Een man van ruim zes el lang.

1 Samuel 17:1-11

1 De Filistijnen bereidden opnieuw een oorlog voor. Ze verzamelden zich in Socho in Juda en sloegen hun kamp op in Efes-Dammim, tussen Socho en Azeka. 2 Saul riep het leger van Israël op en sloeg zijn kamp op in de Terebintenvallei. Daar stelden ze zich op tegenover de Filistijnen: 3 op de ene helling stonden de Filistijnen en op de andere de Israëlieten; het dal lag tussen hen in. 4 Uit de gelederen van de Filistijnen trad een kampvechter naar voren, een zekere Goliat uit Gat, een man van ruim zes el lang. 5 Hij had een bronzen helm op zijn hoofd en droeg een bronzen schubbenpantser dat wel vijfduizend sjekel woog. 6 Ook zijn scheenplaten waren van brons, evenals het kromzwaard dat over zijn schouder hing. 7 De schacht van zijn lans was zo dik als de boom van een weefgetouw en de punt was gemaakt van zeshonderd sjekel ijzer. Een schildknecht ging voor hem uit. 8 In het dal bleef de Filistijn staan en riep de Israëlieten toe: ‘Waarom zouden jullie optrekken en slag leveren? Ik ben een vrije Filistijn, en jullie zijn maar slaven van Saul! Kies iemand uit jullie midden en laat hem hier beneden komen. 9 Als hij me aankan en me verslaat, zullen wij aan jullie onderworpen zijn, maar als ik hem aankan en hem versla, zullen jullie aan ons onderworpen zijn en ons als slaven dienen. 10 Hierbij daag ik het leger van Israël uit om me iemand te sturen met wie ik een tweegevecht kan houden.’ 11 Bij het horen van deze woorden stonden Saul en het leger van Israël verlamd van schrik. (NBV)

Van Saul werd gezegd dat hij met kop en schouders boven zijn volksgenoten uitstak. Hij was dus bijna al eeen reus en zo gedroeg hij zich ook. Waar dat op kan uitlopen lezen we vandaag Allereerst wordt ons de reus Goliat voorgesteld. Een mens als een boom, wel drie meter hoog en met de bepantsering van een Griekse soldaat, zo’n soldaat van het leger dat de wereld had veroverd. Deze man is er op uit te beledigen, te onderwerpen, te vernietigen.

Dag in dag uit daagt hij de Israëlieten uit om een tweestrijd met hem aan te gaan. Maar gewone mensen zijn terecht bang voor hem. Wie kan een reus als een oude boomstam aan. Wie doorbreekt het pantser van een Griekse hopliet. Daar zijn geen wapens tegen gesmeed, daar is geen kruid tegen gewassen. Heel het leger van Israël siddert van angst als deze reus zich weer opstelt en begint te schreeuwen tegen het leger van Israël.

Wij kennen de afloop van de Bijbelse verhalen. In het rooster van het Nederlands Bijbelgenootschap dat we hier volgen worden die verhalen vaak opgeknipt in kleinere stukjes. Soms is dat jammer maar soms geeft het ons de gelegenheid om wat nauwkeuriger te lezen wat er eigenlijk staat. Hier staat de beschrijving van een reus, zoals Saul zou kunnen worden. En de vraag is of we er bang voor zouden moeten zijn. De afloop is dat beide reuzen worden verslagen. Bang voor een wrede dictator, voor machtige bazen, voor onderdrukkers hoeven we dus niet te zijn. Het is de boodschap die de Bijbel ons vaak voor houdt, vrees niet maar streef gerechtigheid na. Dat mogen we ook vandaag weer doen.

Ik ben zeer tevreden over uw zoon.

1 Samuel 16:14-23

14 De geest van de HEER had Saul verlaten; in plaats daarvan stuurde de HEER hem een kwade geest, die hem kwelde. 15 Zijn hovelingen zeiden tegen hem: ‘Het is duidelijk dat u door een kwade geest wordt gekweld. 16 U heeft maar te bevelen, heer, en uw dienaren staan klaar om iemand voor u te zoeken die lier kan spelen. Hij kan dan muziek voor u maken wanneer u door de kwade geest van God wordt bezocht; dat zal u goeddoen.’ 17 ‘Doe dat, ‘zei Saul. ‘Zoek iemand voor me uit die goed kan spelen en laat hem bij me komen.’ 18 ‘Ik weet iemand die goed kan spelen, ‘zei een van de hovelingen. ‘Hij is een zoon van Isaï uit Betlehem. Hij behoort tot een voorname familie en is een goed krijgsman, en hij is welbespraakt en goedgebouwd. Bovendien staat de HEER hem bij.’ 19 Saul stuurde boden naar Isaï met het verzoek: ‘Stuur me uw zoon David, die uw schapen en geiten hoedt.’ 20 Isaï gaf zijn zoon David voor Saul een ezel beladen met brood mee, en ook een zak wijn en een geitenbokje. 21 Zo kwam David bij Saul in dienst. Saul raakte zeer op hem gesteld en benoemde hem tot zijn wapendrager. 22 Aan Isaï liet hij vragen: ‘Ik ben zeer tevreden over uw zoon. Mag hij voorgoed bij mij in dienst komen?’ 23 En steeds wanneer de geest van God Saul overmande, nam David zijn lier en tokkelde op de snaren. Dat luchtte Saul op en het deed hem goed: de kwade geest liet hem dan voor even met rust. (NBV)

De God van Israël heeft de handen van Saul afgetrokken en David tot Koning laten zalven. Nu moet David nog naar het hof, leren om koning te worden. David weet overigens niet dat de God van Israël Koning Saul heeft verworpen net zo min als Saul zal weten dat David al tot koning is gezalfd. God kan goede en kwade geesten zenden zegt de Bijbel hier. We moeten dus oppassen al te gemakkelijk iemand te beschuldigen van de duivel bezeten te zijn. De kwade geest, geest van God zegt de Bijbel hier, heeft als doel het mogelijk te maken dat David spelenderwijs aan het hof komt. David wordt de wapendrager van Saul.

