Soms lijkt het of predikers je willen overladen met zonde. Het kan hen niet zondig genoeg zijn. Terwijl er toch zo te zien allemaal heel fatsoenlijke mensen onder hun gehoor zitten. Nu ja, sommige onderzoekers zeggen dat in Kerken waar het woord zonde het meest valt ook de meeste misbruik van kinderen voorkomt. Hoe het ook zij, over het algemeen hebben we geen anderen nodig om ons te vertellen wat we verkeerd hebben gedaan.

Veel moeilijker is het om de weg naar het goede te vinden. Paulus heeft daarom ook ergens geschreven dat we ons niet met kwade maar juist met het goede moeten bezighouden. Daarom zul je in veel kerken op de avond voor Paasmorgen de hernieuwing van de doopbelofte tegenkomen. Dat verhaal van Jezus van Nazareth begon immers met de doop door Johannes in de Jordaan om een oude manier van leven af te spoelen en een nieuwe manier van leven te beginnen. Bij die beweging mogen we ons aansluiten. Paulus schrijft dat we in Christus gedoopt zijn. En we denken dan netjes dat bij de doop de naam van Jezus van Nazareth klinkt, maar dat staat er niet. Als je het heel letterlijk vertaalt staat er dat we in Christus ondergedompeld zijn. En dat betekent het ook, we zijn er van doordrongen en daarom kan het ook. Want elke dag opnieuw, ja elke ogenblik weer mogen we opnieuw beginnen te leven zoals Hij. Want we hebben gehoord en geleerd dat de Liefde van Jezus ook de Liefde van ons voor onze naaste mag zijn en dat we die Liefde door de dood heen mogen volhouden. We mogen hongeren en dorsten naar gerechtigheid en niemand houdt ons af van het voortdurend roepen tot de machtigen en rijken dat er geleden wordt en gehongerd.

Dat het tijd wordt voor een nieuw koninkrijk op deze wereld waar gedeeld wordt en iedereen ook echt mee mag doen, waar gezorgd wordt en waar alle tranen worden uitgewist. Wij mogen alvast beginnen met dat nieuwe koninkrijk en opstaan tegen alles wat dat nog tegenhoudt. Wij mogen blijven roepen dat er onrechtvaardige handelsverhoudingen zijn en dat het oplossingen van die verhoudingen voorrang moet hebben op het opbouwen van eigen economieën door het beschermen van de eigen landbouw. Wij mogen blijven roepen dat de verspilling van grondstoffen en fossiele brandstoffen als eerste de armsten in de wereld treft. Wij mogen blijven roepen dat er zusters en broeders zijn die als tweederangs mensen worden behandeld. Wij mogen misschien ook mopperen over duur autorijden maar er zijn mensen voor wie het eten koken al te duur is geworden. Wij mogen roepen dat we niet onszelf voorop moeten zetten bij het oplossen van de crises maar de armsten en de zwaksten. En we blijven net zolang roepen tot het werkelijkheid wordt, ook al duurt dat nog eeuwen en eeuwen.

God wil ik loven

Psalm 69:31-37
31 De naam van God wil ik loven met een lied, zijn grootheid met een lofzang prijzen. 32 Dat behaagt de HEER meer dan offerdieren, dan stieren met hun horens en hoeven. 33 De nederigen zien het en verheugen zich, wie God zoeken, hun hart zal opleven. 34 Want de HEER hoort de armen, zijn gevangen volk verwerpt hij niet. 35 Hemel en aarde moeten hem loven, de zeeën, met alles wat daarin leeft. 36 Want God zal Sion redden en de steden van Juda herbouwen. Daar zal worden geleefd en geërfd, 37 het volk dat hem dient, zal het land bezitten, wie zijn naam liefheeft, mag er wonen. (NBV)
Vandaag het laatste deel van Psalm 69. De wanhoop om de omstandigheden waarin je moet leven is voor veel mensen navoelbaar. De klachten over bezoekverboden tijdens corrona, klachten over discriminatie door overheid en bedrijven  lossen zich maar niet op. Alle verhalen en alle campagnes lijken niet te helpen. De dichter van deze klaagzang blijft echter niet bij de pakken neer zitten. De klaagzang wordt omgezet in een lofzang. Het gaat er niet om dat er veel geofferd wordt, en onder kerkdiensten met veel mensen kun je ook  niet laten zien hoe goed het met je gaat. De zieken en de gediscrimineerden staan in onze dagen centraal. Eindelijk krijgen ze de aandacht die nodig is om van onze samenleving een samenleving te maken waar elk mens mee telt.
Het geven van liefde is nog altijd beter dan zelfs een mooi religieus ritueel. Daar komt het in de Bijbel op neer. Pas door lief te hebben weet je wat God loven betekent. Overal waar liefde en vriendschap zijn is God zelf zongen we in de kerk toen zingen nog mocht. De armen hebben dat als eerste door. Als je elkaar niet helpt dan redt je het niet in het leven. De manier waarop de God van Israël ons richtlijnen heeft gegeven voor een menselijke samenleving is nog steeds de beste en vaak de enige manier om werkelijk nog iets menselijks tot stand te brengen. En daar zijn mensen voor nodig, een heleboel mensen, een heel volk.
Overal zijn er in onze samenleving vrijwilligers en mantelzorgers. Als er ergens een nieuwe noodopvang voor vluchtelingen geopend wordt komen er zo veel vrijwilligers op af dat men niet altijd weet wat ze kunnen doen. In de huidige corona crisis blijkt dat we niet echt weten welke plaats we vrijwilligers en mantelzorgers kunnen geven en wat daarvoor nodig is.  Natuurlijk de rijken wijzen graag op het handje vol bange schreeuwende broekenpissers die hun angst laten zien en alle goedwillende mensen overschreeuwen. De machtigen willen dat die angst ons zal leiden. Maar ook de psalmdichter wijst ons vandaag op de macht van de God van Israël die maakt dat wij niet bang hoeven te zijn zo lang we uit liefde blijven handelen, dag in dag uit.