Hij wordt de knecht die Saul er toe had gebracht zich in de zoektocht naar de ezelinnen van zijn vader tot de profeet Samuël te wenden. De muziek die David maakt verdrijft dan ook de kwade geesten. Dat was ook de bedoeling van de muziek die veel en veel later bij de Tempel van Salomo zou worden gemaakt. Daarom werd ook die muziek voor een groot deel aan David toegeschreven. Het effect was zo groot dat David permanent aan het hof van Saul mocht blijven. Hij was nu dus een krijgsman, bracht rust bij onrustige mensen, had inzicht in het Woord van de God van Israël, een knappe verschijning en had de God van Israël aan zijn zijde.

Hij was het spiegelbeeld van Saul geworden. Saul zal ook iets van zichzelf in deze herder uit Bethlehem hebben herkend. Hij was zelf immers achter de ploeg vandaan gehaald om Israël van de plaag van de Filistijnen te bevrijden. Voor ons is belangrijk dat we er bij het kiezen van onze bestuurders op letten of ze herder kunnen zijn, dienstbaar aan de zwaksten, en broeder kunnen zijn, zich de gelijke weten van de mensen over wie ze moeten besturen. Want zulke bestuurders zoekt de God van Israël ook vandaag nog.

Het was een knappe jongen

1 Samuel 16:1-13

1 De HEER vroeg aan Samuël: ‘Hoe lang blijf je nog treuren om Saul, die ik als koning van Israël verworpen heb? Kom, vul je hoorn met olie en ga voor mij naar Isaï in Betlehem, want een van zijn zonen heb ik als koning uitgekozen.’ 2 ‘Hoe kan ik dat nu doen?’ wierp Samuël tegen. ‘Saul zal me vermoorden als hij het hoort.’ De HEER antwoordde: ‘Neem een jonge koe mee en zeg dat je bent gekomen om de HEER een offer te brengen. 3 Nodig Isaï uit voor het offermaal, dan zal ik je laten weten wat je doen moet. Wie ik je aanwijs, die moet je voor mij zalven.’ 4 Samuël deed wat de HEER had gezegd. Toen hij in Betlehem aankwam, kwamen de oudsten van de stad hem ongerust tegemoet en vroegen: ‘Uw komst is toch geen slecht teken?’ 5 ‘Wees gerust, ‘antwoordde Samuël. ‘Ik ben gekomen om de HEER een offer te brengen. Reinig u en neem met mij deel aan het offermaal.’ Ook Isaï en zijn zonen nodigde hij uit, en aan hen voltrok hij persoonlijk de reiniging. 6 Bij hun aankomst viel zijn oog meteen op Eliab, en hij zei bij zichzelf: Hij die daar klaarstaat is vast en zeker degene die de HEER wil zalven. 7 Maar de HEER zei tegen Samuël: ‘Ga niet af op zijn voorkomen en zijn rijzige gestalte. Ik heb hem afgewezen. Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart.’ 8 Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuël voor, maar die zei: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ 9 Isaï stelde Samma voor, maar weer zei Samuël: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ 10 Zo stelde Isaï zijn zeven zonen aan Samuël voor, maar telkens zei Samuël dat dit niet degene was die de HEER gekozen had. 11 ‘Zijn dit alle zonen die u heeft?’ vroeg hij. ‘Nee, ‘antwoordde Isaï, ‘de jongste is er niet bij, die hoedt de schapen en de geiten.’ Toen zei Samuël tegen Isaï: ‘Laat hem hier komen. We beginnen niet aan de maaltijd voordat hij er is.’ 12 Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen. En de HEER zei: ‘Hem moet je zalven. Hij is het.’ 13 Samuël nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen af aan was David doordrongen van de geest van de HEER. Daarna vertrok Samuël weer naar Rama. (NBV)

Wie meegelezen heeft met het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap, dat we ook hier volgen, heeft gelezen dat het God berouwde dat Saul tot koning werd gezalfd. God trok zijn handen van Saul af. Het volk Israël moest het volk van de God van Israël blijven. Dat volk had een koning gevraagd net als de omringende volken hadden. Maar wilde het bondgenootschap met de God van Israël echt tot ontwikkeling kunnen komen dat moest die koning een koning naar het hart van God zijn, een koning die het volk bevrijden zou van de invloeden van de omringende Heidense volken. De profeet Samuël wordt er daarom op uit gestuurd om een begin te maken met de komst van een dergelijke koning. Isaï in Bethelehem uit de stam Benjamin is de vader van die toekomstige koning.

En Isaï stelt vol trots zijn zeven zonen voor, een voltallig span zonen. Maar geen van hen is de gezochte. Nu was er nog een achtste zoon, eigenlijk overbodig dus, die was als herder in diezelfde landstreek. De God van Israël kiest altijd de minste, de meest onverwachte en zo ook hier. Temidden van zijn broers wordt deze zoon tot koning gezalfd. De nieuwe Koning is dus eerst herder en broer en daarna pas Koning. Zo staat het er niet voor niks. Dat het een knappe jongen is lijkt meegenomen maar is niet essentieel. God kijkt niet langer naar iemand die er met kop en schouders boven uit steekt, zoals bij Saul het geval was geweest, maar naar wat voor persoon iemand is. In het geval van David zoekt God iemand die kan zorgen voor de zwaksten, zoals een herder moet zorgen voor schapen en lammeren.

Het moet ook iemand zijn die weet heeft van samenwerking. Als broer overleef je niet als je niet weet samen te werken. David zal het verhaal van Jozef en zijn broers gekend hebben. Nu moet David nog naar het hof, leren om koning te worden. David weet overigens niet dat de God van Israël Koning Saul heeft verworpen net zo min als Saul zal weten dat David al tot koning is gezalfd. God kan goede en kwade geesten zenden zegt de Bijbel hier. We moeten dus oppassen al te gemakkelijk iemand te beschuldigen van de duivel bezeten te zijn. De kwade geest heeft als doel het mogelijk te maken dat David spelenderwijs aan het hof komt. Wij kunnen ook vandaag God niet narekenen.

1 De HEER vroeg aan Samuël: ‘Hoe lang blijf je nog treuren om Saul, die ik als koning van Israël verworpen heb? Kom, vul je hoorn met olie en ga voor mij naar Isaï in Betlehem, want een van zijn zonen heb ik als koning uitgekozen.’ 2 ‘Hoe kan ik dat nu doen?’ wierp Samuël tegen. ‘Saul zal me vermoorden als hij het hoort.’ De HEER antwoordde: ‘Neem een jonge koe mee en zeg dat je bent gekomen om de HEER een offer te brengen. 3 Nodig Isaï uit voor het offermaal, dan zal ik je laten weten wat je doen moet. Wie ik je aanwijs, die moet je voor mij zalven.’ 4 Samuël deed wat de HEER had gezegd. Toen hij in Betlehem aankwam, kwamen de oudsten van de stad hem ongerust tegemoet en vroegen: ‘Uw komst is toch geen slecht teken?’ 5 ‘Wees gerust, ‘antwoordde Samuël. ‘Ik ben gekomen om de HEER een offer te brengen. Reinig u en neem met mij deel aan het offermaal.’ Ook Isaï en zijn zonen nodigde hij uit, en aan hen voltrok hij persoonlijk de reiniging. 6 Bij hun aankomst viel zijn oog meteen op Eliab, en hij zei bij zichzelf: Hij die daar klaarstaat is vast en zeker degene die de HEER wil zalven. 7 Maar de HEER zei tegen Samuël: ‘Ga niet af op zijn voorkomen en zijn rijzige gestalte. Ik heb hem afgewezen. Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart.’ 8 Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuël voor, maar die zei: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ 9 Isaï stelde Samma voor, maar weer zei Samuël: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ 10 Zo stelde Isaï zijn zeven zonen aan Samuël voor, maar telkens zei Samuël dat dit niet degene was die de HEER gekozen had. 11 ‘Zijn dit alle zonen die u heeft?’ vroeg hij. ‘Nee, ‘antwoordde Isaï, ‘de jongste is er niet bij, die hoedt de schapen en de geiten.’ Toen zei Samuël tegen Isaï: ‘Laat hem hier komen. We beginnen niet aan de maaltijd voordat hij er is.’ 12 Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen. En de HEER zei: ‘Hem moet je zalven. Hij is het.’ 13 Samuël nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen af aan was David doordrongen van de geest van de HEER. Daarna vertrok Samuël weer naar Rama. (NBV)

Wie meegelezen heeft met het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap, dat we ook hier volgen, heeft gelezen dat het God berouwde dat Saul tot koning werd gezalfd. God trok zijn handen van Saul af. Het volk Israël moest het volk van de God van Israël blijven. Dat volk had een koning gevraagd net als de omringende volken hadden. Maar wilde het bondgenootschap met de God van Israël echt tot ontwikkeling kunnen komen dat moest die koning een koning naar het hart van God zijn, een koning die het volk bevrijden zou van de invloeden van de omringende Heidense volken. De profeet Samuël wordt er daarom op uit gestuurd om een begin te maken met de komst van een dergelijke koning. Isaï in Bethlehem uit de stam Benjamin is de vader van die toekomstige koning.

En Isaï stelt vol trots zijn zeven zonen voor, een voltallig span zonen. Maar geen van hen is de gezochte. Nu was er nog een achtste zoon, eigenlijk overbodig dus, die was als herder in diezelfde landstreek. De God van Israël kiest altijd de minste, de meest onverwachte en zo ook hier. Temidden van zijn broers wordt deze zoon tot koning gezalfd. De nieuwe Koning is dus eerst herder en broer en daarna pas Koning. Zo staat het er niet voor niks. Dat het een knappe jongen is lijkt meegenomen maar is niet essentieel. God kijkt niet langer naar iemand die er met kop en schouders boven uit steekt, zoals bij Saul het geval was geweest, maar naar wat voor persoon iemand is. In het geval van David zoekt God iemand die kan zorgen voor de zwaksten, zoals een herder moet zorgen voor schapen en lammeren.

Het moet ook iemand zijn die weet heeft van samenwerking. Als broer overleef je niet als je niet weet samen te werken. David zal het verhaal van Jozef en zijn broers gekend hebben. Nu moet David nog naar het hof, leren om koning te worden. David weet overigens niet dat de God van Israël Koning Saul heeft verworpen net zo min als Saul zal weten dat David al tot koning is gezalfd. God kan goede en kwade geesten zenden zegt de Bijbel hier. We moeten dus oppassen al te gemakkelijk iemand te beschuldigen van de duivel bezeten te zijn. De kwade geest heeft als doel het mogelijk te maken dat David spelenderwijs aan het hof komt. Wij kunnen ook vandaag God niet narekenen.

Maar hij treurde wel om hem.

1 Samuel 15:24-35

24 Toen zei Saul tegen Samuël: ‘Ik heb gezondigd! Ik ben voorbijgegaan aan wat de HEER gezegd heeft, aan wat u gezegd hebt. Ik was bang voor de soldaten en daarom deed ik wat zij wilden. 25 Alstublieft, vergeef me en laat me niet alleen; ik wil neerknielen voor de HEER.’ 26 ‘Nee, ‘antwoordde Samuël. ‘U hebt de opdracht van de HEER verworpen, daarom verwerpt de HEER u als koning van Israël.’ 27 Toen Samuël zich omdraaide om weg te gaan, greep Saul de slip van zijn mantel beet, maar die scheurde af. 28 En Samuël zei: ‘Hierbij scheurt de HEER het koningschap over Israël van u los en geeft hij het aan iemand anders, iemand die waardiger is dan u. 29 En u weet dat de Glorie van Israël nooit zijn woord breekt en nimmer van zijn besluiten terugkomt. Hij is immers geen mens, dat hij van zijn besluiten terug zou komen.’ 30 Weer zei Saul: ‘Ik heb gezondigd! Maar val me alstublieft niet af waar de oudsten van mijn volk en heel Israël bij zijn en laat me niet alleen; ik wil neerknielen voor de HEER, uw God.’ 31 Toen ging Samuël met Saul mee en Saul knielde neer voor de HEER. 32 Daarna zei Samuël: ‘Laat koning Agag van Amalek hier komen.’ Agag kwam naar hem toe, nog steeds geboeid. ‘De bittere dreiging van de dood is zeker wel geweken?’ vroeg hij. 33 Maar Samuël antwoordde: ‘Zoals uw zwaard vrouwen van hun kinderen heeft beroofd, zo wordt nu uw moeder van haar kind beroofd.’ En hij hakte Agags hoofd af ten overstaan van de HEER in Gilgal. 34 Samuël ging terug naar Rama en Saul keerde terug naar zijn woonplaats Gibea. 35 Samuël heeft Saul nooit meer terug willen zien, maar hij treurde wel om hem. En de HEER betreurde het dat hij Saul als koning van Israël had aangesteld. (NBV)

Toen Willem Alexander ingehuldigd werd als Koning der Nederlanden had hij een hermelijnen mantel aan. Dat is het teken van zijn koningschap. De Koningsmantel is een symbool dat net als de kroon al een heel oud symbool is. Zelfs in de verhalen van Saul en Samuël komt deze mantel voor. Wie het bovenstaande deel goed gelezen heeft zal zeggen dat niet Saul maar Samuël een bijzondere mantel draagt. Als Saul die vastgrijpt scheurt er een stuk van af. Dat is het teken dat het koningschap van Saul eigenlijk voorbij is. Het is net als bij het Nederlandse Koningschap waarbij de Koning geen kroon draagt en niet wordt gekroond. Dat laatste komt omdat men eigenlijk niet kon bedenken wie de Koning zou moeten kronen. De protestanten in de negentiende eeuw vonden dat de Koning door God gekroond zou moeten worden. De Koning is immers Koning bij de gratie Gods heet het. De genade van God bepaald of je echt koning bent en Saul heeft die genade beschaamd door ongehoorzaam te zijn.

Saul gaat verder. Hij legt de schuld van zijn falen bij zijn soldaten. Hij was bang voor zijn soldaten en had daarom maar gedaan wat ze wilden. Over de Koning van de Amalekieten, Agag, zwijgt hij. Nu had hij kunnen weten dat juist angst de meest slechte raadgever is. Als de God van Israël je iets heeft opgedragen dan hoef je voor niks en niemand meer bang te zijn. Niet dat je geen gevaar meer loopt, maar zelfs de dood is zonder angst geen drijfveer meer. Het volgen van de Weg van de God van Israël is volstrekt zonder eigen belang. Dat was nu juist ook de kern van de ban die geslagen was over Amalek. Dat volk moest worden uitgeroeid. Een volk dat in de woestijn een vermoeid en naar vrede snakkend volk in de rug durft aan te vallen is een bedreiging voor alle volken. Koning Agag denkt echter door de houding van Saul dat hij het leven er wel van af zal brengen ondanks alle dood en ellende die hij en zijn volk hebben veroorzaakt. Samuël laat nog een keer zien hoe het had gemoeten door Agag het hoofd af te slaan. Ten overstaan van de God van Israël staat er. Ter bescherming dus van alle zwakken die bedreigd bleven als Agag in leven zou zijn gebleven.

In kerken en religieuze bewegingen wordt nog wel eens gediscussieerd over wat men noemt de vrije wil. Als God alles weet en bestuurd wordt de mens dan ook niet bestuurd door de God van Israël? Is ons handelen wel in vrijheid of is het een gevolg van een eerder raadsbesluit van God? In het verhaal dat we vandaag lezen wordt het antwoord op die vraag niet gegeven. Ons wordt verteld dat we moeten blijven handelen of we er zelf helemaal verantwoordelijk voor zijn. Als God ons ergens voor uitgekozen heeft en wij houden ons niet aan zijn opdracht dan kan God berouw krijgen van zijn besluit. Daar sluit het gedeelte van vandaag mee af. De God van Israël houdt vast aan wat Hij is begonnen. En die God is ooit begonnen met het scheppen van een leefbare wereld voor de mensen. Daarvoor werd een volk uitgekozen dat direct ondervond wat het was dat die God wilde: bevrijding uit de slavernij. Dat volk kreeg dan ook de richtlijnen voor de menselijke samenleving, de tien geboden noemen we die ten onrechte. Daar moeten we ons aan houden. Niet alleen als individuen maar als wereldgemeenschap. We weten natuurlijk best dat het dan beter zou gaan in de wereld. Het is daarom goed dat we elke dag opnieuw kunnen beginnen met die God, met de richtlijnen van die God, ook vandaag weer.

Gehoorzaamheid is beter dan offers

1 Samuel 15:10-23

10 Toen richtte de HEER zich tot Samuël en zei: 11 ‘Ik betreur het dat ik Saul koning heb gemaakt, want hij heeft mij de rug toegekeerd en doet niet wat ik hem heb opgedragen.’ Samuël werd boos en schreeuwde het de hele nacht uit tegen de HEER. 12 De volgende morgen vroeg wilde hij Saul tegemoet gaan. Men vertelde hem dat Saul in Karmel was geweest en daar voor zichzelf een gedenkteken had opgericht, en toen was doorgereisd naar Gilgal. 13 Toen Samuël bij Saul aankwam, begroette deze hem met de woorden: ‘Wees gezegend door de HEER. Ik heb gedaan wat de HEER mij heeft opgedragen.’ 14 Maar Samuël vroeg: ‘Hoe komt het dan dat ik schapen hoor blaten en runderen hoor loeien?’ 15 ‘Die hebben ze meegenomen van de Amalekieten, ‘antwoordde Saul. ‘De soldaten wilden de beste schapen, geiten en runderen sparen om ze te offeren aan de HEER, uw God. De rest hebben we afgemaakt.’ 16 ‘Geen woord meer!’ zei Samuël tegen Saul. ‘Laat me u vertellen wat de HEER mij vannacht gezegd heeft.’ ‘Zoals u wilt, ‘zei Saul, 17 en Samuël zei: ‘U mag dan in uw eigen ogen onbelangrijk zijn, toch staat u aan het hoofd van de stammen van Israël, nietwaar? De HEER heeft u gezalfd tot koning van Israël, 18 en de HEER heeft u erop uitgestuurd met de opdracht om de Amalekieten, die zondaars, te vernietigen en ze te bestrijden tot ze volledig waren uitgeroeid. 19 Waarom hebt u niet geluisterd naar wat de HEER u heeft gezegd? Waarom hebt u zich op de buit gestort en iets gedaan dat slecht is in de ogen van de HEER?’ 20 ‘Maar ik heb toch geluisterd naar wat de HEER gezegd heeft!’ wierp Saul tegen. ‘Ik ben er toch op uitgetrokken zoals de HEER me heeft opgedragen! Koning Agag heb ik gevangengenomen en de rest van de Amalekieten heb ik gedood. 21 En de soldaten hebben de beste van de buitgemaakte schapen, geiten en runderen voor vernietiging gespaard om ze in Gilgal te offeren aan de HEER, uw God.’ 22 Daarop zei Samuël: ‘Schept de HEER meer behagen in offers dan in gehoorzaamheid? Nee! Gehoorzaamheid is beter dan offers, volgzaamheid is beter dan het vet van rammen. 23 Weerspannigheid is even erg als toverij, en eigenzinnigheid is even slecht als afgodendienst. U hebt de opdracht van de HEER verworpen; daarom verwerpt hij u als koning!’ (NBV)

Saul wordt dus een koning als andere koningen. Niet zorgen voor het zwakste maar het sterkste voor jezelf reserveren. Niet belangeloos oorlog voeren om het volk, om de zwaksten, te beschermen, maar oorlog voeren om eer en buit te behalen. Na de overwinning een monument oprichten waarin jouw heldendaden vastgelegd zijn. Samuël barst bijna van woede. Had hij daarvoor dat verhaal van de uittocht uit de slavernij in leven gehouden? Had hij daarvoor de Leer van Mozes nog eens extra onder de aandacht gebracht? Had hij niet om gehoorzaamheid gevraagd aan de God van Israël die hebzucht en het begeren van dat van je naaste was had veroordeeld?

Dit was niet de koning die eer kon bezorgen aan de God van Israël, die volken kon laten zien hoe je ook met mensen kan omgaan, niet om er zelf beter van te worden maar juist om de zwaksten, de ander, te beschermen. Die God van Israël hoef je niet te voeden, offers zijn niet echt nodig, maar gehoorzaamheid is nodig. Gehoorzaamheid aan die richtlijnen voor een menselijke samenleving, richtlijnen die zich laten samenvatten als “heb uw naaste lief als uzelf”. Dat was de manier om die God lief te hebben boven alles. Dat mag ook vandaag nog onze maatstaf zijn. Gaan we religieus doen om er beter uit te zien in onze omgeving of helpen we er belangeloos de armen mee. Elke dag mogen we die keus maken, ook vandaag weer.

Saul geeft aan het nog steeds niet te willen snappen. God had toch gevraagd tegen de Amalekieten op te trekken? Op één na waren alle Amalekieten gedood. Het vee dat was buitgemaakt en aan de God van Israël geofferd. Maar offers zijn voor die God niet belangrijk. Dat is geen voor wat hoort wat God. Dat is een God die uit is op een menselijke samenleving. Een samenleving waar het ene volk het andere niet in de rug aanvalt. Een volk dat dat wel doet is een permanent gevaar voor de vrede, dat snijd je uit als een gezwel. Saul had zich beperkt tot het halen van een overwinning. Met eer, losgeld, en feest voor soldaten. Als je jezelf op die manier lief hebt dan aanbidt je eigenlijk een afgod. Daar mogen wij dus eigenlijk ook nog wel eens bij stil staan.

Alles wat geen of weinig waarde had

1 Samuel 15:1-9

1 Op een keer zei Samuël tegen Saul: ‘De HEER heeft mij destijds gezonden om u te zalven tot koning over zijn volk, over Israël. Luister dus nu naar wat de HEER te zeggen heeft. 2 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik ben niet vergeten wat Amalek Israël heeft aangedaan: het heeft Israël de weg versperd bij zijn uittocht uit Egypte. 3 Trek daarom op tegen de Amalekieten en versla ze. Wijd al hun bezittingen onvoorwaardelijk aan de HEER. Spaar ze niet, maar dood alles en iedereen: mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen en schapen, kamelen en ezels.’ 4 Saul liet het leger oproepen en hield wapenschouw in Telaïm. Er waren tweehonderdduizend man voetvolk en nog eens tienduizend man uit Juda. 5 Toen hij bij de stad van de Amalekieten kwam, legde hij een hinderlaag in de rivierbedding. 6 Intussen waarschuwde hij de Kenieten: ‘Maak dat u wegkomt! Blijf niet bij de Amalekieten, want dan moet ik u samen met hen uitroeien, terwijl u de Israëlieten tijdens hun uittocht uit Egypte juist goed behandeld hebt.’ De Kenieten gingen dus weg bij de Amalekieten. 7 Saul sloeg de Amalekieten terug van Chawila tot aan Sur, op de grens met Egypte. 8 Hun koning Agag nam hij levend gevangen, maar de rest van het volk doodde hij. 9 Agag werd door Saul en zijn manschappen gespaard, samen met de beste schapen, geiten en runderen en de sterkste jonge stieren en rammen, kortom, alles wat van waarde was. Die wilden ze niet vernietigen, maar alles wat geen of weinig waarde had, maakten ze af. (NBV)

Saul was dus een machtig vorst geworden. Maar hij was dat geworden zonder dat de God van Israël er bij betrokken was. Was Saul nu echt een koning geworden zoals er Heidense Koningen waren of leek dat alleen maar zo? Ook voor ons zijn dit soort vragen van belang. Wij hebben alleen deze oude verhalen uit de Bijbel om ons te leren wat de Weg is van de God van Israël en hoe wij Jezus van Nazareth na mogen volgen. Waar kun je nu aan merken of je op de goede weg bent? Dat is niet altijd eenvoudig. Zo’n verhaal over Saul als we vandaag lezen kan ons daarbij helpen. Er lag namelijk nog een oude rekening die vereffend moest worden. Toen het volk Israël bijna het beloofde land had bereikt kwam men bij het volk van Amalek.

Het volk was moe. Veel mensen waren verzwakt door de ontberingen van de woestijn. In plaats van een doortocht en hulp besloot Amalek oorlog te voeren tegen Israël. Een oorlog op de meest laffe wijze, men viel Israël in de rug aan, daar waar de zwaksten waren gelegerd. Die laffe daad moest tot een totale ondergang van Amalek leiden en mocht nooit vergeten worden. Saul was de koning die zich hier kon bewijzen. Tot nu toe had Saul volken bevochten die niet hadden willen delen met Israël. Het felst waren de Filistijnen bestreden die jaar in jaar uit, van generatie op generatie de oogst van Israël waren komen plunderen. Was Saul nu een ander soort koning dan de vorsten van de Filistijnen? Zouden Saul en zijn soldaten ook oorlog kunnen voeren zonder dat daar voor henzelf een direct voordeel te behalen zou zijn?

Om dat uit te vinden gebruikte Samuël een gewoonte die in Kanaän en de omringende volken gewoon was. Amalek werd geslagen met de ban. Dat betekende dat alles en iedereen die Amalek was, alles dat van Amalek was of dat bij Amalek hoorde vernietigd diende te worden, het was besmet verklaard. Saul was een machtig koning en hij overwon Amalek gemakkelijk. Maar dan. Saul deed zoals alle Koningen zouden doen. Alles wat weinig waarde had maakten ze af. Maar de Koning bleef als gevangene in leven, daar zou nog losgeld voor kunnen worden gevraagd. En de beste schapen, geiten en runderen en de sterkste jonge stieren en rammen werden gehouden. Die zouden geofferd worden aan de God van Israël. Dat zou een feest worden voor de soldaten want van het offervlees mochten ze eigenlijk vrijwel alles zelf opeten.

Hij werd steeds machtiger

1 Samuel 14:47-52

47 Saul nam het koningschap over Israël op zich en voerde oorlog tegen alle hem omringende vijanden: tegen Moab, tegen de Ammonieten, tegen Edom, tegen de koningen van Soba en tegen de Filistijnen. Overal waar hij kwam, behaalde hij de overwinning. 48 Hij werd steeds machtiger, versloeg de Amalekieten en bevrijdde zo Israël uit de greep van zijn plunderaars. 49 De zonen van Saul waren Jonatan, Jiswi en Malkisua. Hij had ook twee dochters; de oudste heette Merab en de jongste Michal. 50 Sauls vrouw was Achinoam, de dochter van Achimaäs. Zijn opperbevelhebber was zijn neef Abner, de zoon van Ner. 51 Sauls vader Kis en Abners vader Ner waren allebei zonen van Abiël. 52 Tijdens de hele regering van Saul werd er fel tegen de Filistijnen gestreden. Daarom keek hij steeds uit naar heldhaftige en moedige mannen en nam die in dienst. (NBV)

Wat het volk had gevraagd krijgt het ook. Het volk had gevraagd om een Koning die voor het aangezicht van het volk zou uittrekken en hun oorlogen zou voeren. Nu dat hebben ze geweten. Als je oppervlakkig leest dan zie je al dat er een hele rij volken in de pan wordt gehakt. Je vraagt je af waarom zo’n verhaal in de Bijbel staat. Maar dan moet je opnieuw de Bijbel van het begin af lezen. Vooral het verhaal over de tocht door de woestijn speelt daarbij een rol en het boek Jozua over de verovering van Israël. Wie de kaart van Israël er bij neemt leest hier dat Saul van zuid naar noord eerst de volken aan de rand van de woestijn verslaat. Moab, de Ammonieten en Edom. In het noordoosten ligt dan ook nog Soba. Het zijn allemaal landen en volken met wie op het eind van de tocht door de woestijn is onderhandeld over een vreedzame doortocht. Al die volken hadden dat geweigerd en worden er nu net zo voor gestraft als de volken die geweigerd hadden het land dat overvloeide van melk en honing met Israël te delen.

Apart staan hier de Filistijnen en de Amelekieten. De laatste hadden Israël in de woestijn in de rug aangevallen op het moment dat Israël in een zeer zwakke positie was. Amelek was vanaf dat incident een onverzoenlijke vijand van Israël waarvan de uitroeiing zelfs wordt gevraagd. De Filistijnen waren de natuurlijke vijand van Israël geworden. Zij kwamen elke jaar de oogst van Israël roven zodat het volk eigenlijk nooit een goede toekomst had. Steeds waren er Rechters geweest die de Filistijnen in toom hadden gehouden maar nu was er een koning die met een leger er op uit ging en Israël uit de greep van zijn plunderaars had bevrijd. Er moest door het volk wel een prijs voor worden betaald. Die Rechters hadden op de heuvels en de bergen de Ramshoorn laten blazen en steeds de strijdbare mannen opgeroepen om de vijand te bestrijden. Nu was er een koning met een eigen leger. Maar het volk betaalde met de beste mannen, de heldhaftige en moedige mannen, die gingen in het leger, Saul was voortdurend naar zulke mannen op zoek. Het zijn wel de mannen die de toekomst van een volk vormen.

Voor Saul was zijn familie de toekomst. Niet dat hier al de hele familie wordt genoemd. Natuurlijk de dochters, zij zouden een rol gaan spelen in het verhaal van David en het koningschap van David de illusie verlenen dat het een voortzetting was van het huis Saul. Ook Abner wordt genoemd een neef die de generaal werd van het beroepsleger dat Saul had gevormd. Wat opvalt bij dit verhaal is wie er niet worden genoemd. De profeet Samuël had Saul tot koning gezalfd en hem opgedragen voortdurend in opdracht van de God van Israël te strijden. Maar noch Samuël. noch de God van Israël komen in het verhaal van de veldtochten tegen de vijanden van Israël voor. Saul wordt machtiger zoals vorsten altijd machtiger worden als ze op de juiste tijd een goed leger weten te organiseren. Saul is een Koning geworden zoals de volken van de Heidenen koningen hadden. Met familieleden op belangrijke posten, met erfgenamen die de koning kunnen opvolgen. De richtlijnen voor een menselijke samenleving zijn hier vergeten of opzij gezet. De Ark van het verbond is niet nodig, Saul kan het zelf. En soms moeten ook wij ons met geweld de richtlijnen voor de menselijke samenleving in herinnering brengen. Ook wij moeten gevoelig worden voor de afwezigheid er van. Elke dag weer moeten we ze ons te binnen brengen, ook vandaag weer.

‘Ik ben bereid te sterven.’

1 Samuel 14:36-46

36 Later die avond zei Saul: ‘Laten we vannacht de Filistijnen achternagaan en ze bestoken tot de morgen aanbreekt. Niet één zullen we er in leven laten.’ ‘Wat u maar wilt, ‘zeiden de soldaten, maar de priester zei: ‘Laten we ons eerst tot God wenden.’ 37 Saul raadpleegde God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen achternagaan? Zult u ze aan Israël uitleveren?’ Maar deze keer gaf God geen antwoord. 38 Toen zei Saul: ‘Laat alle aanvoerders aantreden en laten we uitzoeken wat voor zonde vandaag is begaan. 39 Zo waar de HEER leeft, de redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!’ Maar niemand gaf antwoord. 40 Toen zei hij tegen de Israëlieten: ‘Jullie gaan aan de ene kant staan, en ik en mijn zoon Jonatan aan de andere kant.’ ‘Zoals u wilt, ‘zeiden de soldaten. 41 En Saul vroeg de HEER: ‘God van Israël, breng de waarheid aan het licht!’ Jonatan en Saul werden aangewezen; de soldaten gingen vrijuit. 42 Toen zei Saul: ‘Werp het lot tussen mij en mijn zoon Jonatan.’ En Jonatan werd aangewezen. 43 ‘Zeg op, wat heb je gedaan?’ vroeg Saul. Jonatan vertelde dat hij inderdaad met de punt van zijn stok wat honing had geproefd en zei: ‘Ik ben bereid te sterven.’ 44 ‘En sterven zul je, Jonatan!’ riep Saul uit. ‘God is mijn getuige!’ 45 Maar de soldaten protesteerden: ‘Moet Jonatan sterven, die voor Israël deze grote overwinning heeft behaald? Geen denken aan! Zo waar de HEER leeft, hem mag geen haar worden gekrenkt. Wat hij vandaag gedaan heeft, heeft hij bereikt met Gods hulp!’ Zo pleitten de soldaten Jonatan vrij, en hij werd niet ter dood gebracht. 46 Saul staakte de achtervolging van de Filistijnen en de Filistijnen trokken zich terug op hun eigen grondgebied. (NBV)

Koning zijn moet je leren. Dat is in onze dagen gemakkelijker dan in de dagen van Saul en Samuël. Saul was ook de legeraanvoerder en de rechter over het volk. En daar sta je dan als je zoon de door jou gemaakte regels heeft overtreden. Het was immers Koning Saul zelf die de overwinning die de God van Israël had geschonken aan zijn zoon tot een heilige oorlog omsmeedde. Dat je tijdens een oorlog die de goedkeuring van de God van Israël heeft moet vasten staat nergens. Het was Saul ook nooit voorgehouden. Hij had moeten wachten in Gilgal op Samuël de profeet, maar dat deed hij niet. Nu was zijn leger uitgeput aan het eind van de dag. En het was maar goed dat de Filistijnen hun etensvoorraden op de vlucht niet hadden meegenomen. De honger na de zware arbeid van het oorlog voeren was te groot. Nu hoor je respect te tonen voor een dier waarvan je het leven neemt om jou in leven te houden.

Nadat de soldaten ordelijk gegeten hadden was de vraag of ze die Filistijnen die in verwarring waren geraakt ook in de nacht zouden vervolgen Saul beseft dat hij weer terug moet naar de Godsdienst die hem tot koning had gemaakt. Maar dan, moeten ze doorgaan met de oorlog of is het genoeg? Een priester wordt gevraagd God te raadplegen. Daarvoor zijn twee heilige stenen aanwezig die, als je het lot gooit, God antwoord kunnen laten geven. Maar God geeft geen antwoord, er is iets mis. En als Saul laat uitzoeken wat er mis is dan wordt zijn zoon Jonathan aangewezen. Die moet dus geofferd worden.

Maar dan laat het volk zien er meer van begrepen te hebben dan Saul. De overwinning was immers door de God van Israël geschonken aan Jonathan? Het kan niet zijn dat hij fout was en dus blijft hij leven. Daar eindigt deze oorlog ook. De Filistijnen trekken zich terug en Saul ook. Geweld is dus niet de oplossing voor de vrede. Geweld kan, met respect, met in gedachten dat je niet mag doden, dat je zelfs voor de dieren die je eet respect moet hebben, geweld kan nodig zijn. Maar ook wij moeten steeds opnieuw bedenken waarvoor het nodig kan zijn en waar het moet ophouden. Dat gold voor Saul, het geld voor ons ook, elke dag weer.

Mijn huis moet vol zijn

Lucas 14:12-24

12 Hij zei ook tegen degene die hem had uitgenodigd: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. 13 Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. 14 Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’ 15 Toen een van de anderen die aan tafel aanlagen dit hoorde, zei hij tegen hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!’ 16 Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. 17 Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” 18 Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 19 En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 20 Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” 21 Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” 22 Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” 23 zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. uit, want mijn huis moet vol zijn. 24 Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”’ (NBV)

We hebben zo allemaal wel onze beslommeringen. De hypotheek moet worden afgelost, er moet regelmatig worden overgewerkt, je moet toch ook eens naar het theater en de bioscoop. Dan zijn er nog sportwedstrijden waar je niet buiten kunt. Als je kinderen hebt moet je vrijwel elke dag de kinderen brengen naar en halen van clubs en activiteiten. Wie heeft er nog tijd om een aantal uren in een Wereldwinkel te staan, of kleding te sorteren voor Oost-Europa, of achter de telefoon te zitten bij de Telefonische Hulpdienst, Sensoor, of één van de vele vrijwilligersbaantjes te vervullen die er in onze samenleving voor dorp, stad, land en wereld nodig zijn. We hebben het bijna allemaal te druk om aan het feest van de betere wereld, het Koninkrijk van God, mee te doen. We zijn in de afgelopen tientallen jaren fors korter gaan werken. De 40 urige werkweek werd ingevoerd, maar ook die is langzaam ingekort tot 36 en 32 uur.

Daarnaast zijn er ook nog ADV dagen gekomen en zijn veel mensen in plaats van voltijd in deeltijd gaan werken. Toch is het aantal vrijwilligers in de samenleving hard achteruit gegaan. Die ouders die het zo druk hebben met hun kinderen naar sportverenigingen te brengen en ze weer te halen hebben het te druk om elftalbegeleider, of teambegeleider te zijn in het weekeinde als de wedstrijden gespeeld moeten worden. Mensen die mopperen op de kwaliteit van het gemeentebestuur en de wegen die voortdurend zijn opgebroken en de hoge belastingen die ze moeten betalen hebben geen tijd om met de plaatselijke politici van hun partijkleur mee te werken en mee te denken over een beter gemeentebestuur. Dat Koninkrijk van God komt er ondertussen wel. Dat is de blijde boodschap die uit dit gedeelte van het Evangelie van Lucas klinkt.

Wees dus niet verbaasd als je er buiten staat, als je er geen deel aan blijkt te hebben. Al zijn er tekort vrijwilligers, ze zijn er wel. Soms nemen ze gewoon hun partner en kinderen mee. Zo zijn er hele gezinnen die samen werken in de plaatselijke voedselbank en zelf de laatste voedselpakketten mee naar huis nemen omdat ze die ook zelf nodig hebben. Juist in die delen van de samenleving waar mensen het eerst arbeidsongeschikt zijn, het langst werkloos blijven, het laagste inkomen hebben, het kortst naar school zijn geweest is de bereidheid om te helpen en een betere wereld te maken het grootst. Soms lijkt het of ze een wereld maken voor zichzelf en dan worden de machtigen en rijken er bang van, maar weet goed dat iedereen mee kan doen. Je moet er alle dagen klaar voor zijn en wel voor willen samenwerken.

Daar hadden ze geen antwoord op.

Lucas 14:1-11

1 Toen hij op sabbat naar het huis van een vooraanstaande Farizeeër ging, waar hij voor een maaltijd was uitgenodigd, hielden ze hem in het oog. 2 Er was daar iemand met waterzucht. 3 Jezus vroeg aan de wetgeleerden en de Farizeeën: ‘Is het toegestaan hem op sabbat te genezen of niet?’ 4 Maar ze zwegen. Hij pakte de man bij de hand, genas hem en stuurde hem weg. 5 En tegen de Farizeeën en wetgeleerden zei hij: ‘Als uw zoon of uw os in een put valt, dan haalt u hem er toch meteen uit, ook al is het sabbat?’ 6 En daarop hadden ze geen antwoord. 7 Hij vertelde de genodigden een gelijkenis, want hij had gezien hoe ze de ereplaatsen voor zichzelf kozen. Hij zei tegen hen: 8 ‘Wanneer u door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloft, kies dan niet de ereplaats, want misschien is er wel iemand uitgenodigd die voornamer is dan u, 9 en dan moet uw gastheer tegen u zeggen: “Sta uw plaats aan hem af.” Dan zult u beschaamd de minste plaats moeten innemen. 10 Als u wordt uitgenodigd, kies dan de minste plaats, zodat uw gastheer tegen u zal zeggen: “Kom toch dichterbij!” Dan wordt u eer betoond ten overstaan van iedereen die samen met u aan tafel aanligt. 11 Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’ (NBV)

Er is in de Kerkgeschiedenis nog wel eens gedaan of Jezus iets tegen de Joden zou hebben gehad. Nu komen we in het verhaal over Jezus van Nazareth weinig tegen over wat de Duitsers “zelfhaat” noemen. Jezus van Nazareth was voluit Jood en wilde dat ook voluit zijn. Hij deed mee in het verhaal van Israël, ja, erger nog, hij wilde niet dat het verhaal van Israël uiteindelijk zou stranden in een hoekje van de wereldgeschiedenis. Het land Israel was immers bezet door Perzen, Grieken, Syriërs en in zijn tijd door Romeinen. Jezus van Nazareth was waarschijnlijk het meest verwant aan de stroming van de Farizeeën. Die wilden de leer van Mozes weer midden in het volk plaatsen. Omdat onder al die bezettingen door vreemde machten het bezoeken aan Jeruzalem waar de grondregels werden bewaard vaak moeilijk was hadden ze de Synagoge uitgevonden, het leerhuis, waar uit de Tora, de Profeten en de Schriften werd gelezen. Wij kunnen die teruglezen in wat ook in de Nieuwe Bijbelvertaling ten onrechte “Het Oude Testament” wordt genoemd. Dat is de Nederlandse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel.

Er was echter een groot verschil tussen Jezus van Nazareth en de meeste van de Farizeeën. Die laatsten hielden rekening met de gevoeligheden van de bezetters. Ze hielden zich zo ver mogelijk van vreemdelingen vandaan en konden daardoor ook niet in conflict komen. Verder waren uiterlijk vertoon en een strikt ordelijk gedrag voor veel Farizeeërs kennelijk belangrijk. Jezus van Nazareth stelt de gevolgen voor mensen centraal. De leer van Mozes is er immers om de mensen beter te laten leven, de mensen zijn er in elk geval niet om een Wet te laten verheerlijken. De leer van Mozes kent maar één Heer en dat is de God van Israël, de God van Liefde. En daar laat Jezus van Nazareth ook zien waar de oplossing ligt voor conflicten in de leer van Mozes. Het conflict bijvoorbeeld tussen De regel dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en de regel dat je op de sabbat niet mag werken. Genezen mag dus wel, een mens of een dier uit een put halen ook. Maar altijd de mensen voorop stellen? Daar zwijgen de machthebbers over, ook die uit onze dagen. Natuurlijk, zullen ze zeggen, bescherming van eigen bezit moet voorop staan. Maar hulp aan de armen? Dat zou ten koste kunnen gaan van dat eigen bezit.

Er is een soort diners waar zien en gezien worden, vooral het laatste, belangrijker is dan de inhoud. Kennelijk waren er in de dagen van Jezus van Nazareth ook al zulke diners. Jezus drijft de spot met de mores, de gewoonten, rond zulke bijeenkomsten. Ga maar eens op de minste plaats zitten, je dwingt dan de gastheer, of gastvrouw, om je naar voren, naar een betere plaats te roepen. Het gezien worden is dan gelijk gelukt. Als je jezelf de beste plaats toekent loop je de kans geen rekening te hebben gehouden met de eregast en te moeten opkrassen. Dat is een manier van gezien worden die je liever overslaat. Het zijn de grappen waarmee al in de Bijbel de rijken en machtigen worden bespot en te kijk worden gezet. Voor Jezus is een andere strategie belangrijk. Nodig de armen, de chronisch zieken, de gehandicapten uit. Die nodigen je weliswaar niet terug uit voor een diner en nemen ook niet veel geld voor een goed doel of status in de samenleving mee, maar op de lange duur geven ze meer plezier. Want er komt een dag dat ook deze medeburgers opstaan en zich niet langer laten knechten. De opstanding van de rechtvaardigen noemt de schrijver van dit Evangelie dat. En op dat moment ben jij geen vijand, maar een vriend van de armen, een vriend van de mensen die geen plaats in de samenleving hebben. Jij hebt ze een plaats gegeven. Die armen strijden nergens voor, ze leven om te overleven. Bij hen hoef je je nooit af te vragen wat jouw plaats is, als jij de maaltijd geeft is het de ereplaats.